ECLI:NL:RBZWB:2023:7257

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 oktober 2023
Publicatiedatum
18 oktober 2023
Zaaknummer
02-024006-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkoop en bezit van cocaïne door verdachte in de periode van 5 september 2021 tot en met 15 februari 2022

Op 18 oktober 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het verkopen en bezitten van harddrugs, specifiek cocaïne. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 4 oktober 2023, waarbij de officier van justitie, mr. M.C. Fimerius, en de verdediging hun standpunten presenteerden. De verdachte, geboren in 1995, werd bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. S. van de Voorde. De tenlastelegging omvatte het verkopen van drugs in de periode van 29 mei 2021 tot en met 15 februari 2022, en het voorhanden hebben van bijna 21 gram cocaïne op 15 februari 2022.

De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. De rechtbank achtte het wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte samen met anderen in de genoemde periode cocaïne had verkocht en op 15 februari 2022 in bezit had. De verdediging voerde aan dat de verdachte handelde uit eigen drugsgebruik en dat hij niet verantwoordelijk was voor zijn daden. De rechtbank volgde echter het standpunt van de officier van justitie en oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de tenlastegelegde feiten.

De rechtbank legde een gevangenisstraf van zes maanden op, zonder voorwaardelijk strafdeel, en hield rekening met het strafblad van de verdachte, die eerder was veroordeeld voor soortgelijke feiten. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de negatieve impact van de handel in harddrugs op de samenleving. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op 18 oktober 2023.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02-024006-22
vonnis van de meervoudige kamer van 18 oktober 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1995 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] ,
raadsvrouw mr. S. van de Voorde, advocaat te Middelburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 4 oktober 2023, waarbij de officier van justitie mr. M.C. Fimerius en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
In de periode van 29 mei 2021 tot en met 15 februari 2022 samen met anderen drugs heeft verkocht;
Op 15 februari 2022 bijna 21 gram cocaïne voorhanden had.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan en baseert zich daarbij op de bewijsmiddelen in het dossier. Ten aanzien van feit 1 heeft zij opgemerkt dat het dealen voornamelijk in de periode van september 2021 tot en met januari 2022 heeft plaatsgevonden.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Verdachte heeft bekend dat hij drugs heeft afgeleverd bij drugsgebruikers in Goes. Verdachte was zelf weer harddrugs gaan gebruiken en hij kreeg via die weg de mogelijkheid aangeboden om de drugs te gaan bezorgen om zijn eigen gebruik te bekostigen. De raadsvrouw heeft naar voren gebracht dat deze verklaring wordt ondersteund door de gegevens betreffende de contacten tussen de telefoon van verdachte enerzijds en de telefoonnummers [telefoonnummer 1] en [telefoonnummer 2] anderzijds. Met het eerste telefoonnummer, dat door gebruikers kon worden gebeld om harddrugs te bestellen, was in de periode van
29 mei 2021 tot augustus 2021 gemiddeld één keer per twee tot drie weken contact. Deze contacten kunnen niet anders gekwalificeerd worden dan dat verdachte contact opnam om harddrugs te bestellen. Met het laatstgenoemde telefoonnummer is vanaf 8 augustus 2021 contact. Dat betekent niet zonder meer dat vanaf die datum contacten plaatsvinden in het kader van de tenlastegelegde feiten. De telefoon van verdachte straalde pas vanaf september 2021 aan in Goes.
Gelet hierop kan daarom alleen wettig en overtuigend bewezen worden dat verdachte samen met anderen harddrugs heeft gedeald in de periode van 5 september 2021 tot en met 15 februari 2022.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
Indien hoger beroep wordt ingesteld zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan het vonnis zal worden gehecht
4.3.2
De bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De rechtbank volgt het verweer van de raadsvrouw en zal verdachte daarom vrijspreken van het medeplegen van het dealen in harddrugs in de periode van 29 mei 2021 tot en met
4 september 2021.
De rechtbank acht het feit voor het overige wettig en overtuigend bewezen zoals hieronder onder 4.4. weergegeven.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
in de periode van 5 september 2021 tot en met 15 februari 2022 te Goes,
tezamen en in vereniging met anderen, meermalen (telkens) opzettelijk
heeft verkocht (dealers) hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne,
zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
2
op 15 februari 2022 te Goes tezamen en in vereniging met een ander
opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 20,9 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van tien maanden waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft naar voren gebracht dat verdachte zijn leven inmiddels een positieve wending heeft gegeven. Eerder heeft hij zich niet verantwoordelijk opgesteld ten opzichte van zijn gezin. Eerder drugsgebruik heeft ervoor gezorgd dat hij tot de gepleegde feiten is gekomen. Hij is hoofdkostwinner. Als hij nu naar de gevangenis moet verliest hij zijn baan en staat zijn gezin op straat. Indien de rechtbank een gevangenisstraf toch een passende straf vindt dan is het verzoek een groot deel van deze straf voorwaardelijk op te leggen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich gedurende een periode van ongeveer vijf maanden samen met anderen schuldig gemaakt aan het verkopen van voornamelijk cocaïne. Hij bezorgde de drugs die gebruikers eerst bij de medeverdachte telefonisch hadden besteld, waarna deze medeverdachte verdachte vertelde waar hij de bestellingen moest bezorgen. Onderweg naar klanten met bestellingen is verdachte in februari 2022 aangehouden waarbij cocaïne in zijn auto werd aangetroffen. Het is algemeen bekend dat harddrugs zoals cocaïne en heroïne gevaren voor de gezondheid van gebruikers opleveren. Bovendien heeft de handel in harddrugs ook andere nadelige effecten. Het gaat daarbij onder meer om criminele geldstromen die verweven raken met de reguliere economie en fysiek geweld als gevolg van conflicten tussen criminele personen en/of groepen. Verdachte is hier door zijn handelen medeverantwoordelijk voor. De verdachte heeft zich hiervan geen enkele rekenschap gegeven en was er alleen op uit om zijn eigen harddruggebruik te bekostigen.
Blijkens het strafblad is verdachte op 8 maart 2016 door het gerechtshof veroordeeld wegens soortgelijke feiten tot een gevangenisstraf van 36 maanden. Van die forse gevangenisstraf is voor verdachte kennelijk een onvoldoende preventieve werking uitgegaan. De rechtbank houdt hier in negatieve zin rekening mee in de bepaling van de strafmaat.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de ernst van de feiten, het strafblad en straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd, een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden passend en noodzakelijk is. De rechtbank ziet geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie, en ook niet voor een voorwaardelijk strafdeel. Ten tijde van de bewezenverklaarde feiten had verdachte ook al de zorg voor zijn gezin en hij was vanwege het vonnis van 2016 een gewaarschuwd man. Hij wist wat er op het spel stond en toch heeft hij de bewezenverklaarde feiten gepleegd.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

7.Het beslag

Verdachte heeft ter terechtzitting afstand gedaan van de in beslag genomen voorwerpen, zodat de rechtbank geen beslissing meer zal nemen op het beslag.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikel 57 van het Wetboek van Strafrecht en op de artikelen 2 en 11 van de Opiumwet zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4. is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder B, van
de Opiumwet gegeven verbod;
feit 2:Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet
gegeven verbod;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 6 (zes) maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.C.A.M. Los, voorzitter, mr. N. van der Ploeg-Hogervorst en mr. L.W. Louwerse, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Moggré-Hengst, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 18 oktober 2023.
Mr. J.C.A.M. Los is niet in de gelegenheid het vonnis te ondertekenen.