Beoordeling door de rechtbank
4. De rechtbank beoordeelt of de minister de gevraagde VOG op goede gronden heeft geweigerd. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
5. Eiser stelt zich op het standpunt dat het bestreden besluit is genomen in strijd met het motiveringsbeginsel, het zorgvuldigheidsbeginsel en het rechtszekerheidsbeginsel. Eiser voert aan dat het bestreden besluit uitsluitend gegrond is op een openstaande strafzaak, in welke zaak eiser een stellige en consequent ontkennende houding aanneemt. Volgens eiser biedt het strafdossier geen basis om eiser aan de feiten te koppelen. Daarbij wijst eiser erop dat de voorlopige hechtenis is opgeheven en dat de rechtbank heeft bepaald dat van recidivegevaar geen sprake is. Eiser voert verder aan dat er in de terugkijkperiode sprake is van slechts één vermeend antecedent.
6. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wetgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
7. Bij de beoordeling van het risico voor de samenleving als bedoeld in artikel 28 van de Wjsg hanteert de minister criteria die zijn neergelegd in de Beleidsregels VOG-NP-RP 2022, Stcrt. 29 juni 2022, nr. 17343 (de Beleidsregels) en in de screeningsprofielen. Op de door eiser ingediende aanvraag is het algemene screeningsprofiel van toepassing, zoals gepubliceerd op de website justis.nl onder ‘Verklaring Omtrent het Gedrag’.
8. Uit paragraaf 3 van de Beleidsregels volgt dat bij de beoordeling van de aanvraag wordt gekeken naar de justitiële gegevens betreffende de aanvrager die zijn opgenomen in het JDS. De minister is ook bevoegd om inlichtingen in te winnen, onder meer bij het Openbaar Ministerie (het OM). In de Beleidsregels is toegelicht dat deze inlichtingen dienen als achtergrondinformatie ter beoordeling van de justitiële gegevens.
9. De minister heeft zich in het bestreden besluit – onder meer – gebaseerd op de hem ter beschikking staande gegevens uit het JDS. De minister heeft daarbij een terugkijktermijn van vier jaren en elf dagen gehanteerd (de terugkijktermijn vermeerderd met de periode van voorlopige hechtenis). De minister heeft voor het bestreden besluit de volgende informatie relevant geacht.
Openstaande zaak betreffende misdrijf: eiser is op 1 januari 2022 in aanraking gekomen met politie/justitie wegens (feit 1) het medeplegen van oplichting (artikel 326 lid 1 juncto artikel 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht) en (feit 2) diefstal in vereniging met braak (artikel 310 juncto artikel 311 lid 1 ahf/sub 4 en 5 Wetboek van Strafrecht. Eiser heeft in preventieve hechtenis gezeten van 13 mei 2022 tot en met 25 mei 2022.
De minister heeft voorts nog meegewogen dat eiser buiten de terugkijktermijn in 2018 met justitie in aanraking is gekomen vanwege handelen in strijd met de Opiumwet.
De minister heeft inlichtingen ingewonnen bij het OM met betrekking tot de openstaande zaak. Het OM heeft de minister laten weten dat het voornemens is om eiser te dagvaarden en dat de openstaande zaak naar alle waarschijnlijkheid inhoudelijk zal worden behandeld door de meervoudige strafkamer. Het OM heeft de tenlastelegging aan de minister verstrekt. Daaruit is de minister gebleken dat eiser ervan wordt verdacht dat hij in de periode van 2 februari 2022 tot en met 11 mei 2022 in vereniging met anderen verschillende personen heet bewogen tot het afgeven van een pinpas en bijbehorende pincode. Daarnaast wordt eiser ervan verdacht dat hij in de periode 2 februari 2022 tot en met 16 maart 2022 in vereniging met anderen een fors geldbedrag heeft weggenomen door te pinnen met de van deze personen verkregen pinpas en pincode.
10. Het beroep van eiser op het zorgvuldigheidsbeginsel slaagt niet. Dat de minister gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid op grond van artikel 36, derde lid, van de Wjsg om (nadere) inlichtingen in te winnen bij het OM over de openstaande strafzaak, acht de rechtbank zorgvuldig. Immers, van de minister wordt verwacht dat hij bij de voorbereiding van een besluit de nodige kennis vergaart omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen. Dat de minister heeft nagelaten om de ontvangen tenlastelegging aan het dossier toe te voegen, maakt niet dat de minister de ontvangen inlichtingen niet in zijn beoordeling heeft mogen meewegen. De minister heeft in het verweerschrift daarover terecht opgemerkt dat hij de inhoud van de verstrekte inlichtingen in het bestreden besluit heeft opgenomen en dat het eiser dus bekend is welke informatie de minister op welke wijze in zijn beoordeling heeft betrokken.
Eiser heeft ten onrechte aangenomen dat er in de terugkijkperiode sprake is geweest van slechts één vermeend antecedent en dat de minister dat op onrechtmatige wijze heeft opgerekt tot twee strafbare feiten. De openstaande zaak met geregistreerde pleegdatum 1 januari 2022 is in het JDS ook opgesplitst in ‘feit 1’ en ‘feit 2’.
11. Volgens paragraaf 3.1.3. van de Beleidsregels wordt de afgifte van de VOG in beginsel geweigerd indien wordt voldaan aan het objectieve criterium. Het objectieve criterium betreft de beoordeling of de justitiële gegevens die ten aanzien van de aanvrager zijn aangetroffen, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving, een belemmering vormen voor een behoorlijke uitoefening van de functie/taak/bezigheid waarvoor de VOG is aangevraagd.
Het objectieve criterium bestaat uit de volgende elementen en zijn in de paragrafen 3.1.3.1. tot en met 3.1.3.4. van de Beleidsregels nader uitgewerkt:
justitiële gegevens (strafbaar feit);
indien herhaald;
risico voor de samenleving en
belemmering voor een behoorlijke uitoefening van de functie/taak/bezigheid.
Volgens paragraaf 3.1.3.2. van de Beleidsregels ziet toepassing van het objectieve criterium slechts op de vraag of er sprake zou zijn van een risico voor de samenleving wanneer het strafbaar feit of een soortgelijk strafbaar feit zou worden gepleegd door een persoon in de uitoefening van de functie/taak/bezigheid waarvoor de VOG wordt aangevraagd. Bij de beoordeling van het objectieve criterium is niet relevant of het feit plaatsvond in de privésfeer. Evenmin is het relevant of er sprake is van een reëel recidivegevaar.
In paragraaf 3.1 van de Beleidsregels is toegelicht dat bij de beoordeling van de justitiële gegevens een terugkijktermijn in acht wordt genomen. Vervolgens is in paragraaf 3.1.1. uitgelegd dat in gevallen waarin sprake is van een terugkijktermijn die in duur is beperkt in principe een terugkijktermijn van vier jaren wordt gehanteerd. Wanneer de aanvrager gedurende de voor zijn aanvraag relevante terugkijktermijn enige tijd een vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel heeft ondergaan, wordt de terugkijktermijn vermeerderd met de feitelijke duur van de vrijheidsbeneming.
12. De minister heeft in het bestreden besluit overwogen dat eiser een VOG heeft aangevraagd voor de functie van zorgverlener, ambulante zorg, begeleider bij [onderneming] . De minister heeft verder overwogen dat eiser in die functie belast zal zijn met de zorg voor het welzijn en de veiligheid van personen. Tijdens de zorgverlening doen zich een-op-een-relaties voor, waarbij sprake kan zijn van een (tijdelijke) afhankelijkheid. Dat eiser volgens het JDS in aanraking is gekomen met justitie wegens frauderen, maakt volgens de minister dat – indien herhaald – het risico bestaat dat de functie wordt misbruikt teneinde zichzelf of anderen (financieel) te bevoordelen. De minister heeft daarbij opgemerkt dat, ook als eiser in de functie geen financiële handelingen verricht, niet kan worden uitgesloten dat eiser toegang heeft tot de persoonlijke eigendommen van degenen aan wie hij de zorg verleent. Tevens bestaat volgens de minister het risico dat eiser zijn administratieve handelingen niet naar behoren verricht en hij op die manier de aan zijn zorg toevertrouwde personen benadeelt.
Ten aanzien van feit 2 (diefstal in vereniging met braak) heeft de minister in het bestreden besluit overwogen dat het feit, indien herhaald in de door eiser beoogde functie, een risico meebrengt voor de veiligheid van persoonlijke eigendommen van de aan zijn zorg toevertrouwde personen. Dit risico is erin gelegen dat eiser deze persoonlijke eigendommen ontvreemdt.
13. Eiser ontkent betrokkenheid bij de in het JDS op zijn naam geregistreerde openstaande zaak. Zijn standpunt komt erop neer dat, zolang zijn betrokkenheid bij dit strafbare feit niet vaststaat, de minister deze niet mag betrekken in zijn afweging om wel of geen VOG af te geven.
Het standpunt van eiser kan niet slagen. Uit artikel 35, eerste lid, van de Wjsg volgt dat de minister in zijn afweging betrekt de strafbare feiten die in het JDS zijn vermeld. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS)gaat het daarbij niet alleen om strafbare feiten ter zake waarvan een rechterlijke veroordeling is uitgesproken. De enkele verdenking van één strafbaar feit kan voldoende grondslag bieden om daarop een weigering van een VOG te baseren. De gestelde omstandigheid dat de voorlopige hechtenis na 11 dagen is opgeheven omdat er geen sprake zou zijn van recidivegevaar, maakt niet dat de minister niet langer van de vermelde strafbare feiten mag uitgaan of dat hij zou moeten aannemen dat er geen risico op herhaling is. Op grond van artikel 35, eerste lid, van de Wjsg dient de minister niet te beoordelen óf er een risico op herhaling bestaat, maar dient hij de risico’s voor de samenleving in kaart te brengen ‘indien’ de strafbare feiten worden herhaald. De minister heeft in zijn verweerschrift daarbij terecht opgemerkt dat de omstandigheid, dat de recidivegrond voor de verlenging van de voorlopige hechtenis niet langer aanwezig is, niet betekent dat ook de verdenking is weggevallen.
14. De minister heeft de in het JDS geregistreerde openstaande zaak dus terecht aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd.
De rechtbank is verder van oordeel dat de minister de risico’s voor de samenleving, indien herhaald, niet onjuist heeft ingeschat. De minister heeft zich – overeenkomstig het algemene screeningsprofiel – in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de op naam van eiser in het JDS geregistreerde openstaande zaak niet te verenigen is met de functie van zorgverlener, ambulante zorg, begeleider. De minister heeft zijn standpunt in het bestreden besluit ook voldoende gemotiveerd.
Het subjectieve criterium
15. Vervolgens dient op grond van het subjectieve criterium te worden beoordeeld of er grond bestaat om aan te nemen dat de VOG, ondanks het aanwezig zijn van een objectief vastgesteld risico voor de samenleving, alsnog afgegeven had moeten worden.
16. De rechtbank is van oordeel dat de minister bij de afweging binnen het subjectieve criterium meer gewicht heeft kunnen toekennen aan het belang bij bescherming van de samenleving dan aan het belang van eiser bij afgifte van de VOG. De minister heeft bij de beoordeling van het subjectieve criterium betrokken het tijdsverloop, de wijze waarop de zaak is afgedaan en de hoeveelheid antecedenten. De minister heeft in het bestreden besluit in redelijkheid overwogen dat de in het JDS geregistreerde openstaande zaak bestaat uit meerdere strafbare feiten. Gelet ook op het beperkte tijdsverloop heeft de minister kunnen concluderen dat het risico voor de samenleving niet in voldoende mate is afgenomen om de toewijzing van de VOG te rechtvaardigen. De minister heeft ook belang mogen hechten aan de omstandigheid dat uit de inlichtingen van het OM is gebleken dat de strafzaak naar alle waarschijnlijkheid door een meervoudige strafkamer wordt behandeld. De minister heeft daarbij ook in aanmerking mogen nemen dat eiser buiten de terugkijktermijn met justitie in aanmerking is gekomen.
De minister heeft in zijn besluit ook rekening gehouden met het belang van eiser bij toewijzing van de VOG, namelijk om zijn werkzaamheden binnen de zorg voort te kunnen zetten en om volledig in zijn levensonderhoud te kunnen voorzien. De minister heeft evenwel voldoende gemotiveerd waarom hij de belangen van de samenleving zwaarder heeft laten wegen dan het belang van eiser bij het verkrijgen van de VOG, gelet op het geringe tijdsverloop en de ernst van de strafbare feiten.