4.3.2De bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
Feit 1
- Vormverzuim
Uit het proces-verbaal van bevindingen komt naar voren dat de verbalisant pas besloot het voertuig te controleren nadat hij het kenteken had bevraagd in de politiesystemen en daaruit bleek dat het voertuig redelijk recent nog, op 21 november 2021, was gecontroleerd en daarbij harddrugs waren aangetroffen. Verdachte was toen de bestuurder van dat voertuig.
Nadat hij een stopteken had gegeven en het voertuig stopte heeft de verbalisant de bestuurder gevraagd om een geldig rij- en kentekenbewijs. De bestuurder kon die documenten niet tonen en ook geen andere documenten die op zijn naam waren gesteld. Bij de identiteitsfouillering die daarop volgde rommelde de bestuurder met zijn handen bij zijn zakken maar de verbalisant kon niet goed zien wat hij deed. Bij de fouillering trof de verbalisant geen identificerende documenten aan. In de auto lag een schoudertasje, maar ook daarin trof de verbalisant niets aan. Toen de verbalisant daarnaar vroeg zei de bestuurder dat hij [verdachte] heette.
Op dat moment was duidelijk dat dezelfde bestuurder als op 21 november 2021 op weg was met dezelfde auto als waarin op die datum harddrugs waren aangetroffen, en dat de bestuurder zich niet met documenten kan identificeren. De verbalisant heeft verdachte gevraagd of hij wapens, drugs of grote sommen geld in zijn voertuig had. Toen verdachte zei dat hij die niet had vroeg de verbalisant of verdachte op vrijwillige basis toestemming gaf voor het doorzoeken van zijn voertuig. De verbalisant hoorde verdachte zeggen dat dit goed was.
Verdachtes kennelijke ontkenning dat hij toestemming heeft gegeven om het voertuig te doorzoeken wordt niet ondersteund door het dossier.
Verdachte heeft de toestemming gegeven nadat hij ontkennend had geantwoord op de vraag van de verbalisant of hij wapens, drugs of grote sommen geld in zijn voertuig had. Verdachte moest hier redelijkerwijs uit afleiden dat de doorzoeking van het voertuig in het bijzonder op deze voorwerpen gericht kon zijn. Daarbij komt dat verdachte met ditzelfde voertuig op 21 november 2021 ook al een doorzoeking van het voertuig had meegemaakt en hij dus vanuit die ervaring moest weten waarmee hij instemde toen de verbalisant hem op 17 februari 2022 naar zijn toestemming voor het doorzoeken van het voertuig vroeg.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de doorzoeking van het voertuig van verdachte niet onrechtmatig was, zodat geen aanleiding bestaat voor het uitsluiten van het bewijs dat volgt uit die doorzoeking.
- De telefoon
Bij de doorzoeking van de auto waarin verdachte reed zijn twee telefoons aangetroffen: één in het vak in het bestuurdersportier (Apple iPhone 13 pro) en één in de middenconsole (Apple iPhone 6). Beide telefoons lagen binnen handbereik van verdachte. De Apple iPhone 6 maakte gebruik van het [telefoonnummer 1] . In deze telefoon zijn zes contacten opgeslagen, waaronder het [telefoonnummer 2] . Uit het dossier blijkt dat [medeverdachte 1] dit telefoonnummer gebruikte om contact te leggen met de personen die de drugsbestellingen bezorgden die bij [medeverdachte 1] binnenkwamen op het [telefoonnummer 3] . Ter terechtzitting heeft de rechtbank waargenomen dat [medeverdachte 1] , gevraagd naar het telefoonnummer eindigend op - [telefoonnummer 2] en de verdenking dat hij personen aanstuurde om drugs te bezorgen, verklaarde dat dat klopte en daarbij met zijn hoofd knikte in de richting van verdachte en [medeverdachte 2] .
Verder zijn bij de opgeslagen contacten de telefoonnummers van [medeverdachte 2] en [naam] aangetroffen. Laatstgenoemde is in het onderzoek geïdentificeerd als iemand die bij [medeverdachte 1] drugs bestelde via het telefoonnummer eindigend op - [telefoonnummer 3] . Ook is het telefoonnummer van ‘ [verdachte] ’ als contact opgeslagen, waarbij als opmerking van de verbalisant is opgenomen dat dit [verdachte] betreft.
Uit onderzoek aan de telefoon blijkt dat via de chatdienst Signal alleen contact werd onderhouden met het telefoonnummer eindigend op - [telefoonnummer 2] .
Uit onderzoek aan de telefoon is naar voren gekomen dat er via Whatsapp veel contact is tussen de telefoonnummers eindigend op - [telefoonnummer 1] en - [telefoonnummer 2] . Op 20 januari 2022 wordt door het telefoonnummer eindigend op - [telefoonnummer 1] het volgende bericht verzonden aan het telefoonnummer eindigend op - [telefoonnummer 2] “ [verdachte] hier (…)”.
Uit de doorzoekingen van het voertuig waarin verdachte reed op 21 november 2021 en
17 februari 2022 blijkt dat hij harddrugs vervoerde.
Daarbij komt dat de op 17 februari 2022 in de auto aangetroffen harddrugs waren verpakt op manieren die overeenkomen met de wijze waarop harddrugs aangetroffen bij andere koeriers van [medeverdachte 1] waren verpakt, namelijk in groene zakjes en in bootjes met het Louis Vuittonlogo. Dit duidt erop dat ook verdachte voor hem harddrugs afleverde bij gebruikers, en daarvoor was telefonisch contact met hem noodzakelijk.
Gelet op al deze feiten en omstandigheden in onderlinge samenhang bezien, en nu niet is gebleken dat er in het voertuig voorwerpen aanwezig waren die aan iemand anders toebehoorden dan verdachte, ziet de rechtbank geen grond om aan te nemen dat de telefoon aangetroffen in de middenconsole van iemand anders dan verdachte was. De rechtbank verwerpt derhalve het verweer op dit punt.
In de Whatsapp-contacten tussen de telefoon van verdachte (met het telefoonnummer eindigend op - [telefoonnummer 1] ) en het telefoonnummer eindigend op - [telefoonnummer 2] wordt onder meer gesproken over ‘hele snuif’, ‘voor 50’, ‘moet ik bij halen’, ‘hij doe niet open’, ‘ben er’, ‘1,5 snf’, ‘100 rook’, ‘kan j 50 euro rook’, ‘rij nou net’, ‘wie moet j nog’, ‘Opril en die 76’, ‘Hij geeft 100, Geef hem 40’, en ‘Tikkie s betaald’. Daarbij valt op dat op één dag door het telefoonnummer eindigend op - [telefoonnummer 2] ( [medeverdachte 1] ) verschillende adressen worden doorgegeven, waaronder in Goes, en dat daarop door het telefoonnummer eindigend op
- [telefoonnummer 1] (verdachte) wordt gereageerd met ‘jo’ waarna een ander adres wordt doorgegeven, of met informatie dat niet open wordt gedaan of vragen waar hij precies moet zijn.
Deze berichten op zichzelf, maar zeker ook in combinatie met de overige onderzoeksresultaten, duiden op dealen en afleveren en afrekenen van drugs op verschillende adressen.
Diverse gebruikers zijn naar aanleiding van hun contacten met het telefoonnummer eindigend op - [telefoonnummer 3] geïdentificeerd en verhoord. Tijdens die verhoren is aan enkelen van hen een foto van [medeverdachte 2] getoond. Uit de verhoren blijkt niet dat aan hen ook een foto van verdachte is getoond. Dat de getuigen verdachte niet hebben herkend als bezorger van de door hen bestelde harddrugs is daarom niet vreemd, en kan derhalve niet als ontlastende omstandigheid worden gezien.
De rechtbank verwerpt derhalve ook dit verweer.
- De pleegperiode
Hoewel het telefoonnummer van verdachte – eindigend op - [telefoonnummer 1] – is geactiveerd op
21 november 2021 vindt het eerste Whatsapp-contact tussen dit nummer en het nummer eindigend op - [telefoonnummer 2] plaats op 3 december 2021. Vanaf dat moment is hij op diverse dagen in december 2021 en met name in januari 2022 vaak de hele dag op pad om drugsbestellingen af te leveren en af te rekenen, tot aan zijn aanhouding op 17 februari 2022. De rechtbank acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat verdachte gedurende de periode van
3 december 2021 tot en met 17 februari 2022 samen met anderen drugs heeft gedeald.
Gelet hierop behoeft het verweer betreffende strijd met het ne bis in idem-beginsel geen bespreking.