4.3.2De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feiten en omstandigheden
Op 1 november 2022 omstreeks 22:00 uur heeft er op de A65 te Berkel-Enschot, gemeente Tilburg, een verkeersongeval plaatsgevonden waarbij twee personenauto’s betrokken waren. In het dossier bevinden zich foto’s van de weg, beschadigingen van de vangrail en de beschadigde voertuigen en een onderzoek naar de snelheid van de auto, maar van dit verkeersongeval is geen volledige verkeersongevallenanalyse opgemaakt. Hoewel het onderzoek naar de exacte toedracht van het ongeval beperkt is geweest, staat voor de rechtbank op grond van de bewijsmiddelen het volgende vast. Verdachte heeft als bestuurder van een BMW in onvoldoende mate op de weg en het overige verkeer gelet en bovendien onvoldoende afstand gehouden van het voor hem rijdende verkeer. Immers, verdachte heeft kort voor het ongeval al gevaarlijk rijgedrag vertoond door claxonnerend en met zeer hoge snelheid over de snelweg te rijden, waarbij hij rakelings langs een ander voertuig reed. Vervolgens is verdachte met een door de BMW geregistreerde snelheid van 204,9 kilometer per uur tegen de linker achterkant van een Fiat gereden met daarin de slachtoffers [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] . Daardoor is de Fiat van richting veranderd en op de rechtervluchtstrook terechtgekomen. Vervolgens is de Fiat tegen de linker vangrail gebotst en uiteindelijk midden op de weg tot stilstand gekomen. Verdachte is onderworpen aan een ademanalyse en daaruit is gebleken dat hij zodanig onder invloed was van alcohol dat sprake was van 820 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht.
Feit 1 – schuld in de zin van artikel 6 WVW
De vraag waarvoor de rechtbank zich gesteld ziet, is of verdachte door zijn gedragingen schuld heeft aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 WVW en zo ja, in welke mate.
Bij de beoordeling daarvan komt het aan op het geheel van de gedragingen van verdachte, de aard en de ernst van de verkeersovertreding(en) en de overige omstandigheden van het geval. Niet reeds uit de ernst van de gevolgen van het verkeersgedrag, dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW. Van schuld is sprake wanneer de verdachte zich roekeloos, dan wel in hoge of aanzienlijke mate onvoorzichtig en/of onoplettend heeft gedragen. Het rijgedrag van verdachte moet daarvoor worden afgezet tegen dat wat van de gemiddelde verkeersdeelnemer mag worden verwacht.
Op grond van het hiervoor omschreven rijgedrag van verdachte staat voor de rechtbank vast dat het verkeersongeval aan zijn schuld is te wijten, zoals bedoeld in artikel 6 WVW. Voorts moet worden beoordeeld in welke mate sprake is van verwijtbare schuld. Nu de officier van justitie ook de zwaarste vorm van schuld, te weten roekeloosheid, ten laste heeft gelegd, zal de rechtbank moeten beoordelen of daarvan sprake is.
Roekeloosheid?
Door de Hoge Raad is overwogen dat van roekeloosheid sprake is indien door een gedraging zeer ernstig gevaar in het leven wordt geroepen en verdachte zich daarvan bewust was of had moeten zijn. Met de Wet aanscherping strafrechtelijke aansprakelijkheid ernstige verkeersdelicten heeft de wetgever het begrip roekeloosheid nader ingevuld en zo het toepassingsbereik daarvan willen verbreden. Daartoe is in artikel 175 WVW, dat de strafbepaling van artikel 6 WVW bevat, aan het tweede lid toegevoegd dat van roekeloosheid in elk geval sprake is als het gedrag ook als overtreding van artikel 5a, eerste lid, WVW kan worden aangemerkt.
Artikel 5a WVW heeft alleen betrekking op ernstig verkeersgevaarlijk gedrag. Gekeken moet worden naar het samenstel van de gedragingen van de verdachte, waarbij alle omstandigheden in ogenschouw worden genomen. Op grond van artikel 5a, tweede lid, WVW is een dergelijke omstandigheid ook de mate waarin verdachte in een toestand verkeerde zoals bedoeld in artikel 8 WVW.
In deze zaak gaat het om het schenden van voor de verkeersveiligheid zeer belangrijke verkeersregels, te weten een forse overschrijding van de maximum snelheid en het door verdachte besturen van zijn auto na gebruik van (veel) meer alcohol dan is toegestaan. Nu echter, bij gebrek aan een volledige verkeersongevallenanalyse en gebrek aan voldoende herinnering bij verdachte en de slachtoffers omtrent de toedracht, niet is komen vast te staan wat de aanleiding en precieze feitelijke toedracht van het ongeval is geweest, is er onvoldoende bewijs aanwezig om vast te kunnen stellen of het gedrag van verdachte op het moment van het ongeval kan worden aangemerkt als een overtreding van artikel 5a WVW. Meer in het bijzonder kan de rechtbank onvoldoende vaststellen dat het opzet van verdachte gericht was zowel op het schenden van de verkeersregels als op het in ernstige mate schenden van de verkeersregels. Met inachtneming daarvan komt de rechtbank niet tot een bewezenverklaring van roekeloosheid. Verdachte zal van dit onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
Ernstige mate van schuld
Wel leiden de hierboven omschreven gedragingen van verdachte naar het oordeel van de rechtbank tot de conclusie dat hij zeer onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden. De rechtbank overweegt hierbij dat, hoewel het gebruik van alcoholhoudende drank voorafgaand aan het besturen van een motorrijtuig op zichzelf staand onvoldoende is voor het oordeel dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW, dit wel een omstandigheid is die kan bijdragen aan dat oordeel. Verdachte heeft gereden terwijl hij onder invloed was van bijna vier keer de toegestane hoeveelheid alcohol. De rechtbank is van oordeel dat dit forse alcoholgebruik een grote rol heeft gespeeld bij de omschreven gedragingen van verdachte. Verdachte heeft (mede) door het gebruik van alcohol niet gehandeld zoals dat in het algemeen van een bestuurder van een personenauto mag worden verwacht. Naar het oordeel van de rechtbank is het verkeersgedrag van verdachte aan te merken als zeer onvoorzichtig en onoplettend, als gevolg waarvan het ongeval is veroorzaakt. De rechtbank zoekt daarom aansluiting bij de schuldgradatie ernstige mate van schuld en merkt daarbij op dat het gedrag van verdachte naar haar oordeel aan de bovengrens van deze schuldgradatie zit.
Letsel slachtoffers
Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van zwaar lichamelijk letsel wegen in ieder geval factoren mee als de aard van het letsel, de noodzaak en aard van het medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel.
Door het aan verdachte te wijten ongeval hebben [slachtoffer 1] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] onder meer langdurige klachten opgelopen ten gevolge van een hersenschudding waardoor zij ook langdurig werden beperkt in het kunnen doen van hun werk. De rechtbank is van oordeel dat het dossier echter onvoldoende aanknopingspunten biedt om te kunnen concluderen dat in juridische zin sprake is van zwaar lichamelijk letsel, omdat er geen medisch ingrijpen in de vorm van bijvoorbeeld een operatie noodzakelijk is geweest en het dossier geen informatie bevat waaruit blijkt dat bij een of meer van de slachtoffers sprake zou zijn van een medische eindtoestand. Daarom wordt verdachte van dat onderdeel vrijgesproken. Wel acht de rechtbank bewezen dat sprake is van zodanig letsel dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan.
Conclusie
Uit het voorgaande volgt de conclusie dat verdachte zeer onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden en daarmee schuld heeft aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 WVW, waardoor [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] zodanig lichamelijk letsel hebben opgelopen dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan. Het primair ten laste gelegde feit is daarmee wettig en overtuigend bewezen.
Feit 2 – rijden onder invloed van alcohol
Gelet op de bekennende verklaring van verdachte en het resultaat van de ademanalyse, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het tenlastegelegde feit 2.