ECLI:NL:RBZWB:2023:732

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 februari 2023
Publicatiedatum
7 februari 2023
Zaaknummer
02-045080-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak zware mishandeling en veroordeling voor openlijk geweld met strafmaat en proceskosten

In de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 2003, heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 8 februari 2023 uitspraak gedaan. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 4 februari 2022 te Goes, waarbij de verdachte samen met anderen openlijk geweld heeft gepleegd tegen het slachtoffer. De rechtbank heeft vastgesteld dat de tenlastelegging geldig is en dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging. Tijdens de zitting op 25 januari 2023 hebben zowel de officier van justitie als de verdediging hun standpunten gepresenteerd. De officier van justitie achtte de geweldshandelingen wettig en overtuigend bewezen, maar de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor zware mishandeling, omdat er geen zwaar lichamelijk letsel kon worden vastgesteld. De verdachte werd vrijgesproken van de zware mishandeling, maar de rechtbank achtte het openlijk geweld wel bewezen. De rechtbank legde een taakstraf van 150 uur op, met vervangende hechtenis van 75 dagen bij niet-naleving. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot betaling van € 750 aan de benadeelde partij voor immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank oordeelde dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk was in zijn vordering, en dat de proceskosten van de benadeelde partij tot een bedrag van € 498 werden toegewezen. De beslissing is gebaseerd op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02-045080-22
vonnis van de meervoudige kamer van 8 februari 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 2003 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres] ,
raadsman mr. S.J. Nijssen, advocaat te Goes.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 25 januari 2023, waarbij de officier van justitie, mr. C.J. de Pagter, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte samen met anderen op 4 februari 2022 te Goes [slachtoffer] zwaar heeft mishandeld of openlijk geweld tegen hem heeft gepleegd.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte en de medeverdachten alle ten laste gelegde geweldshandelingen tegen aangever [slachtoffer] hebben gepleegd, gelet op de bewijsmiddelen in het dossier. Verdachte en de medeverdachten hebben ieder een significante bijdrage aan dit geweld geleverd. Verdachte moet worden vrijgesproken van de primair ten laste gelegde zware mishandeling, omdat bewijs voor zwaar lichamelijk letsel ontbreekt. De subsidiair ten laste gelegde openlijke geweldpleging kan wel worden bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit vrijspraak van de primair ten laste gelegde zware mishandeling, omdat bewijs voor zwaar lichamelijk letsel bij aangever ontbreekt. De subsidiair ten laste gelegde openlijke geweldpleging kan wel worden bewezen, met uitzondering van het schoppen tegen het hoofd en de rug van aangever.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Vaststelling van de feiten
Gelet op de bewijsmiddelen in het dossier acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat alle ten laste gelegde geweldshandelingen tegen aangever zijn verricht door verdachte en/of de medeverdachten. Ten aanzien van het schoppen tegen het hoofd en de rug overweegt de rechtbank dat de verklaring van aangever op dit punt wordt ondersteund door de verklaringen van meerdere getuigen die dit hebben zien gebeuren. De rechtbank kan niet vaststellen welke geweldhandeling precies door elk van de verdachten is gepleegd, maar zij hebben in ieder geval wel alle drie geweld gebruikt richting aangever. Daarnaast heeft verdachte verklaard dat ze het met z’n allen hebben gedaan. Hieruit volgt dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachten die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering, waardoor het voor de bewezenverklaring niet ter zake doet wie van de verdachten welke geweldshandelingen heeft verricht.
Zware mishandeling of openlijk geweld?
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of het gepleegde geweld kan worden gekwalificeerd als zware mishandeling. Daarvoor moet sprake zijn van zwaar lichamelijk letsel bij aangever ten gevolge van de geweldshandelingen van verdachte en de medeverdachten.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de objectieve medische gegevens over het letsel van aangever niet is komen vast te staan dat er bij hem sprake is van zwaar lichamelijk letsel dat door de geweldshandelingen van verdachte en de medeverdachten is veroorzaakt. Het dossier bevat geen concrete medische gegevens over letsel aan de rug van aangever, waardoor de aard en de ernst daarvan niet kunnen worden vastgesteld. Verder blijkt uit de medische gegevens dat er weliswaar sprake is van conductief gehoorverlies bij aangever, maar ook dat er sprake is van een pre-existente trommelvliesperforatie. Een relatie met het trauma (oftewel: de handelingen van verdachte en de medeverdachten) kan door de arts niet met zekerheid worden vastgesteld. Voor zover dit letsel als zwaar lichamelijk letsel kan worden beschouwd, blijkt uit het dossier daarom onvoldoende dat dit door toedoen van verdachte en de medeverdachten is ontstaan.
Verdachte zal daarom worden vrijgesproken van de primair ten laste gelegde zware mishandeling.
Gelet op de feiten die hiervoor zijn vastgesteld, acht de rechtbank wel wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich samen met de medeverdachten schuldig heeft gemaakt aan het openlijk in vereniging plegen van geweld.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 4 februari 2022 te Goes, openlijk, te
weten aan de Lange Vorststraat, in vereniging, geweld heeft gepleegd
tegen [slachtoffer] , door die [slachtoffer] meerdere malen, in elk
geval eenmaal met kracht
- ( naar achteren) te duwen en
- te slaan en/of te stompen tegen het hoofd en
- ( in een houdgreep) naar de grond te brengen en
- ( terwijl die [slachtoffer] op de grond lag), aan de nek vast te pakken/houden en aan de nek vast te klemmen en
- ( terwijl die [slachtoffer] op de grond lag), te schoppen tegen het hoofd en de rug.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een taakstraf van 180 uur en 1 maand gevangenisstraf voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Daarbij is rekening gehouden met de richtlijnen van het openbaar ministerie en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt de oriëntatiepunten van het LOVS te volgen en een taakstraf van 150 uur op te leggen, maar wel deels voorwaardelijk met een proeftijd. Verdachte heeft immers geen relevant strafblad.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich samen met de twee medeverdachten schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging tegen aangever, waardoor aangever pijn heeft ondervonden en letsel heeft opgelopen. Het gaat om zinloos geweld dat onder invloed van alcohol en na het uitgaan is gepleegd, met een overmacht van drie personen tegen één. Dergelijk geweld maakt inbreuk op de lichamelijke integriteit en zorgt voor gevoelens van veiligheid bij het slachtoffer. Ook bij aangever was dit het geval: uit de ter zitting voorgedragen slachtofferverklaring blijkt dat het voorval diepe indruk op hem heeft gemaakt. Hij heeft tot op de dag van vandaag last van angstgevoelens omdat hij zijn gevoel van veiligheid en vertrouwen heeft verloren. Daarnaast zorgt uitgaansgeweld in het algemeen voor een gevoel van onveiligheid in de samenleving. Vechtpartijen en geweld in welke vorm dan ook zijn niet gepast in de samenleving. De verdachten mogen van geluk spreken dat aangever geen zwaarder letsel heeft opgelopen door de geweldshandelingen.
Persoonlijke omstandigheden
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van verdachte, waaruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht is van toepassing. Dit heeft de strafoplegging niet beïnvloed.
Verder heeft de rechtbank acht geslagen op het rapport van Reclassering Nederland van 11 januari 2023. Hieruit volgt dat de reclassering geen problemen op de leefgebieden heeft geconstateerd en dat er beperkt sprake is van risico verhogende factoren. Er wordt enig risico gezien in de combinatie van middelengebruik, uitgaan en vrienden. Het recidiverisico wordt als laag ingeschat. De reclassering adviseert het strafrecht voor volwassenen toe te passen, omdat er geen indicaties worden gezien voor toepassing van het jeugdstrafrecht. De reclassering vindt interventies of toezicht niet nodig en adviseert een straf zonder bijzondere voorwaarden.
De rechtbank volgt het advies van de reclassering en past het strafrecht voor volwassenen toe.
Strafmaat
Volgens de oriëntatiepunten van het LOVS wordt als uitgangspunt voor openlijk geweld met enig letsel tot gevolg een taakstraf van 150 uur gehanteerd. De rechtbank ziet in de ernst van het feit en de persoon van verdachte geen aanleiding om van dit uitgangspunt af te wijken en acht deze straf dan ook passend. De rechtbank ziet geen aanleiding om een deel van de taakstraf voorwaardelijk op te leggen. Alles afwegend zal de rechtbank aan verdachte dus een taakstraf van 150 uur opleggen.

7.De benadeelde partij

Immateriële schade
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 4.000,= voor het ten laste gelegde feit. De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de immateriële schade hoofdelijk toegewezen kan worden, met daarbij de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel. De verdediging bepleit afwijzing van de immateriële schade dan wel niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in dit deel van de vordering, omdat niet is gebleken van zwaar lichamelijk letsel
De benadeelde heeft aangevoerd dat hij nadelige (psychische) gevolgen heeft ondervonden van het bewezenverklaarde handelen van verdachte. Naar het oordeel van de rechtbank brengen de aard en de ernst van de normschending door verdachte mee dat de relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze dan door lichamelijk letsel of aantasting in zijn eer of goede naam. Dit betekent dat de immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt. Gelet op alle omstandigheden en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht de rechtbank vergoeding van een bedrag van € 750,= billijk, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 februari 2022 tot aan de dag van voldoening.
Voor het overige is de rechtbank van oordeel dat feiten en omstandigheden die tot toewijzing van het gevorderde bedrag zouden kunnen leiden onvoldoende vast staan, mede gelet op de betwisting daarvan door verdachte en de omstandigheid dat de rechtbank niet komt tot een bewezenverklaring van zwaar lichamelijk letsel. Verdere behandeling van dat deel van de vordering levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op, zodat de benadeelde partij voor dat deel niet-ontvankelijk in zijn vordering zal worden verklaard. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd en dat zij naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gehele schade. Daarom zal de rechtbank de vordering en de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk toewijzen. Dit betekent dat verdachte niet meer hoeft te betalen voor zover het bedrag door één of meer mededaders is betaald, en andersom.
Proceskosten
De benadeelde partij vordert een bedrag van € 6.307,67 aan proceskosten voor de rechtsbijstand van zijn advocaat, onder verwijzing naar het overzicht van zijn verrichtingen.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de proceskosten toegewezen kunnen worden. De verdediging bepleit afwijzing van de proceskosten dan wel niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in dit deel van de vordering, omdat de benadeelde partij een schadebeperkingsplicht heeft. Zijn keuze om schade te vorderen via een advocaat die niet op basis van gefinancierde rechtsbijstand werkt, moet voor zijn eigen rekening en risico komen.
De rechtbank overweegt dat een redelijke uitleg van artikel 532 van het Wetboek van Strafvordering meebrengt dat bij de begroting van de daar bedoelde kosten dezelfde maatstaf wordt gehanteerd als in civiele procedures. Hoewel de rechtbank daarvan in voorkomende gevallen kan afwijken en de werkelijke kosten kan vergoeden, ziet de rechtbank ten aanzien van deze vordering geen aanleiding af te wijken van het uitgangspunt en het volledige bedrag aan gevorderde proceskosten ad € 6.307,67 toe te wijzen. De rechtbank overweegt hiertoe dat niet is onderbouwd waarom van het uitgangspunt zou moeten worden afgeweken en dat uit de vordering evenmin blijkt waaruit de verrichtingen van de raadsman van de benadeelde partij precies hebben bestaan. Verder betreft het een relatief beperkte vordering met een beperkt aantal schadeposten, waardoor de aard en omvang van de vordering voor de rechtbank ook geen aanknopingspunt geeft om van het uitgangspunt af te wijken. De rechtbank zal daarom aansluiting zoeken bij het in Nederlandse civiele procedures voor kosten van rechtsbijstand gebruikelijke liquidatietarief voor kantonzaken. Daarbij wordt de hoogte van het te vergoeden bedrag gebaseerd op het (totale) bedrag dat ter zake van materiële en immateriële schade wordt gevorderd, ongeacht of dat bedrag voor toewijzing vatbaar is. Het salaris wordt berekend aan de hand van een puntenstelsel, waarbij voor het opstellen en indienen van een voegingsformulier én voor het bijwonen van de zitting samen twee punten wordt gehanteerd. De benadeelde partij vordert (thans nog) een schadevergoeding van in totaal € 4.000,=. Voor bedragen tussen € 3.750,= en € 5.000,= wordt per punt een salaris toegekend van € 249,=. De rechtbank zal een bedrag van € 498,= toekennen ter zake van de proceskosten en zal het meer gevorderde afwijzen.
De rechtbank stelt vast dat de zaken tegen verdachte en de twee medeverdachten gelijktijdig zijn behandeld en dat namens de benadeelde partij slechts één vordering is opgesteld die in alle drie de zaken is ingediend. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om per verdachte twee punten toe te kennen voor het opstellen en indienen van een voegingsformulier en voor het bijwonen van de zitting, omdat beide handelingen feitelijk slechts één keer zijn verricht ten aanzien van de drie verdachten tezamen.
Verdachte is samen met de medeverdachten naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk zijn voor het gehele toegewezen bedrag aan proceskosten. Daarom zal de rechtbank de vordering omtrent de proceskosten hoofdelijk toewijzen. Dit betekent dat verdachte niet meer hoeft te betalen voor zover het bedrag door één of meer mededaders is betaald, en andersom.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 36f, 63, 141 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het primair ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 150 (honderdvijftig) uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
75 (vijfenzeventig) dagen;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van € 750,=, ter zaken van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 4 februari 2022 tot aan de dag der voldoening.
- bepaalt dat verdachte met de mededaders hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij voor rechtsbijstand heeft gemaakt, te weten € 498,=;
- bepaalt dat verdachte met de mededaders hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- wijst de vordering voor zover deze ziet op de kosten van rechtsbijstand voor het overige af;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer] , € 750,= te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 4 februari 2022 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 15 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat verdachte met de mededaders hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. H. Skalonjic, voorzitter, mr. G.H. Nomes en mr. J.P.E. Mullers, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.J. van der Welle, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 8 februari 2023.
Mr. Skalonjic, mr. Mullers en de griffier zijn niet in de gelegenheid om dit vonnis mede te ondertekenen.