ECLI:NL:RBZWB:2023:7350

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 oktober 2023
Publicatiedatum
23 oktober 2023
Zaaknummer
BRE 22/4315
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen navorderingsaanslag inkomstenbelasting 2019 en afwijzing verzoek om ambtshalve vermindering

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 oktober 2023 wordt het beroep van een belanghebbende tegen een navorderingsaanslag inkomstenbelasting (IB) voor het jaar 2019 beoordeeld. De belanghebbende, woonachtig in Duitsland, had bezwaar gemaakt tegen de navorderingsaanslag die was opgelegd door de inspecteur van de Belastingdienst. De inspecteur had de navorderingsaanslag vastgesteld op een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 34.978, en had tevens belastingrente in rekening gebracht. Het bezwaar van de belanghebbende werd door de inspecteur niet-ontvankelijk verklaard, wat leidde tot het beroep bij de rechtbank.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de belanghebbende niet op de zitting is verschenen, ondanks meerdere pogingen van de griffier om haar uit te nodigen. De rechtbank concludeert dat de belanghebbende op de juiste wijze is uitgenodigd. Vervolgens beoordeelt de rechtbank of het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard. De rechtbank komt tot de conclusie dat de inspecteur het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat het bezwaarschrift te laat was ingediend.

Daarnaast heeft de rechtbank het verzoek van de belanghebbende om ambtshalve vermindering van de navorderingsaanslag beoordeeld. De rechtbank oordeelt dat de belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat de navorderingsaanslag naar een te hoog bedrag is opgelegd. Ook de aftrek van hypotheekrente in verband met een restschuld en de aftrek van specifieke zorgkosten zijn door de rechtbank afgewezen. De rechtbank concludeert dat de inspecteur het verzoek om ambtshalve vermindering terecht heeft afgewezen en dat de navorderingsaanslag in stand blijft. Het beroep van de belanghebbende wordt ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 22/4315

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 oktober 2023 in de zaak tussen

[belanghebbende], uit [plaats] (Duitsland), belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 4 augustus 2022.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende een navorderingsaanslag inkomstenbelasting (IB) voor het jaar 2019 opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 34.978.
1.2.
Gelijktijdig met de vaststelling van de navorderingsaanslag heeft de inspecteur belanghebbende € 141 belastingrente in rekening gebracht (de belastingrentebeschikking).
1.3.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende nietontvankelijk verklaard. De inspecteur heeft het bezwaar tevens aangemerkt als een verzoek om ambtshalve vermindering van de navorderingsaanslag. Hij heeft dit verzoek afgewezen.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 12 september 2023 op zitting behandeld. Hieraan heeft namens de inspecteur deelgenomen: mr. [inspecteur]. Belanghebbende is zonder bericht van verhindering niet verschenen.
1.5.
De rechtbank heeft onderzocht of belanghebbende behoorlijk is uitgenodigd, zodat het onderzoek kan worden voltooid. Belanghebbende heeft geen domicilie gekozen op een Nederlands adres. Belanghebbende is door de griffier bij aangetekende brief en gewone post, verzonden op 15 juni 2023 aan het door haar aangegeven [adres], Duitsland onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Omdat beide uitnodigingen van 15 juni 2023 onbestelbaar retour zijn ontvangen door de rechtbank, heeft de griffier telefonisch contact gezocht met belanghebbende en – omdat niet werd opgenomen – haar voicemail ingesproken met het verzoek om contact op te nemen met de griffier.
Daarop heeft belanghebbende niet gereageerd. Vervolgens heeft de rechtbank de uitnodiging nogmaals per e-mail verzonden aan het door belanghebbende doorgegeven [e-mailadres] Daarop heeft belanghebbende evenmin gereageerd.
Naar het oordeel van de rechtbank is belanghebbende op de juiste wijze voor de zitting uitgenodigd.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de navorderingsaanslag terecht nietontvankelijk is verklaard. Tevens beoordeelt de rechtbank of het verzoek van belanghebbende om ambtshalve vermindering terecht is afgewezen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
2.1.
Naar het oordeel van de rechtbank is het bezwaar van belanghebbende tegen de navorderingsaanslag terecht niet-ontvankelijk verklaard. Met betrekking tot het inhoudelijke klachten tegen de navorderingsaanslag oordeelt de rechtbank dat het gelijk aan de inspecteur is. Na opsomming van de feiten legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

3. Belanghebbende woont in 2019 in Duitsland en wordt aangemerkt als kwalificerend buitenlands belastingplichtige.
3.1.
Belanghebbende heeft de aangifte IB voor het jaar 2019 ingediend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 15.262. Belanghebbende heeft € 33.744 aan pensioen- en soortgelijke inkomsten verantwoord. Daarnaast heeft belanghebbende een huurwaardeforfait van € 900 in aanmerking genomen en € 13.382 aan hypotheekrente (waarvan € 8.382 aan rente in verband met een restschuld eigen woning) en € 6.000 aan ziektekosten in aftrek gebracht.
3.2.
De inspecteur heeft met dagtekening 15 oktober 2021 de aanslag IB 2019 opgelegd overeenkomstig het door belanghebbende aangegeven belastbaar inkomen uit werk en woning. Daartegen heeft belanghebbende bezwaar gemaakt.
3.3.
Naar aanleiding van het bezwaar heeft de inspecteur de aangifte nader onderzocht en geconstateerd dat het belastbaar inkomen in de aanslag te laag is vastgesteld.
3.4.
De inspecteur heeft belanghebbende bij brief van 15 december 2021 geïnformeerd
dat hij voornemens is om belanghebbendes inkomen (en loonheffing) als volgt te corrigeren:
Aangifte
Correcties
Inkomsten
Loonheffing
Inkomsten
Loonheffing
SRLEV N.V.
€ 25.572
€ 3.016
€ 28.356
€ 2.694
Nationale Nederlanden
€ 396
€ 90
€ 491
€ 91
SVB
€ 7.776
€ 444
€ 8.951
€ 803
Totaal
€ 33.744
€ 3.550
€ 37.798
€ 3.588
Daarnaast deelt de inspecteur belanghebbende mee dat de aftrekbare bedragen (aftrekbare kosten en specifieke zorgkosten), zonder onderbouwing daarvan door belanghebbende, eveneens zullen worden gecorrigeerd
3.5.
Op 1 april 2022 heeft belanghebbende een overzicht van de betaalde hypotheekrente voor haar huidige eigen woning overgelegd.
3.6.
Met dagtekening 3 mei 2022 heeft de inspecteur een navorderingsaanslag IB 2019 opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 34.978, bestaande uit een bedrag van € 37.798 aan pensioen- en soortgelijke uitkeringen, een huurwaardeforfait van € 900 en een bedrag aan aftrekbare hypotheekrente van € 3.720.
3.7.
Op 24 juni 2022 heeft de inspecteur belanghebbendes bezwaar tegen de navorderingsaanslag met dagtekening 9 juni 2022 ontvangen.
3.8.
De inspecteur heeft op 4 augustus 2022 uitspraak op bezwaar gedaan. Daarbij is het bezwaar wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard, tevens aangemerkt als verzoek om ambtshalve vermindering van de navorderingsaanslag en dit verzoek is afgewezen. Daartegen heeft belanghebbende beroep ingesteld.

Overwegingen

Is het bezwaar terecht N-O verklaard?
4. Een bezwaarschrift is tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. [1] Bij verzending per post is een bezwaarschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd en het bovendien niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen. [2]
4.1.
De dagtekening van de navorderingsaanslag is 3 mei 2022. De bezwaartermijn eindigt zes weken later, te weten op 14 juni 2022. De rechtbank stelt vast dat de inspecteur het bezwaarschrift na het einde van de bezwaartermijn en niet binnen een week na afloop van 14 juni 2022 heeft ontvangen. Het bezwaarschrift is dus te laat ingediend. In dat geval blijft niet-ontvankelijkverklaring alleen achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener van het bezwaarschrift in verzuim is geweest, oftewel indien de termijnoverschrijding ‘verschoonbaar’ is. [3] Niet gesteld of gebleken is dat van een verschoonbare termijnoverschrijding sprake is. Dit betekent dat de inspecteur het bezwaar van belanghebbende tegen de navorderingsaanslag terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
Is het verzoek om ambtshalve vermindering afgewezen?
4.2.
Uit het beroepschrift blijkt dat belanghebbende het ook niet eens is met de ambtshalve beslissing over (de hoogte van) de navorderingsaanslag.
4.3.
Tegen deze ambtshalve beslissing moet als uitgangspunt eerst bezwaar worden gemaakt, voordat beroep kan worden ingesteld. Dit is anders indien partijen instemmen met direct beroep (prorogatie). [4] Partijen hebben ingestemd met prorogatie zodat de rechtbank hierover zal oordelen.
4.4.
In artikel 9.6 van de van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001) is - voor zover van belang - het volgende bepaald.
“1. Een ambtshalve vermindering van een belastingaanslag geschiedt uitsluitend op de voet van dit artikel.
2. In bij ministeriële regeling aan te wijzen gevallen wordt een onjuiste belastingaanslag door de inspecteur ambtshalve verminderd.
(…).”
4.5.
In artikel 45aa van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001 zijn de bijzondere regels voor de ambtshalve vermindering opgenomen (conform het tweede lid van artikel 9.6 van de Wet IB 2001). Hier staat – voor zover van belang – het volgende opgenomen.
“De inspecteur vermindert ambtshalve een belastingaanslag die op een te hoog bedrag is vastgesteld zodra hem dat is gebleken tenzij:
(…).”
4.6.
Gelet op de hiervoor genoemde bepalingen rust in geval van een verzoek om ambtshalve vermindering op belanghebbende de last om de feiten en omstandigheden te stellen en bij betwisting aannemelijk te maken waaruit volgt dat de navorderingsaanslag IB naar een te hoog bedrag is opgelegd.
Zijn de inkomsten tot een te hoog bedrag in aanmerking genomen?
4.7.
Met betrekking tot de inkomsten voert belanghebbende aan dat haar inkomsten naar het netto bedrag in de belastingheffing moeten worden betrokken.
4.8.
De inspecteur heeft de navorderingsaanslag gebaseerd op de aan hem gerenseigneerde fiscale loongegevens. De rechtbank heeft geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van die gegevens. Belanghebbende heeft niet onderbouwd dat de looninkomsten niet zouden zijn genoten. Dit betekent dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat de inkomsten tot een te hoog bedrag in aanmerking zijn genomen. Voor zover belanghebbende heeft willen betogen dat de ingehouden loonbelasting in aftrek dient te komen op het als loon in aanmerking te nemen inkomen, verwerpt de rechtbank dit betoog, omdat het geen steun vindt in de wet.
Heeft belanghebbende recht op aftrek van hypotheekrente in verband met een restschuld?
4.9.
Als aftrekbare kosten met betrekking tot een eigen woning worden voor een periode van vijftien jaar na de vervreemding van een eigen woning mede aangemerkt de renten en kosten van geldleningen voor een restschuld van die vervreemde eigen woning. Onder een restschuld wordt verstaan de schuld die de belastingplichtige had op het moment direct voorafgaand aan een vervreemding in de periode van 29 oktober 2012 tot en met 31 december 2017 van een eigen woning. [5]
4.10.
Belanghebbende meent dat zij recht heeft op aftrek van hypotheekrente omdat zij hypotheekrente betaalt voor een restschuld ontstaan door de verkoop van een voormalige woning. De inspecteur heeft gesteld dat daar geen recht op bestaat omdat belanghebbende zelf zou hebben verklaard dat de voormalige woning in 2009 is geveild. De rechtbank overweegt dat belanghebbende weliswaar stukken heeft ingebracht met betrekking tot de hypotheekleningen voor haar voormalige woning, maar dat daaruit niet blijkt dat die voormalige woning binnen de in de wet genoemde periode van 29 oktober 2012 tot en met 31 december 2017 is verkocht. Belanghebbende heeft daarom tegenover de betwisting van de inspecteur niet aannemelijk gemaakt dat zij recht heeft op de aftrek van hypotheekrente voor een restschuld.
4.11.
Voor zover belanghebbende aanvoert dat de wet in haar geval onredelijk zou uitwerken dan wel in strijd is met het gelijkheidsbeginsel merkt de rechtbank op niet bevoegd te zijn de innerlijke waarde of billijkheid der wet te beoordelen. [6] Belanghebbendes klachten kunnen slechts worden getoetst aan een ieder verbindende verdragsbepalingen. [7] Bij de toetsing aan die beginselen dient de rechter de door de wetgever gemaakte keuzes te respecteren, tenzij die van redelijke grond zijn ontbloot. Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende met hetgeen zij heeft aangevoerd onvoldoende inzichtelijk gemaakt op welke wijze de regeling opgenomen in artikel 3.120a, eerste en tweede lid Wet IB 2001 leidt tot een schending van de vorenvermelde verdragsbepalingen.
Heeft belanghebbende recht op aftrek van specifieke zorgkosten?
4.12.
Uit de gedingstukken blijkt dat de door belanghebbende in aftrek gebrachte zorgkosten betrekking hebben op uitgaven voor (homeopathische) geneesmiddelen.
4.13.
Uitgaven voor specifieke zorgkosten kunnen als persoonsgebonden aftrekpost in mindering worden gebracht op het inkomen uit werk en woning. [8] In artikel 6.17 van de Wet IB 2001 is een limitatieve opsomming gegeven van uitgaven voor specifieke zorgkosten die in aanmerking kunnen worden genomen. Voor farmaceutische hulpmiddelen geldt als voorwaarde dat deze moeten zijn voorgeschreven door een arts. [9]
4.14.
Belanghebbende heeft geen enkel stuk heeft overgelegd waaruit blijkt dat zij op haar drukkende uitgaven heeft gedaan die voldoen aan de voorwaarden van artikel 6.17 letter c Wet IB 2001. Belanghebbende heeft de in aftrek gebrachte ziektekosten daarom niet aannemelijk gemaakt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur het hiermee gemoeide bedrag terecht nagevorderd.
4.15.
De enkele stelling dat homeopathische geneesmiddelen op grond van Duitse regelgeving alleen door gespecialiseerde artsen kunnen en mogen worden voorgeschreven maakt dat niet anders. De door belanghebbende overgelegde uitspraak van het Sozial Gericht [10] wijzigt het oordeel evenmin. Die uitspraak heeft betrekking op belanghebbens (mogelijke) recht op vergoeding van zorgkosten ten laste van het Nederlandse zorgverzekeringstelsel. Die kwestie is echter geen onderwerp van dit (belasting)geschil.
4.16.
De conclusie van de rechtbank is dan ook dat de inspecteur het verzoek om ambtshalve vermindering terecht heeft afgewezen. De belastingrentebeschikking blijft ook in stand. Daartegen zijn namelijk geen zelfstandige gronden aangevoerd. Het bedrag van de belastingrente volgt het bedrag van de (navorderings)aanslag.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de navorderingsaanslag in stand blijft. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. M.M. de Werd, rechter, in aanwezigheid van mr. M.M. van de Langerijt-Suurmeijer, griffier, op 23 oktober 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Artikel 6:9, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Artikel 6:9, tweede lid Awb.
3.Artikel 6:11 Awb.
4.Artikel 7:1a Awb.
5.Artikel 3.120a, eerste en tweede lid, van de Wet IB 2001.
6.Artikel 11 van de Wet van 1829, Stb.28, houdende Algemeene bepalingen der wetgeving van het Koninkrijk.
7.waaronder het gelijkheidsbeginsel van artikel 14 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), of artikel 26 Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR).
8.Artikelen 6.1 en 6.2 van de Wet IB 2001.
9.Artikel 6.17 letter c Wet IB (tekst 2019).
10.Uitspraak van het Sozialgericht Aurich van 17 mei 2022 in het geschil tussen belanghebbende en de AOK -Die Gesundheitskasse für Niedersachsen, Pflegekasse.