ECLI:NL:RBZWB:2023:7372

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 oktober 2023
Publicatiedatum
24 oktober 2023
Zaaknummer
02-198887-22 + 02-021910-20
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot vrijheidsberoving van een tweejarig meisje en wederspannigheid tegenover politie

Op 25 oktober 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die wordt beschuldigd van poging tot vrijheidsberoving van een tweejarig meisje en wederspannigheid tegenover de politie. De verdachte, geboren in 1975 en gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Vught, is niet ingeschreven in de Basisregistratie Personen en heeft geen bekende woonplaats in Nederland. Tijdens de zitting op 11 oktober 2023 hebben de officier van justitie, mr. J. Castelein, en de verdediging hun standpunten gepresenteerd. De rechtbank heeft de tenlastelegging beoordeeld en vastgesteld dat de dagvaarding geldig is en dat de rechtbank bevoegd is. De officier van justitie achtte alle feiten wettig en overtuigend bewezen, terwijl de verdediging vrijspraak bepleitte voor de mishandeling van een vrouw op 26 januari 2020, omdat er onvoldoende bewijs zou zijn.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte op 6 augustus 2022 heeft geprobeerd een tweejarig meisje van haar vrijheid te beroven door haar met kracht vast te grijpen en te trekken, terwijl haar moeder naast haar liep. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gedragingen van de verdachte gericht waren op de voltooiing van een vrijheidsbeneming, ondanks dat het feit van korte duur was. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de mishandeling van de vrouw, omdat er onvoldoende bewijs was om te concluderen dat de verdachte de dader was.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte lijdt aan een ernstige psychiatrische stoornis, namelijk schizofrenie, en dat zijn gedrag ten tijde van de feiten niet aan hem kan worden toegerekend. Daarom is de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging en is de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege opgelegd. De rechtbank heeft ook de teruggave van in beslag genomen goederen gelast. De beslissing is genomen op basis van de artikelen van het Wetboek van Strafrecht en is uitgesproken in een openbare zitting.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummers: 02/198887-22 + 02/021910-20
vonnis van de meervoudige kamer van 25 oktober 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag 1] 1975 in [geboorteplaats] ( [land] )
niet als ingezetene in de Basisregistratie Personen ingeschreven en zonder bekende feitelijke woonplaats in Nederland
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Vught
raadsman mr. K.R. Verkaart, advocaat te Breda

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 11 oktober 2023, waarbij de officier van justitie, mr. J. Castelein, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter zitting van 2 februari 2023 zijn overeenkomstig artikel 285 van het Wetboek van Strafvordering de zaken onder voormelde parketnummers gevoegd.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
(parketnummer 02/198887-22)
op 6 augustus 2022 heeft geprobeerd een tweejarig meisje van haar vrijheid te beroven dan wel haar te mishandelen;
(parketnummer 02/021910-20)
op 26 januari 2020 een vrouw heeft mishandeld (feit 1) en zich daarna bij zijn aanhouding met (bedreiging van) geweld heeft verzet tegen politieambtenaren (feit 2).

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht alle feiten wettig en overtuigend bewezen en baseert zich daarbij op de inhoud van het dossier.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman bepleit vrijspraak van feit 1 van parketnummer 02/021910-20 (de mishandeling van [aangeefster] ), nu naast de aangifte van mevrouw [aangeefster] onvoldoende steunbewijs aanwezig is dat zij door verdachte is mishandeld. Ten aanzien van een bewezenverklaring van feit 2 van parketnummer 02/021910-20 (wederspannigheid) refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank.
De raadsman is met betrekking tot het feit van parketnummer 02/198887-22 van mening dat, voor zover ervan uitgegaan moet worden dat verdachte degene is die als dader betrokken is bij het incident op 6 augustus 2022, niet bewezen kan worden verklaard dat verdachte het opzet had om het meisje van haar vrijheid te beroven, nu er volgens de camerabeelden hoogstens vier seconden fysiek contact is geweest tussen verdachte en het meisje. Het lijkt er volgens hem eerder op dat verdachte het meisje alleen maar pijn heeft willen doen. Ten aanzien van een eventuele bewezenverklaring van de subsidiair ten laste gelegde mishandeling refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat verdachte moet worden vrijgesproken van de tenlastegelegde mishandeling van mevrouw [aangeefster] op 26 januari 2020 (feit 1 onder parketnummer 02/021910-22). Naast de aangifte van mevrouw [aangeefster] is er onvoldoende steunbewijs aanwezig om zonder redelijke twijfel te kunnen vaststellen dat de later aangehouden verdachte de man betrof die haar heeft mishandeld. Mevrouw [aangeefster] heeft na het voorval direct haar man gebeld, maar heeft hem niet meteen kunnen bereiken omdat hij in gesprek was. Nadat aangeefster was thuisgekomen en zij een signalement aan haar man had gegeven, is haar man in zijn auto op onderzoek uitgegaan en zag hij een man lopen van wie hij op grond van het door aangeefster gegeven signalement dacht dat het de dader was. Verdachte heeft een foto van die man gemaakt en die foto naar de politie gestuurd. De politie heeft vervolgens een man die voldeed aan het signalement van de man op de foto aangehouden. Dat betrof verdachte. Er is echter enige tijd verstreken tussen de mishandeling en het maken van de foto. [aangeefster] heeft bovendien niet bevestigd dat de man op de foto de man is die haar mishandeld heeft. Evenmin is zij geconfronteerd met (een foto van) de aangehouden verdachte. Gelet daarop kan niet buiten redelijke twijfel worden vastgesteld dat verdachte degene is die mevrouw [aangeefster] heeft mishandeld.
Wel acht de rechtbank op basis van de onder de bewijsmiddelen opgenomen processen-verbaal van aanhouding en van bevindingen van 26 januari 2020 (van [verbalisant 1] en [verbalisant 2] ) wettig en overtuigend bewezen dat de op 26 januari 2020 aangehouden verdachte wederspannig is geweest door met geweld verzet te plegen tegen genoemde verbalisanten (feit 2 van parketnummer 02/021910-20).
Op basis van de bewijsmiddelen acht de rechtbank eveneens wettig en overtuigend bewezen dat verdachte degene is geweest die het tweejarige meisje [slachtoffer] op 6 augustus 2022 met een hand krachtig heeft vastgegrepen en met kracht naar zich toe heeft getrokken en doende is geweest om [slachtoffer] los te rukken/trekken uit de armen van haar [moeder] (het feit van parketnummer 02/198887-22).
Anders dan de raadsman heeft betoogd, beschouwt de rechtbank - op basis van met name de aangifte, de verklaring van [getuige] en het proces-verbaal van bevindingen over de camerabeelden van het incident - de gedragingen van verdachte ten aanzien van [slachtoffer] , met name het proberen los te trekken van [slachtoffer] van haar moeder, naar hun uiterlijke verschijningsvorm als te zijn gericht op de voltooiing van een vrijheidsbeneming. Het voornemen van verdachte om [slachtoffer] van haar vrijheid te benemen, heeft zich door een begin van uitvoering geopenbaard, zodat geoordeeld wordt dat sprake is van poging tot vrijheidsbeneming. Het feit dat de gedragingen van verdachte van korte duur zijn geweest, doet hier niet aan af.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
parketnummer 02/198887-22
(primair)
op 6 augustus 2022 te Breda, op of aan de openbare weg, aan de Raadhuisstraat, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] (geboren op [geboortedag 2] 2020) wederrechtelijk van de vrijheid te beroven,
met dat opzet in de richting van die [slachtoffer] is gelopen en die [slachtoffer] met een hand krachtig heeft vastgegrepen en met kracht naar zich toe heeft getrokken en doende is geweest om die [slachtoffer] los te rukken/trekken uit de armen van [moeder] van voornoemde [slachtoffer] )
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
parketnummer 02/021910-202
op 26 januari 2020, te Breda (Ginnekenweg), zich met geweld heeft verzet tegen ambtenaren, te weten een brigadier respectievelijk hoofdagent van politie Zeeland – West Brabant ( [verbalisant 1] respectievelijk [verbalisant 2] ), werkzaam in de rechtmatige uitoefening van hun bediening, te weten aanstonds na de aanhouding van hem, verdachte op verdenking van het overtreden van artikel 300, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, door te trachten uit te halen richting het gezicht van [verbalisant 2] en het maken van zwaaiende bewegingen met de armen en te trachten zich van die ambtenaren los te rukken en/of te trekken en/of aan de grip van die ambtenaren te ontkomen en door in/naar een andere richting te bewegen dan de richting waarin en/of waarnaar die ambtenaren hem, verdachte, wilden en/of trachtten te bewegen en/of te brengen.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid van verdachte

Over verdachte is door het Pieter Baan Centrum (met name door [arts] in opleiding tot psychiater) onder supervisie van [psychiater] , en door [GZ-psycholoog] ) een onderzoek ingesteld naar de geestvermogens van verdachte. Over dit onderzoek is op 26 april 2023 een rapport uitgebracht.
Uit het door de deskundigen verrichte onderzoek komt naar voren dat bij verdachte sprake is van een ernstige psychiatrische stoornis in de vorm van schizofrenie. Zijn gedrag wordt daardoor zeer sterk bepaald en dan met name door hallucinaties, die voor zijn omgeving onvoorspelbaar en onnavolgbaar zijn. De voorgeschiedenis van verdachte vermeldt meerdere incidenten waarbij hij vanuit het niets agressief gedrag vertoonde. Binnen een situatie van structuur, zoals in het PBC, komt hij niet tot agressie. Ook is sprake van een stoornis in cannabisgebruik.
Ook ten tijde van de ten laste gelegde feiten was er sprake van schizofrenie en van een stoornis in cannabisgebruik. Er zijn duidelijke aanwijzingen dat verdachte toen ook psychotisch ontregeld was. Bij de onderzoekers bestaat geen twijfel dat de pathologie van verdachte heeft doorgewerkt in het tenlastegelegde en men acht het zeer aannemelijk dat verdachtes gedrag ten tijde van het tenlastegelegde volledig werd bepaald door de schizofrenie. De onderzoekers adviseren dan ook betrokkene het tenlastegelegde niet toe te rekenen.
De officier van justitie en de raadsman hebben zich, gelet op de rapportage van het PBC, op het standpunt gesteld dat verdachte ontoerekeningsvatbaar moet worden geacht voor de gepleegde feiten. Dat geldt volgens beiden niet alleen voor het feit van 6 augustus 2022, waarop het advies van het PBC is gebaseerd, maar ook voor het feit van 26 januari 2020, nu in het PBC-rapport wordt gesteld dat sprake is van een chronische en onbehandelde schizofrenie waarbij verdachte in het verleden meermaals vanuit het niets agressief gedrag heeft laten zien. Ook het strafblad bevat een aanwijzing dat al eerder sprake was van ontoerekeningsvatbaarheid, nu het Gerechtshof in ’s-Hertogenbosch op 22 mei 2023 verdachte heeft ontslagen van alle rechtsvervolging voor een mishandeling gepleegd op 25 oktober 2020, aldus de officier van justitie.
De rechtbank is van oordeel dat de conclusies van de gedragsdeskundigen worden gedragen door een gemotiveerde onderbouwing. De conclusies van de gedragsdeskundigen over de toerekenbaarheid van het feit van 6 augustus 2022 neemt de rechtbank daarom over. Gelet op genoemde inhoud van het PBC-rapport en het aangehaalde strafblad van verdachte, acht de rechtbank, in lijn met de officier van justitie en de raadsman, zeer aannemelijk dat ook het bewezenverklaarde feit van 26 januari 2020, niet aan verdachte kan worden toegerekend.
Gelet hierop wordt verdachte ontoerekeningsvatbaar verklaard voor de door hem gepleegde feiten en zal de rechtbank verdachte om die reden ontslaan van alle rechtsvervolging.

6.Oplegging van een maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen de maatregel terbeschikkingstelling (hierna: tbs-maatregel) met verpleging van overheidswege, gelet op de inhoud van het PBC-rapport over het hoge recidiverisico op geweldsdelicten, de noodzakelijk geachte behandeling voor de schizofrenie van verdachte voor een duur van minimaal twee jaar en het niet haalbaar zijn van een voorwaardelijk juridisch kader. Anders dan de PBC-rapporteurs die opteren voor een zorgmachtiging, is de officier van justitie van mening dat de juridische grondslag voor een zorgmachtiging ontbreekt en is een tbs-maatregel met verpleging van overheidswege de enige overblijvende optie waarbij het verminderen van het recidiverisico ter beveiliging van de maatschappij voorop staat.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman stelt vast dat verdachte niets wil weten van een zorgmachtiging of een tbs-maatregel met verpleging van overheidswege. Verdachte stelt onschuldig te zijn aan de ten laste gelegde feiten en geen hulp nodig te hebben omdat hij niets mankeert.
Voor zover al een maatregel dient te worden opgelegd, is volgens de raadsman een zorgmachtiging een betere optie dan tbs. De raadsman acht het opleggen van een tbs-maatregel met verpleging van overheidswege niet proportioneel. De rechtbank zou dan ambtshalve een zorgmachtiging kunnen afgeven.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Op een zomerse dag in augustus 2022 fietste de tweejarige [slachtoffer] op haar fietsje terwijl haar moeder naast haar liep, toen opeens een man, verdachte, hen inhaalde en [slachtoffer] aan haar haren van haar fietsje trok en haar vastpakte. Haar moeder reageerde meteen door haar armen om [slachtoffer] te slaan om te proberen haar los te trekken. [slachtoffer] begon te huilen. Verdachte wilde [slachtoffer] echter niet loslaten waarna zij allen op de grond vielen. Toen er omstanders te hulp kwamen, is verdachte weggelopen.
Voor de moeder van [slachtoffer] , net zoals voor iedere andere ouder, moet deze ervaring een nachtmerrie zijn geweest. Zij liep immers nietsvermoedend naast [slachtoffer] op straat toen een wildvreemde man [slachtoffer] vastpakte en van haar weg wilde nemen. Een dergelijk feit zal een enorme impact op de moeder, maar mogelijk ook op [slachtoffer] , hebben gehad. Gelukkig waren er omstanders die mede hebben voorkomen dat [slachtoffer] door verdachte werd ontvoerd. Ook op die omstanders zal het zien van dit feit veel indruk hebben gemaakt.
Daarnaast heeft verdachte zich op 26 januari 2020 na zijn aanhouding in verband met verdenking van de mishandeling van een vrouw verzet tegen de politie en daarbij agressief gedrag vertoond.
In deze zaak komt de rechtbank aan het opleggen van een straf niet toe, omdat de rechtbank met de officier van justitie en de verdediging van oordeel is dat verdachte vanwege zijn stoornis geen strafrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Een dader die geen verwijt kan worden gemaakt van het handelen kan niet worden bestraft voor dat handelen. Dit doet echter niet af aan de ernst van wat met name op 6 augustus 2022 heeft plaatsgevonden.
Ter beantwoording van de vraag of een maatregel en, zo ja, welke aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank acht geslagen op het reeds onder paragraaf 5 vermelde PBC-rapport.
De onderzoekers hebben in de genoemde PBC-rapportage gesteld dat het recidiverisico op (onvoorspelbare) geweldsdelicten hoog is, mogelijk ook op de korte termijn. Dit risico wordt vooral bepaald door de chronische en onbehandelde schizofrenie, waarbij de indruk bestaat dat het (onbegrepen) agressief gedrag de laatste jaren vaker optreedt, wat mogelijk samenhangt met een progressieve verslechtering van zijn sociale situatie (dakloosheid).
Om het recidiverisico te beperken, is het daarom van belang dat verdachte wordt behandeld voor zijn schizofrenie. Intensieve behandeling en begeleiding zijn daarbij noodzakelijk. Verdachte heeft geen probleembesef of hulpvraag en is niet voor behandeling te motiveren. De onderzoekers schatten in dat een periode van ongeveer twee jaar (minimaal) nodig zal zijn om bovengenoemd behandeltraject uit te voeren en het gewenste effect op het recidiverisico te bewerkstelligen. Afgaande op het recidiverisico ten aanzien van geweld in brede zin denken onderzoekers dat plaatsing op een forensisch psychiatrische afdeling (FPA) op tenminste beveiligingsniveau 2 noodzakelijk is
.Dit gezien het hoge recidiverisico op geweld en de benodigde forensische expertise
.In deze setting kan nader neurologisch/neuropsychologisch onderzoek worden gedaan om zijn beperkingen in kaart te brengen, kan verdachte op medicatie worden ingesteld en kan gezocht worden naar een passende beschermde woonvorm.
Voorwaardelijke juridische kaders zijn niet haalbaar bij verdachte, gezien zijn gebrek aan
inzicht en behandelmotivatie. Er zijn derhalve twee verschillende kaders overwogen: een
zorgmachtiging (artikel 2.3 Wet forensische zorg) binnen de reikwijdte van de Wvggz, en een tbs-maatregel met bevel tot verpleging. De rapporteurs opteren voor de zorgmachtiging.
De rechtbank heeft daarop laten onderzoeken of een zorgmachtiging afgegeven kan worden. Uit dit onderzoek is gebleken dat de onafhankelijk psychiater en de geneesheer-directeur hebben geconcludeerd dat thans niet is voldaan aan de criteria voor het afgeven van een zorgmachtiging. De rechtbank heeft gelet op deze adviezen bij afzonderlijke beslissing van heden bepaald dat er geen zorgmachtiging afgegeven zal worden.
Nu de optie van behandeling binnen een zorgmachtiging is komen te vervallen, plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis sinds de invoering van de Wvggz niet langer mogelijk is, en de maatregel tbs met voorwaarden niet haalbaar wordt geacht gezien het gebrek aan inzicht en behandelmotivatie bij verdachte, is naar het oordeel van de rechtbank oplegging van de tbs-maatregel met verpleging van overheidswege de enige mogelijkheid die overblijft om de stoornis van verdachte te behandelen en daarmee het hoge recidiverisico te beteugelen en de maatschappij tegen verdachte te beschermen. Voornoemde omstandigheden maken dat de rechtbank van oordeel is dat de oplegging van de tbs-maatregel met verpleging van overheidswege noodzakelijk en proportioneel is.
Aan de formele vereisten voor de oplegging van een tbs-maatregel is voldaan. Bij verdachte bestond ten tijde van het plegen van de feiten een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens. Op het door verdachte gepleegde misdrijf van 6 augustus 2022 is een gevangenisstraf van acht jaar gesteld. Daarnaast eist de algemene veiligheid van personen en goederen de oplegging van een tbs-maatregel, omdat sprake is van een hoog recidiverisico op geweldsmisdrijven, dat wordt ingegeven door de schizofrenie van verdachte.
De rechtbank stelt vast dat de maatregel wordt opgelegd voor een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De totale duur van de maatregel kan daarom een periode van vier jaar te boven gaan.

7.Het beslag

7.1
De teruggave
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen bossen met sleutels (beslagnummers: G2490268, G2490271, G2490274, G2490269) aan verdachte, aangezien deze sleutels niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder verdachte in beslag zijn genomen.
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen bankpas (nummer G2490267) aan [rechthebbende] , omdat deze redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 37a, 37b, 45, 180 en 282 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder feit 1 van parketnummer 02/021910-20 tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit van parketnummer 02/198887-22:
poging tot opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven;
feit 2 van parketnummer 02/021910-20:wederspannigheid;
- verklaart
verdachte niet strafbaar voor het bewezen verklaarde en ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging;
Maatregel
Ten aanzien van feit van parketnummer 02/198887-22
- gelast de
terbeschikkingstellingvan verdachte,
met verplegingvan overheidswege;
Beslag
- gelast de teruggave aan verdachte van de inbeslaggenomen bossen met sleutels (beslagnummers: G2490268, G2490271, G2490274, G2490269);
- gelast de teruggave aan [rechthebbende] van de inbeslaggenomen bankpas (nummer G2490267).
Dit vonnis is gewezen door mr. D. van Kralingen, voorzitter, mr. D.S.G. Froger-Zeeuwen en mr. M.H.M. Collombon, rechters, in tegenwoordigheid van E.A.J. de Roos, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 25 oktober 2023.
mr. Collombon is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.