ECLI:NL:RBZWB:2023:7350
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen navorderingsaanslag inkomstenbelasting 2019 en afwijzing verzoek om ambtshalve vermindering
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 oktober 2023 wordt het beroep van een belanghebbende tegen een navorderingsaanslag inkomstenbelasting (IB) voor het jaar 2019 beoordeeld. De belanghebbende, woonachtig in Duitsland, had bezwaar gemaakt tegen de navorderingsaanslag die was opgelegd door de inspecteur van de Belastingdienst. De inspecteur had de navorderingsaanslag vastgesteld op een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 34.978, en had tevens belastingrente in rekening gebracht. Het bezwaar van de belanghebbende werd door de inspecteur niet-ontvankelijk verklaard, wat leidde tot het beroep bij de rechtbank.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de belanghebbende niet op de zitting is verschenen, ondanks meerdere pogingen van de griffier om haar uit te nodigen. De rechtbank concludeert dat de belanghebbende op de juiste wijze is uitgenodigd. Vervolgens beoordeelt de rechtbank of het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard. De rechtbank komt tot de conclusie dat de inspecteur het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat het bezwaarschrift te laat was ingediend.
Daarnaast heeft de rechtbank het verzoek van de belanghebbende om ambtshalve vermindering van de navorderingsaanslag beoordeeld. De rechtbank oordeelt dat de belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat de navorderingsaanslag naar een te hoog bedrag is opgelegd. Ook de aftrek van hypotheekrente in verband met een restschuld en de aftrek van specifieke zorgkosten zijn door de rechtbank afgewezen. De rechtbank concludeert dat de inspecteur het verzoek om ambtshalve vermindering terecht heeft afgewezen en dat de navorderingsaanslag in stand blijft. Het beroep van de belanghebbende wordt ongegrond verklaard.