Uitspraak
RECHTBANK Zeeland-West-Brabant
1.De procedure
2.De feiten
Het lijkt erop dat we rond 20 januari gaan opleveren.
(…) Op het moment dat het nieuwe gebouw in gebruik genomen gaat worden (mei 2022) komt [verpleeghuis] leeg te staan. (…) Zoals je weet loopt het onderzoek voor Flora en Fauna en zullen we maatregelen moeten treffen om vervangende huisvestiging te treffen voor vleermuizen en mogelijk ook andere dieren. (…) Deze maatregelen moeten een seizoen lang staan als gewenningsperiode (actief seizoen voor vleermuizen is april tot oktober). Dus we kunnen nu zonder echt te weten hoeveel een aantal vleermuiskasten plaatsen in de hoop dat het er genoeg zijn, maar nog steeds met een redelijk risico dat dit te weinig blijkt te zijn. Dat weten we pas in september… Als dat zo is, moeten er aanvullend kasten worden geplaatst maar dan is er niet meer genoeg tijd om de gewenningsperiode te kunnen hanteren die hiervoor staat. En schuift de sloop dus een vol jaar door. (…)”
3.Het geschil
4.De beoordeling
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter staat op dit moment niet voldoende vast dat het bedrag dat de gemeente bij levering nog aan Allévo is verschuldigd, zal worden vastgesteld op € 177.309,60. Daarvoor is namelijk vereist dat voldoende aannemelijk is dat alle door de gemeente genoemde bedragen als de juiste bedragen zullen worden vastgesteld in een bodemprocedure. Nog los van het gemotiveerde verweer tegen (de hoogte van) de sloopkosten en de contractuele boete heeft de gemeente ten aanzien van de koopprijs zelf gesteld dat op dit moment nog niet bekend is hoeveel vierkante meter grond Allévo extra heeft verkregen ten opzichte van het overeengekomen vierkante meters in de koopovereenkomst. Dit moet immers nog worden ingemeten. De gemeente heeft dan ook onvoldoende onderbouwd dat er aanleiding bestaat om aan te nemen dat er geen sprake is van extra vierkante meters die nog moeten worden afgerekend.