ECLI:NL:RBZWB:2023:7342

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 oktober 2023
Publicatiedatum
23 oktober 2023
Zaaknummer
AWB- 22_1955 en 22_1967
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • S. Hindriks
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke rechtszaak over omgevingsvergunning voor het bouwen van appartementen en de gevolgen voor een monumentaal pand

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 17 oktober 2023, zijn eisers 1 en 2 in beroep gegaan tegen besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Bergen op Zoom. Het college had op 10 september 2021 een omgevingsvergunning verleend aan vergunninghoudster voor het bouwen van drie appartementen en het veranderen van een bestaand gebouw. Eisers 1 en 2, die bezwaar hadden gemaakt tegen deze vergunning, kregen op 22 februari 2022 te horen dat hun bezwaren ongegrond waren verklaard. Hierop hebben zij beroep ingesteld. De rechtbank heeft de beroepen op 2 maart 2023 behandeld en op 13 april 2023 een tussenuitspraak gedaan waarin gebreken in de besluitvorming van het college werden vastgesteld. De rechtbank heeft het college de gelegenheid gegeven om deze gebreken te herstellen. Op 6 juli 2023 heeft het college een aanvullende motivering ingediend, waartegen eisers 1 hebben gereageerd. De rechtbank heeft vervolgens op 8 september 2023 het onderzoek gesloten.

In de uitspraak van 17 oktober 2023 heeft de rechtbank geoordeeld dat het college de gebreken in de besluitvorming heeft hersteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de sloop van een berging, die onderdeel uitmaakt van de aanvraag, geen onevenredige afbreuk doet aan de cultuurhistorische waarde van het beschermd stadsgezicht. De rechtbank heeft het beroep van eisers 1 gegrond verklaard voor zover het gericht was tegen het bestreden besluit I, omdat daarin een motivering ontbrak over de berging. Het bestreden besluit I is vernietigd, maar de rechtsgevolgen blijven in stand. Het beroep van eisers 1 tegen het bestreden besluit III is ongegrond verklaard. Het beroep van eisers 2 tegen het bestreden besluit II is eveneens ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het college veroordeeld in de proceskosten van eisers 1 en het griffierecht aan hen te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Bergen op Zoom
Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 22/1955 WABOA en 22/1967 WABOA

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 oktober 2023 in de zaken tussen

1. [eisers 1]uit [plaats] , eisers in zaak met nummer 22/1955 , hierna eisers 1,
( [gemachtigde 1] ),
2. [eisers 2]uit [plaats] , eisers in de zaak met nummer 22/1967, hierna eisers 2,
( [gemachtigde 2] ),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergen op Zoom, het college,
(gemachtigde: mr. J. van den Berg).
Als derde-partij neemt aan het geding deel
[vergunninghoudster]te [plaats] , vergunninghoudster,
( [gemachtigde 3] ).

Procesverloop

1. Bij besluit van 10 september 2021 (primair besluit) heeft het college aan vergunninghoudster een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van drie appartementen en het veranderen van een bestaand gebouw aan de [adres 1] in [plaats] . Met de besluiten van 22 februari 2022 (bestreden besluiten I en II) heeft het college de bezwaren van eisers 1 en 2 tegen het primaire besluit ongegrond verklaard en de omgevingsvergunning met aanvulling van de motivering in stand gelaten.
1.1
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
1.2
De rechtbank heeft de beroepen op 2 maart 2023 gelijktijdig op zitting behandeld. Eisers 1 zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Eisers 2 hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en [naam] . Vergunninghoudster heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde.
1.3
In de tussenuitspraak van 13 april 2023 heeft de rechtbank het college in de gelegenheid gesteld om binnen twaalf weken na verzending daarvan, met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen, de geconstateerde gebreken in het bestreden besluit te herstellen. Het college heeft in reactie op de tussenuitspraak een aanvullende motivering ingediend. Eisers 1 hebben hierop schriftelijk gereageerd. [1]
1.4
De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft en op 8 september 2023 is het onderzoek gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. Voor een weergave van de feiten en de beroepsgronden verwijst de rechtbank naar de tussenuitspraak. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen. Het staat de rechtbank niet vrij om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in de tussenuitspraak. Dit is alleen anders in zeer uitzonderlijke gevallen. [2]
3. In haar tussenuitspraak heeft de rechtbank, kort samengevat, overwogen dat het aan eisers 1 gerichte bestreden besluit gebreken kent, nu het college heeft nagelaten het op het perceel [adres 2] te [plaats] aanwezige bouwwerk – de berging – in de beoordeling van de aanvraag om omgevingsvergunning mee te nemen.
De rechtbank heeft het college in de gelegenheid gesteld om te beoordelen of de berging op [adres 2] gesloopt mag worden, wat de gevolgen hiervan voor het naastgelegen pand op [adres 3] zijn en of eventueel aanvullende voorschriften aan de omgevingsvergunning moeten worden verbonden.
De herstelpoging van het college
4. Naar aanleiding van de tussenuitspraak heeft het college op 6 juli 2023 een schriftelijke reactie ingediend.
4.1
Het college heeft aangegeven dat het gaat om het slopen van de – niet monumentale – bestaande berging op de locatie waar het bouwplan wordt gerealiseerd. De berging moet worden gesloopt om het bouwplan te kunnen realiseren. De sloopwerkzaamheden van het project doen geen onevenredige afbreuk aan de cultuurhistorische waarde van het beschermde stadsgezicht als geheel. De Commissie Ruimtelijke Kwaliteit (CRK) heeft op verzoek van het college de sloop van de berging beoordeeld en deze commissie heeft in haar vergadering van 30 mei 2023 positief geadviseerd. De berging is vanaf de openbare weg in het geheel niet te zien en de cultuurhistorische waarde van het beschermd stadsgezicht wordt door de sloop niet aangetast.
4.2
Voor wat betreft de gevolgen voor het naastgelegen pand op het perceel [adres 3] stelt het college zich op het standpunt dat dit monument door het slopen van de berging niet wordt aangetast. De berging staat – constructief gezien – volledig los van de muur van [adres 3] . De berging is rondom als een hok gemetseld. Aan de zijde van de muur van [adres 3] is daardoor een enkelsteens muur ontstaan die los staat van de muur van de buren. De balken van het dak rusten op de muur van de berging. Er bestaat alleen een verbinding met de muur van [adres 3] door middel van een (lood)slab. Deze is aangebracht om te voorkomen dat er water komt in de spouw tussen de muur van het monumentale pand op [adres 3] en de muur van de berging. Aan de straatkant is 1,5 cm stuc aangebracht om de spouw tussen de muur van het monumentale pand en de bestaande muur die als erfafscheiding aan de voorzijde van het perceel [adres 2] functioneert, te camoufleren. [3]
Als de groef waar de (lood)slab zat opnieuw gevuld moet worden en de muur deels moet worden geschilderd, kan dit zonder dat hiervoor een monumentenvergunning moet worden verleend. Mits dit in dezelfde kleur gebeurt, ziet het college dit als gewoon onderhoud. Temeer omdat er toch een nieuwe muur naast [adres 3] wordt geplaatst, zal eventueel nieuw stuc- of schilderwerk niet zichtbaar zijn. De zijmuur van [adres 3] bevat daarnaast – vanuit de redengevende omschrijving – geen monumentale waarde die bepaalde bescherming behoeft, nu alleen de gehele voorgevel voor bescherming in aanmerking komt.
4.3
Tot slot geeft het college in haar reactie op de tussenuitspraak aan dat het stellen van aanvullende voorwaarden aan de sloop van de berging in de omgevingsvergunning niet nodig is. In het primaire besluit is opgenomen dat voor het slopen een melding vereist is als bedoeld in artikel 1.26 van het Bouwbesluit 2012. Er mag dan ook niet worden gesloopt voordat een ontvankelijke sloopmelding is ingediend en vergunninghoudster hiervan een schriftelijke bevestiging heeft ontvangen. Ook acht het college het niet nodig om toezicht tijdens de sloopwerkzaamheden uit te oefenen. Het is primair de verantwoordelijkheid van de vergunninghoudster dat het slopen plaatsvindt met respect voor het naastgelegen pand.
De reacties van overige partijen op de herstelpoging
5. Eisers 1 hebben bij brief van 8 augustus 2023 gereageerd. Zij stellen zich op het standpunt dat het college ten onrechte schrijft dat er geen redenen zijn om aanvullende voorschriften aan de omgevingsvergunning te verbinden en dat er geen reden is om toezicht tijdens de sloopwerkzaamheden uit te oefenen.
De sloopmelding uit artikel 1.26 van het Bouwbesluit heeft geen relatie tot het al dan niet aantasten van gemeentelijke monumenten zoals het pand [adres 3] . Gelet op de directe verbinding tussen het te slopen bouwwerk en hun monumentale pand op [adres 3] had wel een dergelijk voorschrift opgenomen moeten worden.
Voor eisers 1 is het daarnaast onbegrijpelijk dat het college bij voorbaat stelt geen toezicht op de sloopwerkzaamheden te houden en dat dat een verantwoordelijkheid is van de initiatiefnemer. Het is een wettelijke taak van het college om toezicht te houden op bouw- en sloopwerkzaamheden en dat daarbij naastgelegen monumentale panden niet worden aangetast.
6. Vergunninghoudster heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om op de herstelpoging van het college te reageren.
Wat vindt de rechtbank van de herstelpoging?
7. De rechtbank kwalificeert de aanvullende motivering als een besluit in de zin van artikel 6:19 van de Awb (hierna: bestreden besluit III). Dat betekent dat het beroep van rechtswege ook hiertegen is gericht, tenzij eisers 1 met bestreden besluit III volledig tegemoetgekomen worden. Eisers 1 worden door bestreden besluit III niet volledig tegemoet gekomen.
7.1
De rechtbank stelt vast dat partijen het eens zijn over het feit dat het slopen van de berging geen onevenredige afbreuk doet aan de cultuurhistorische waarde van het beschermd stadsgezicht. Partijen verschillen van mening over het antwoord op de vraag of het slopen van de berging gevolgen heeft voor het monumentale pand van eisers 1 en of ter bescherming van dat pand aanvullende voorwaarden aan de omgevingsvergunning hadden moeten worden verbonden. Eisers 1 hebben daarnaast gewezen op de wettelijke plicht van het college toezicht te houden tijdens bouw- en sloopwerkzaamheden.
7.2
Het college is tot de conclusie gekomen dat de verbindingen tussen de berging en het pand van eisers 1 bestaan uit een (lood)slab, die is aangebracht om te voorkomen dat water tussen de muur van de berging en de muur van het pand van eisers 1 komt, én aan de voorzijde aangebracht stucwerk met een breedte van ongeveer 1,5 cm om de spouw te camoufleren. Eisers 1 hebben dit niet weersproken. Ook hebben zij geen informatie overgelegd waaruit blijkt dat er ook andere feitelijke verbindingen tussen de berging en hun pand aanwezig zijn. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat dit de enige feitelijke verbindingen zijn tussen de berging en het pand van eisers 1.
Bij sloopwerkzaamheden – zeker bij die sloopwerkzaamheden waar sprake is van een verbinding met of directe nabijheid van een ander bouwwerk – geldt dat een sloper met respect voor het naastgelegen pand te werk dient te gaan. In het voorliggende geval dient vergunninghoudster voor aanvang van de sloopwerkzaamheden een sloopmelding in te dienen. Uit artikel 1.26, zesde lid, van het Bouwbesluit – dat ziet op de gegevens en bescheiden die bij de sloopmelding moeten worden verstrekt – volgt dat daarbij ook een veiligheidsplan moet worden ingediend. Artikel 8.7 van het Bouwbesluit 2012 bepaalt vervolgens waaruit dit veiligheidsplan moet bestaan. Een tekening waarop onder meer omliggende bouwwerken zijn aangegeven en informatie over de toe te passen sloopmethodiek en materieel/hulpmiddelen die daarbij worden gebruikt, worden in dit artikel benoemd.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college zich dan ook op het standpunt kunnen stellen dat de aanwezige verbindingen geen aanleiding geven voor het stellen van aanvullende voorwaarden in de omgevingsvergunning. Bovendien kan eventuele schade ontstaan door de sloopwerkzaamheden – zoals dat ook in andere gevallen geldt – worden verhaald op de veroorzaker van de schade middels een aansprakelijkstelling.
7.3
Toezicht op bouw- en sloopwerkzaamheden is inderdaad een wettelijke taak van het college. Die wettelijke taak gaat naar het oordeel van de rechtbank echter niet zo ver dat daarom altijd aanvullende voorwaarden aan een omgevingsvergunning moeten worden verbonden. De opmerking over toezicht in de reactie van het college van 6 juli 2023 is gemaakt ter beantwoording van de vraag of aanvullende voorwaarden aan de omgevingsvergunning moeten worden verbonden. In dat licht moet de opmerking van het college dan ook worden geplaatst. De rechtbank gaat er vanuit dat wanneer daar aanleiding voor is tijdens de feitelijke sloop- of bouwwerkzaamheden op het perceel [adres 2] , het college invulling zal geven aan zijn wettelijke toezichtstaak.
7.4
Concluderend is de rechtbank van oordeel dat het college met bestreden besluit III het in de tussenuitspraak van 13 april 2023 geconstateerde zorgvuldigheids- en motiveringsgebrek heeft hersteld. Er is beoordeeld of de berging gesloopt mag worden, inzichtelijk gemaakt wat de gevolgen voor het naastgelegen monumentale pand op [adres 3] zijn en gekeken of nadere voorwaarden aan de omgevingsvergunning gesteld moeten worden.

Conclusie en gevolgen

Beroep eisers 1
8. Gelet op het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek, is het beroep van eisers 1 gegrond voor zover gericht tegen bestreden besluit I. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit I, voor zover daarin een motivering ontbrak over de berging op het perceel [adres 2] . Omdat het beroep zich ook uitstrekt tot bestreden besluit III na toepassing van de bestuurlijke lus en het college daarmee het in de tussenuitspraak aangegeven gebrek heeft hersteld, laat de rechtbank de rechtsgevolgen van het bestreden besluit I, voor zover dat wordt vernietigd, in stand. Het beroep van eisers 1 tegen bestreden besluit III is ongegrond.
8.1
Nu hun beroep gegrond wordt verklaard, dient het griffierecht aan eisers 1 te worden vergoed.
8.2
De rechtbank zal het college veroordelen in de door eisers 1 gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 3.286,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een bestuurlijke lus, met een waarde per punt van € 837,- en wegingsfactor 1 én 1 punt voor het indienen van een bezwaarschrift en 1 punt voor het verschijnen op de hoorzitting, met een waarde per punt van € 597,- en wegingsfactor 1).
Beroep eisers 2
9. Gelet op wat in de tussenuitspraak is overwogen, is het beroep van eisers 2 tegen bestreden besluit II ongegrond.
9.1
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep van eisers 1 tegen bestreden besluit I gegrond en hun beroep tegen het bestreden besluit III ongegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit I, voor zover daarin een motivering ontbrak over de berging op het perceel [adres 2] ;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van bestreden besluit I in stand blijven;
  • draagt het college op het betaalde griffierecht van € 184,- aan eisers 1 te vergoeden;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van eisers 1 tot een bedrag van € 3.286,50;
  • verklaart het beroep van eisers 2 tegen bestreden besluit II ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Hindriks, rechter, in aanwezigheid van mr. N. van Asten, griffier, op 17 oktober 2023 en openbaar gemaakt door geanonimiseerde publicatie op www.rechtpraak.nl
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Voetnoten

1.Uit de tussenuitspraak volgt dat de beroepsgronden van eisers 2 niet slagen. Eisers 2 hebben geen gronden aangevoerd die hebben geleid tot de conclusie dat ook aan bestreden besluit 2 gebreken kleven, daarom zijn zij niet in de gelegenheid gesteld om op de herstelpoging van het college te reageren.
2.Zie bijvoorbeeld ECLI:NL:2011:BR5704 en ECLI:NL:RVS:2012:BX4694.
3.Deze muur – die deels ook functioneert als erfafscheiding – is deels ook één van de vier muren van de berging.