ECLI:NL:RBZWB:2023:741

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 februari 2023
Publicatiedatum
8 februari 2023
Zaaknummer
02/145285-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing jeugdstrafrecht bij seksueel misbruik van minderjarige zus

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 7 februari 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zijn zus jarenlang seksueel heeft misbruikt. De verdachte was deels minderjarig en deels meerderjarig ten tijde van de feiten. De rechtbank heeft besloten om het jeugdstrafrecht toe te passen, gezien de kwetsbaarheid van de verdachte en de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd. De verdachte is veroordeeld tot een jeugddetentie van zes maanden, waarvan één dag onvoorwaardelijk en de rest voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar. Daarnaast is er een werkstraf van 120 uur opgelegd en een contactverbod met het slachtoffer voor de duur van vijf jaar. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding van € 10.000,- toegewezen aan het slachtoffer voor immateriële schade. De zaak is behandeld met gesloten deuren, waarbij de kwetsbaarheid van zowel de verdachte als het slachtoffer in acht is genomen. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer zwaar laten meewegen in de strafoplegging. De verdachte heeft zich jarenlang schuldig gemaakt aan seksueel misbruik, wat ernstige gevolgen heeft gehad voor het slachtoffer. De rechtbank heeft ook gekeken naar de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn hulpverlening en de kans op herhaling.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02/145285-21
vonnis van de meervoudige kamer van 7 februari 2023
in de strafzaak tegen de verdachte
[verdachte],
geboren op [geboortedag 1] 1998 te [geboorteplaats 1] ,
wonende te [woonadres] ,
raadsman mr. J.C. van der Doel, advocaat te Zierikzee.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld met gesloten deuren op de zitting van 24 januari 2023, waarbij de officier van justitie, mr. M.C. Fimerius, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Namens de benadeelde partij, [slachtoffer] , tevens aanwezig, heeft mr. Van Steenbergen een toelichting gegeven op de vordering tot schadevergoeding.
Gezien de kwetsbaarheid van verdachte, het slachtoffer en de tussen hen bestaande familierelatie heeft de rechtbank ambtshalve bepaald dat de behandeling niet in het openbaar zal plaatsvinden. Aan de vader, zijn partner en de partner en een begeleidster van de benadeelde partij is, met instemming van betrokkenen, bijzondere toestemming verleend om bij de zitting aanwezig te zijn.
De rechtbank heeft tot slot kennisgenomen van wat namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1: in de periode van 1 januari 2012 tot en met 22 december 2014 zijn zus, die toen nog geen 12 jaar oud was, seksueel heeft misbruikt, onder andere door zijn vingers in haar vagina te brengen;
feit 2: in de periode van 23 december 2014 tot en met 22 december 2018 zijn zus, die toen twaalf, maar nog geen zestien jaar oud was, seksueel heeft misbruikt, onder andere door zijn vingers in haar vagina te brengen;
feit 3: in de periode van 1 januari 2012 tot en met 22 december 2018 (op andere wijze dan onder 1 en 2) ontucht heeft gepleegd met zijn zus, die toen nog geen 16 jaar oud was.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht alle feiten wettig en overtuigend bewezen en baseert zich daarbij op het informatief gesprek zeden, de aangifte en de bekennende verklaring van verdachte.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank tot een bewezenverklaring kan komen voor de ten laste gelegde feiten. De verdediging acht het wel van belang om enige nuancering aan te brengen in de ten laste gelegde periode. Zo zijn de strafrechtelijke gedragingen begonnen in 2012 en gestopt toen verdachte in therapie ging bij [zorginstelling] . Verdachte was op dat moment 17 jaar oud. In de optiek van de verdediging is het misbruik
in 2016 gestopt en dient daar in de beoordeling van de strafzaak rekening mee te worden gehouden.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Aangezien verdachte ten aanzien van de feiten 1,2 en 3, behoudens de pleegperiode, een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake van die feiten geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank acht deze feiten wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- het proces-verbaal bevindingen informatief gesprek zeden met. [naam] d.d. 16 maart 2020;
- het proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant] d.d. 31 mei 2021 en de daarbij gevoegde door [slachtoffer] geschreven brief;
- het proces-verbaal van aangifte van [naam] d.d. 27 maart 2020;
- het proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer] d.d. 18 juni 2020 en de ter gelegenheid van dat verhoor door haar overhandigde brief.
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 24 januari 2023.
Ten aanzien van de pleegperiode overweegt de rechtbank als volgt. Verdachte heeft in zijn bekennende verklaring aangegeven dat het misbruik is begonnen in 2012. Volgens de verdediging is het seksueel misbruik gestopt toen verdachte in behandeling is gegaan bij [zorginstelling] in Middelburg op het moment dat hij 17 jaar oud was, wat zou impliceren dat de strafrechtelijke gedragingen zouden zijn gestopt in 2016. Uit het dossier volgt dat de moeder van verdachte bij de hulpverlening ( [zorgorganisatie] ) tot twee keer toe, eerst op 17 april 2018 en daarna nog eens op 16 mei 2018 melding heeft gemaakt dat verdachte aan zijn zusje heeft gezeten. Verdachte is hierop naar [zorginstelling] gegaan, zo blijkt ook uit de toelichting van [naam] , de betrokken hulpverlener die het informatief gesprek heeft gevoerd en vervolgens namens het slachtoffer aangifte heeft gedaan. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat het seksueel misbruik in ieder geval heeft plaatsgevonden tot mei 2018.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Feit 1:
op één of meer tijdstippen in de periode van 1 januari 2012 tot en met 22
december 2014 te Goes, met [slachtoffer] geboren [geboortedag 2] -2002, die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , hebbende verdachte zijn vinger(s) in de vagina, althans tussen de schaamlippen, van die [slachtoffer] geduwd/gebracht;
Feit 2:
op één of meer tijdstippen omstreeks de periode van 23 december 2014 tot en met 22 december 2018 te Goes, met [slachtoffer] , geboren op [geboortedag 2] -2002, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , hebbende verdachte zijn vinger(s) in de vagina, althans tussen de schaamlippen, van die [slachtoffer] geduwd/gebracht;
Feit 3:
op één of meer tijdstippen omstreeks de periode van 1 januari 2012 tot en met 22
december 2018 te Goes, met [slachtoffer] geboren [geboortedag 2] -2002, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, telkens buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande uit het betasten van de vagina, van die [slachtoffer] en het betasten van de borsten van die [slachtoffer] ;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 6 maanden, waarvan 1 dag onvoorwaardelijk en met een proeftijd van 3 jaar met als bijzondere voorwaarde dat hij op geen enkele wijze contact zal hebben met [slachtoffer] . Daarnaast eist de officier van justitie een werkstraf van 120 uur.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt de rechtbank bij de strafoplegging rekening te houden met de kwetsbare persoonlijkheid van verdachte, de hulp die hij heeft geaccepteerd, de geringe kans op herhaling alsook de lange tijd tussen bekendwording van het misbruik en de strafzaak. Verdachte heeft een lang traject bij [zorginstelling] doorlopen en houdt zich sindsdien aan de afspraak om geen contact te zoeken met zijn zus. Hij ontvangt nog steeds begeleiding en krijgt therapie om zich beter te leren uiten op emotioneel vlak. De verdediging kan zich vinden in het strafadvies van de Raad en verzoekt de rechtbank hierbij aan te sluiten.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, alsmede door de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit de dossierstukken en het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De ernst van het feit
De verdachte heeft zich jarenlang schuldig gemaakt aan het seksueel misbruiken van - en het plegen van ontuchtige handelingen, mede bestaande uit het seksueel binnendringen van het lichaam van het slachtoffer, zijn jongere zusje [slachtoffer] . De verdachte heeft door zo te handelen ernstig inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit en het zelfbeschikkingsrecht van [slachtoffer] . Verdachte heeft jarenlang verregaande seksuele handelingen bij zijn zusje verricht, zoals het aanraken van haar borsten of vagina, het likken en het met zijn vingers binnendringen van haar vagina, door haar bij zich te roepen en om te kopen met cadeautjes zoals snoep of een Donald Duck. Daarmee beloonde hij [slachtoffer] als het ware om deze handelingen te ondergaan. Ook dreigde hij dierbare spulletjes van haar kapot te maken als zij niet mee zou werken. Het is algemeen bekend dat slachtoffers van seksueel misbruik naast lichamelijke schade ook psychische schade kunnen oplopen, hetgeen vele jaren later nog diepe sporen kan nalaten. Voor jonge kinderen geldt daarnaast dat dit soort volstrekt ongepaste seksuele contact hun verdere (seksuele) ontwikkeling ernstig kan verstoren. De verdachte had moeten beseffen dat hij zich vergreep aan zijn jonge en kwetsbare zusje die gezien haar leeftijd maar ook gezien haar vertraagde ontwikkeling absoluut nog niet aan dergelijke dingen toe was. Dit alles gebeurde bovendien in de thuissituatie, een plek die veilig zou moeten zijn voor alle gezinsleden. De verdachte heeft zich hier niet om bekommerd, evenmin over het onherstelbare leed dat hij door zijn handelen heeft veroorzaakt, maar heeft zich eerst en vooral laten leiden door zijn eigen seksuele verlangens. Uit de brief die [slachtoffer] aan de politie heeft overhandigd en de toelichting op de vordering tot schadevergoeding van [slachtoffer] , inmiddels volwassen, blijkt onmiskenbaar dat het misbruik voor haar diepe sporen heeft achtergelaten en tot op de dag van vandaag grote gevolgen heeft.
De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft ook gekeken naar het strafblad van verdachte van 27 december 2022, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder met justitie in aanraking is geweest.
Verder heeft de rechtbank bij het bepalen van de straf ook het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) van 28 oktober 2022 betrokken. Verdachte wordt sinds 2017 ondersteund door [zorgorganisatie] bij het zelfstandig wonen. Verder volgt hij momenteel psychomotorische therapie om zijn emoties beter onder woorden te leren brengen. Verdachte werkt goed mee aan deze hulpverlening. Er zijn verschillende beschermende factoren gebleken ten aanzien van de kans op herhaling. Volgens de Raad geeft verdachte weliswaar aan dat hij begrijpt wat hij verkeerd heeft gedaan, maar is niet duidelijk of hij dit ook kan invoelen. Om verdachte een duidelijke waarschuwing te geven acht de Raad een voorwaardelijke jeugddetentie met een proeftijd van 2 jaar op zijn plaats. De Raad ziet, gelet op het feit dat hij sinds 2017 zich goed begeleidbaar opstelt, geen meerwaarde om een jeugdreclasseringsmaatregel op te leggen. Een andere straf, zoals een leerstraf, acht de Raad niet opportuun gelet op behandeling die hij in het verleden bij de [zorginstelling] heeft gevolgd, de nodige begeleiding die nu wordt geboden en waaraan de verdachte ook goed meewerkt alsmede en de kleine kans op herhaling. Tijdens de zitting heeft de Raad daarbij aangevuld dat zij vraagtekens zet bij de pedagogische meerwaarde van een werkstraf. Indien de rechtbank dit noodzakelijk acht gelet op de ernst van de feiten, dan ziet de Raad geen contra-indicaties om een werkstraf op te leggen.
Toepassing jeugdsanctiestelsel
De rechtbank stelt vast dat een deel van de ontuchtige handelingen hebben plaatsgevonden toen de verdachte nog minderjarig was en een deel toen hij reeds meerderjarig was. Artikel 495, lid 4 van het Wetboek van Strafvordering biedt de rechtbank, in dit geval een meervoudige kamer bestaande uit kinderrechters, de mogelijkheid om kennis te nemen van feiten voor- en nadat de verdachte de leeftijd van 18 jaren heeft bereikt. De rechtbank dient dan conform lid 5 van hetzelfde artikel een keuze te maken omtrent het toepasselijke sanctiestelsel. De hoofdregel is dat de berechting geschiedt volgens het sanctiestelsel van volwassenen. De rechtbank kan echter met toepassing van artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht besluiten voor jongvolwassenen een jeugdsanctie toe te passen indien zij daartoe aanleiding vindt in de persoonlijkheid van de verdachte of de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan.
De rechtbank overweegt dat [zorgorganisatie] , de begeleidende instantie van verdachte, heeft aangegeven dat er sprake is van verstandelijk beperkte vermogens van de verdachte. Verdachte woont weliswaar zelfstandig maar krijgt intensieve begeleiding (3 dagen per week) vanuit [zorgorganisatie] en blijft gezien zijn persoonlijke problematiek naar alle waarschijnlijkheid ook afhankelijk van intensieve begeleiding en ondersteuning. De rechtbank ziet gelet op het ontwikkelingsniveau van de verdachte en zijn belang bij een ontwikkelingsgerichte aanpak aanleiding om artikel 77c Sr toe te passen en aan de verdachte een jeugdstraf op te leggen.
De straf
De rechtbank houdt er rekening mee dat bij het bepalen van de straf verschillende belangen een rol spelen. Waar aan de ene kant recht moet worden gedaan aan de ernst van het feit en de gevolgen daarvoor voor het slachtoffer en de samenleving, moet aan de andere kant rekening worden gehouden met de persoon van de verdachte en het belang dat de maatschappij heeft bij een afdoening die voorkomt dat de verdachte opnieuw de fout in gaat.
Gelet op het taakstrafverbod van artikel 77ma Sr kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een (deels) onvoorwaardelijke jeugddetentie. Gezien de persoon van verdachte zal de rechtbank deze onvoorwaardelijke jeugddetentie echter zeer sterk beperken en hem, hoewel gezien de ernst van de feiten een langdurige detentie passend zou zijn, slechts 1 dag detentie opleggen.
Daarnaast zal de rechtbank bij het bepalen van de straf ook ten gunste van verdachte rekening houden met de lange tijd die het geduurd heeft voordat verdachte duidelijkheid krijgt over zijn straf. Verdachte is voor de onderhavige feiten door de politie gehoord in juni 2021, terwijl het vonnis op 7 februari 2023 wordt gewezen.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat de strafeis van de officier van justitie voldoende recht doet aan de ernst van de feiten en de persoon van verdachte. De rechtbank zal aan verdachte opleggen een jeugddetentie van 6 maanden, waarvan 1 dag onvoorwaardelijk en de rest voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar. Daarnaast zal de rechtbank verdachte een onvoorwaardelijke werkstraf opleggen voor de duur van 120 uren.
De maatregel ex artikel 77we juncto 38v Sr
Daarnaast zal de rechtbank ter voorkoming van nieuwe strafbare feiten en ter bescherming [slachtoffer] een maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid ex artikel 38v Sr aan verdachte opleggen. Verdachte heeft [slachtoffer] gedurende een lange periode seksueel misbruikt. Deze forse inbreuk op de lichamelijke integriteit heeft een forse impact gehad op [slachtoffer] en laat tot op de dag van vandaag nog altijd zijn sporen bij haar na. Hij mag daarom van de rechtbank de komende vijf jaar op geen enkele manier contact hebben met [slachtoffer] , niet in persoon, maar ook niet via sociale media. Deze maatregel is naar het oordeel van de rechtbank noodzakelijk ter bescherming van [slachtoffer] . Voor het geval verdachte zich niet aan de maatregel houdt, zal (telkens) vervangende jeugddetentie van drie dagen worden opgelegd.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 10.000,=, aan vergoeding voor immateriële schade.
De officier van justitie verzoekt de vordering toe te wijzen nu deze voldoende is onderbouwd.
De verdediging verzoekt de vordering van de benadeelde partij aanzienlijk te matigen. Zo zijn er veel andere gebeurtenissen voorgevallen, buiten de invloedsfeer van verdachte die tot de hoogte van de schade kunnen hebben geleid.
De rechtbank overweegt als volgt.
De benadeelde heeft aangevoerd dat zij nadelige (psychische) gevolgen heeft ondervonden van het bewezenverklaarde handelen van verdachte. Naar het oordeel van de rechtbank brengt de aard en de ernst van de normschending door verdachte mee dat de relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze dan door lichamelijk letsel of aantasting in haar eer of goede naam. Dit betekent dat de immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt.
Gelet op alle omstandigheden en de schadevergoedingsbedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht rechtbank vergoeding van een bedrag van € 10.000,= billijk om toe te wijzen.
De rechtbank zal de vordering tot schadevergoeding toewijzen voor een bedrag van
€ 10.000,=, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment van het schadeveroorzakende feit tot de dag van de voldoening.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen. De rechtbank zal geen vervangende gijzeling verbinden aan de schadevergoedingsmaatregel (aantal dagen 0). De rechtbank houdt daarbij rekening met de landelijke afspraken die hieromtrent zijn gemaakt ten aanzien van jeugdzaken en ziet geen aanleiding om in deze zaak van die afspraken af te wijken.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 38v, 77a, 77c, 77g, 77i, 77m, 77n 77x, 77y, 77z, 77we. 244, 245 en 247 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam;
feit 2:met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam;
feit 3:met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een jeugddetentie van 6 maanden, waarvan 1 dag onvoorwaardelijk en de overige periode voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar;
- bepaalt dat de voorwaardelijke jeugddetentie niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd na te melden voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- veroordeelt verdachte tot een werkstraf van
120 uren, subsidiair 60 dagen vervangende jeugddetentie;
Maatregel
- legt op de maatregel dat verdachte voor de duur van
5 jaar op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer] , geboren op [geboortedag 2] 2002 te [geboorteplaats 2];
- beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt
drie dagen voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan;
- bepaalt dat toepassing van de vervangende hechtenis de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet opheft;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van € 10.000,=. aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 1 januari 2012 tot aan de dag der voldoening.
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer] (feiten 1, 2 en 3), € 10.000,= te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 1 januari 2012 tot aan de dag der voldoening.
- bepaalt dat bij niet betaling 0 (nul) dagen gijzeling kan worden toegepast;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Dit vonnis is gewezen door mr. Van Triest, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. De Jong en mr. Van der Pols, (kinder)rechters, in tegenwoordigheid van Rozendaal, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 7 februari 2023.
Mr. Van Triest, mr. Van der Pols en de griffier zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.