ECLI:NL:RBZWB:2023:733

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 februari 2023
Publicatiedatum
7 februari 2023
Zaaknummer
02-319493-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in zaak van aanranding en schennispleging door gebrek aan bewijs

In de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1994, werd op 9 februari 2023 door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan. De zaak betreft de tenlastelegging van aanranding en schennispleging, gepleegd op 20 december 2020 te Vlissingen. De verdachte werd bijgestaan door raadsman mr. M.J.F. Zoeteweij. Tijdens de zittingen op 15 september 2022 en 26 januari 2023 werden de standpunten van de officier van justitie, mr. J.F.M. Kerkhofs en mr. W.J.W.K. Suijkerbuijk, en de verdediging besproken. De rechtbank heeft de zaak heropend om ontbrekende rapporten van het NFI te verkrijgen, die cruciaal waren voor het bewijs. De officier van justitie stelde dat er voldoende bewijs was, waaronder DNA-sporen op de jas van het slachtoffer, maar de verdediging betwistte de herkomst van het DNA-bewijs en stelde dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen. De rechtbank concludeerde dat de enkele verklaring van het slachtoffer niet voldoende was om tot een bewezenverklaring te komen, vooral omdat het DNA-bewijs niet kon worden gebruikt door gebrek aan bewijs van de herkomst van de monsters. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de tenlastegelegde feiten, omdat niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat hij de daden had gepleegd.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02-319493-21
vonnis van de meervoudige kamer van 9 februari 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1994 te [geboorteplaats ] ,
wonende te [woonadres] ,
raadsman mr. M.J.F. Zoeteweij, advocaat te Vlissingen.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 15 september 2022, waarbij de officier van justitie, mr. J.F.M. Kerkhofs en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Het onderzoek in de zaak is heropend bij tussenvonnis van 29 september 2022 waarbij de rechtbank de officier van justitie opdracht heeft gegeven het ontbrekende rapport van het NFI van 3 mei 2021 (‘aanvraag 001’) aan de rechtbank en de verdediging te verstrekken dan wel om een aanvullend proces-verbaal te verstrekken waarin wordt beschreven hoe het onderzoek aan de jas van aangeefster heeft plaatsgevonden en wat de bron is van de in het NFI-rapport van 20 september 2021 (‘aanvraag 002’) genoemde DNA-profielen. De officier van justitie heeft vervolgens het NFI rapport van 3 mei 2021 aan de rechtbank en de verdediging verstrekt.
De zaak is vervolgens wederom inhoudelijk behandeld op de zitting van 26 januari 2023, waarbij de officier van justitie, mr. W.J.W.K. Suijkerbuijk, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op
20 december 2020 te Vlissingen [slachtoffer] heeft aangerand (feit 1) en in tegenwoordigheid van die [slachtoffer] schennis heeft gepleegd (feit 2).

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht, de bewijsmiddelen in onderlinge samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de feiten 1 en 2. De officier van justitie merkt in het bijzonder op dat uit de verklaring van verdachte kan worden afgeleid dat hij op de pleegdatum bij de pleeglocatie in de buurt is geweest en daar wel eens fietste. Verder merkt de officier van justitie op dat verdachte vrouwen vaker op die manier aansprak en wijst hij op de camerabeelden, waarop te zien is dat aangeefster een groene parka (jas) aanheeft, en die ook voor het overige haar aangifte ondersteunen, de inbeslagname onder aangeefster van deze parka en het aangetroffen DNA van verdachte en aangeefster op de inbeslaggenomen parka.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen en wijst daarbij op het volgende. Aangeefster weet niet wie de dader was en uit de camerabeelden valt niet op te maken dat dit verdachte was. Verdachte ontkent het feit. Enkel het DNA-bewijs kan verdachte aan het feit koppelen. In het dossier ontbreken echter stukken waaruit de herkomst van de door het NFI onderzochte monsters blijkt. Allereerst maakt het NFI in de rapporten van 3 mei 2021 en 20 september 2021 weliswaar melding van een referentiemonster wangslijmvlies van aangeefster (met [SIN nr 1] ), maar in het dossier bevinden zich geen stukken die zien op de afname van celmateriaal van aangeefster. Daardoor kan niet worden vastgesteld dat het door het NFI gebruikte referentiemonster daadwerkelijk van aangeefster afkomstig is. Daarnaast ontbreekt in beide NFI-rapporten de koppeling tussen het goednummer met [SIN nr 2] (de inbeslaggenomen (groene) jas van aangeefster) en de monsters van het sporenmateriaal, waardoor niet kan worden vastgesteld dat de betreffende monsters zijn genomen van deze jas. Gelet hierop kan de vastgestelde ‘match’ met het DNA van verdachte niet gebruikt worden voor het bewijs. Dit leidt ertoe dat verdachte moet worden vrijgesproken van de feiten wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Feiten 1 en 2
Aan verdachte is aanranding en schennis tenlastegelegd. [slachtoffer] heeft, zo volgt uit het proces-verbaal van aangifte, verklaard dat zij is aangerand door verdachte en dat hij schennis heeft gepleegd, hetgeen verdachte zegt zich niet te kunnen herinneren. De enkele verklaring van één getuige (het slachtoffer) is onvoldoende om tot een bewezenverklaring te komen. In het dossier moet dus ander bewijsmateriaal zitten dat de verklaring van het slachtoffer op specifieke punten ondersteunt. De rechtbank moet in deze zaak dan ook de vraag beantwoorden of aan dit bewijsminimum is voldaan.
DNA-onderzoek
Op 21 december 2020 werd een jas in bezit van aangeefster door de politie Zeeland-West-Brabant in beslag genomen in verband met de mogelijke aanwezigheid van DNA van verdachte op de jas. [slachtoffer] heeft verklaard dat zij deze jas droeg ten tijde van de ten laste gelegde feiten.
De politie heeft volgens de rapporten van het NFI ten behoeve van het DNA-onderzoek vervolgens wangslijm van aangeefster afgenomen en een drietal monsters genomen van het sporenmateriaal op een jas. Op 18 februari 2021 is door de politie Zeeland-West-Brabant een aanvraag forensisch sporenonderzoek van de inbeslaggenomen jas gedaan bij het NFI.
In het rapport van het NFI van 20 september 2021 (‘aanvraag 001’) concludeert het NFI dat zowel DNA van verdachte als van aangeefster in de monsters van het sporenmateriaal is aangetroffen.
Wangslijm aangeefster
De rechtbank stelt vast dat zich in het dossier geen proces-verbaal waarneming en afname celmateriaal van aangeefster bevindt, dan wel andere stukken waaruit blijkt welk SIN het celmateriaal van aangeefster heeft gekregen. Daardoor is niet te controleren of het bij het NFI afgeleverde celmateriaal met [SIN nr 1] celmateriaal van aangeefster betreft.
Monsters sporenmateriaal
De jas van aangeefster heeft volgens de aanvraag extern forensisch onderzoek van 18 februari 2021 [SIN nr 2] gekregen. De rechtbank stelt vast dat in zowel het NFI-rapport van 3 mei 2021 (‘aanvraag 001’) als het NFI-rapport van 20 september 2021 (‘aanvraag 002’) de koppeling tussen dat SIN en de monsters niet wordt gemaakt. In de NFI-rapporten hebben de monsters de nummers [nummer 1] , [nummer 2] en [nummer 3] . Hierdoor kan niet worden vastgesteld dat deze monsters zijn genomen van de jas met [SIN nr 2] , zodat evenmin kan worden vastgesteld dat de aangetroffen DNA-sporen die matchen met het DNA van verdachte, zijn aangetroffen op de jas van aangeefster.
Onvoldoende ander bewijs
Gelet op het voorgaande kan niet worden vastgesteld dat het DNA van verdachte op de jas van aangeefster is aangetroffen. Verder bewijs dat verdachte de dader is ontbreekt. De overige omstandigheden, namelijk het feit dat verdachte op de pleegdatum bij de pleeglocatie in de buurt is geweest, daar wel eens fietste en vrouwen vaker op die manier aansprak, leiden niet zonder meer tot het wettig en overtuigend bewijs dat verdachte de aanranding en schennis heeft gepleegd. Ook de camerabeelden, waarop verdachte niet is te herkennen, kunnen niet zodanig aan het bewijs bijdragen dat dit leidt tot de conclusie dat verdachte de dader moet zijn. De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de tenlastegelegde feiten heeft gepleegd. Verdachte zal daarom van deze feiten worden vrijgesproken.

5.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan de tenlastegelegde feiten.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.B. Scheltema Beduin, voorzitter, mr. J. Bergen en mr. E.A Mulders, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H. Holtgrefe, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 9 februari 2023.