ECLI:NL:RBZWB:2023:7256

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 oktober 2023
Publicatiedatum
18 oktober 2023
Zaaknummer
02-163172-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet met betrekking tot harddrugs

Op 18 oktober 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het verkopen en in bezit hebben van harddrugs. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 4 oktober 2023, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De tenlastelegging omvatte de periode van 21 november 2021 tot en met 17 februari 2022, waarin de verdachte samen met anderen drugs zou hebben verkocht en op 17 februari 2022 verschillende soorten harddrugs voorhanden had.

De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat de rechtbank bevoegd was. De officier van justitie achtte de feiten wettig en overtuigend bewezen, terwijl de verdediging vormverzuim aanvoerde met betrekking tot de doorzoeking van de auto van de verdachte. De rechtbank oordeelde dat de doorzoeking niet onrechtmatig was en dat de verdachte toestemming had gegeven voor de doorzoeking. De rechtbank concludeerde dat er voldoende bewijs was voor de bewezenverklaring van de feiten, waarbij de verdachte werd vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten.

De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf van drie maanden op, waarbij de tijd in voorarrest in mindering werd gebracht. De beslissing is gebaseerd op de ernst van de feiten en de impact van de handel in harddrugs op de samenleving. De rechtbank weigerde de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde taakstraf, omdat de bewezen feiten vóór de proeftijd waren gepleegd. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02-163172-22
vonnis van de meervoudige kamer van 18 oktober 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1995 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] ,
raadsvrouw mr. M.C. Geijtenbeek, advocaat te Goes.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 4 oktober 2023, waarbij de officier van justitie mr. M.C. Fimerius en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
In de periode van 21 november 2021 tot en met 17 februari 2022 samen met anderen drugs heeft verkocht;
Op 17 februari 2022 verschillende soorten harddrugs voorhanden had.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan en baseert zich daarbij op de bewijsmiddelen in het dossier. Ten aanzien van feit 1 heeft zij opgemerkt dat de startdatum van de tenlastegelegde periode samenhangt met de datum van het activeren van het telefoonnummer van verdachte, maar dat er vanaf 3 december 2021 tot aan de dag van de aanhouding van verdachte telefonische contacten zijn met [medeverdachte 1] .
4.2
Het standpunt van de verdediging
- Vormverzuim
De auto van verdachte is doorzocht zonder dat sprake was van een redelijk vermoeden van schuld. Verdachte heeft geen toestemming gegeven voor de doorzoeking, althans hij is niet voldoende geïnformeerd over de doorzoeking waardoor de toestemming niet voldeed aan de regels. Er is daarom sprake van een onherstelbaar vormverzuim dat moet leiden tot uitsluiting van het bewijs dat door die doorzoeking is verkregen. Dit betreft de aangetroffen harddrugs en de telefoon en de daaruit voortvloeiende informatie. Het gevolg hiervan is dat verdachte dient te worden vrijgesproken omdat onvoldoende bewijs resteert.
- Pleegperiode feit 1
* De tenlastegelegde periode start op 21 november 2021. Bij vonnis van 15 maart 2022 is verdachte veroordeeld wegens het aanwezig hebben van harddrugs op 21 november 2021. Het aanwezig hebben en het dealen van drugs wordt doorgaans gezien als eendaadse samenloop. Omdat verdachte al is veroordeeld voor het aanwezig hebben van harddrugs op 21 november 2021 is thans sprake van strijd met het ne bis in idem-beginsel als verdachte wordt veroordeeld voor het dealen van harddrugs op 21 november 2021.
* De chatgesprekken waaruit de verdenking onder feit 1 voortvloeit beginnen op
3 december 2021. Voor de periode van 21 november 2021 tot 3 december 2021 bevat het dossier onvoldoende bewijs, zodat voor dat deel van de periode vrijspraak wordt bepleit.
- De telefoon
Het staat niet vast dat verdachte de gebruiker was van de bij de doorzoeking van de auto op 17 februari 2022 aangetroffen telefoon. Verder kan uit de inhoud van de chatgesprekken niet de conclusie volgen dat gesproken wordt over de handel in drugs. Delen van het gesprek lijken te slaan op adressen in Goes. Van enkele adressen zijn de bewoners gehoord, die erkennen dat ze drugs gebruikten. De gebruikers hebben de dealers geïdentificeerd en dat betrof niet verdachte.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
Indien hoger beroep wordt ingesteld zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan het vonnis zal worden gehecht
4.3.2
De bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
Feit 1
- Vormverzuim
Uit het proces-verbaal van bevindingen komt naar voren dat de verbalisant pas besloot het voertuig te controleren nadat hij het kenteken had bevraagd in de politiesystemen en daaruit bleek dat het voertuig redelijk recent nog, op 21 november 2021, was gecontroleerd en daarbij harddrugs waren aangetroffen. Verdachte was toen de bestuurder van dat voertuig.
Nadat hij een stopteken had gegeven en het voertuig stopte heeft de verbalisant de bestuurder gevraagd om een geldig rij- en kentekenbewijs. De bestuurder kon die documenten niet tonen en ook geen andere documenten die op zijn naam waren gesteld. Bij de identiteitsfouillering die daarop volgde rommelde de bestuurder met zijn handen bij zijn zakken maar de verbalisant kon niet goed zien wat hij deed. Bij de fouillering trof de verbalisant geen identificerende documenten aan. In de auto lag een schoudertasje, maar ook daarin trof de verbalisant niets aan. Toen de verbalisant daarnaar vroeg zei de bestuurder dat hij [verdachte] heette.
Op dat moment was duidelijk dat dezelfde bestuurder als op 21 november 2021 op weg was met dezelfde auto als waarin op die datum harddrugs waren aangetroffen, en dat de bestuurder zich niet met documenten kan identificeren. De verbalisant heeft verdachte gevraagd of hij wapens, drugs of grote sommen geld in zijn voertuig had. Toen verdachte zei dat hij die niet had vroeg de verbalisant of verdachte op vrijwillige basis toestemming gaf voor het doorzoeken van zijn voertuig. De verbalisant hoorde verdachte zeggen dat dit goed was.
Verdachtes kennelijke ontkenning dat hij toestemming heeft gegeven om het voertuig te doorzoeken wordt niet ondersteund door het dossier.
Verdachte heeft de toestemming gegeven nadat hij ontkennend had geantwoord op de vraag van de verbalisant of hij wapens, drugs of grote sommen geld in zijn voertuig had. Verdachte moest hier redelijkerwijs uit afleiden dat de doorzoeking van het voertuig in het bijzonder op deze voorwerpen gericht kon zijn. Daarbij komt dat verdachte met ditzelfde voertuig op 21 november 2021 ook al een doorzoeking van het voertuig had meegemaakt en hij dus vanuit die ervaring moest weten waarmee hij instemde toen de verbalisant hem op 17 februari 2022 naar zijn toestemming voor het doorzoeken van het voertuig vroeg.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de doorzoeking van het voertuig van verdachte niet onrechtmatig was, zodat geen aanleiding bestaat voor het uitsluiten van het bewijs dat volgt uit die doorzoeking.
- De telefoon
Bij de doorzoeking van de auto waarin verdachte reed zijn twee telefoons aangetroffen: één in het vak in het bestuurdersportier (Apple iPhone 13 pro) en één in de middenconsole (Apple iPhone 6). Beide telefoons lagen binnen handbereik van verdachte. De Apple iPhone 6 maakte gebruik van het [telefoonnummer 1] . In deze telefoon zijn zes contacten opgeslagen, waaronder het [telefoonnummer 2] . Uit het dossier blijkt dat [medeverdachte 1] dit telefoonnummer gebruikte om contact te leggen met de personen die de drugsbestellingen bezorgden die bij [medeverdachte 1] binnenkwamen op het [telefoonnummer 3] . Ter terechtzitting heeft de rechtbank waargenomen dat [medeverdachte 1] , gevraagd naar het telefoonnummer eindigend op - [telefoonnummer 2] en de verdenking dat hij personen aanstuurde om drugs te bezorgen, verklaarde dat dat klopte en daarbij met zijn hoofd knikte in de richting van verdachte en [medeverdachte 2] .
Verder zijn bij de opgeslagen contacten de telefoonnummers van [medeverdachte 2] en [naam] aangetroffen. Laatstgenoemde is in het onderzoek geïdentificeerd als iemand die bij [medeverdachte 1] drugs bestelde via het telefoonnummer eindigend op - [telefoonnummer 3] . Ook is het telefoonnummer van ‘ [verdachte] ’ als contact opgeslagen, waarbij als opmerking van de verbalisant is opgenomen dat dit [verdachte] betreft.
Uit onderzoek aan de telefoon blijkt dat via de chatdienst Signal alleen contact werd onderhouden met het telefoonnummer eindigend op - [telefoonnummer 2] .
Uit onderzoek aan de telefoon is naar voren gekomen dat er via Whatsapp veel contact is tussen de telefoonnummers eindigend op - [telefoonnummer 1] en - [telefoonnummer 2] . Op 20 januari 2022 wordt door het telefoonnummer eindigend op - [telefoonnummer 1] het volgende bericht verzonden aan het telefoonnummer eindigend op - [telefoonnummer 2] “ [verdachte] hier (…)”.
Uit de doorzoekingen van het voertuig waarin verdachte reed op 21 november 2021 en
17 februari 2022 blijkt dat hij harddrugs vervoerde.
Daarbij komt dat de op 17 februari 2022 in de auto aangetroffen harddrugs waren verpakt op manieren die overeenkomen met de wijze waarop harddrugs aangetroffen bij andere koeriers van [medeverdachte 1] waren verpakt, namelijk in groene zakjes en in bootjes met het Louis Vuittonlogo. Dit duidt erop dat ook verdachte voor hem harddrugs afleverde bij gebruikers, en daarvoor was telefonisch contact met hem noodzakelijk.
Gelet op al deze feiten en omstandigheden in onderlinge samenhang bezien, en nu niet is gebleken dat er in het voertuig voorwerpen aanwezig waren die aan iemand anders toebehoorden dan verdachte, ziet de rechtbank geen grond om aan te nemen dat de telefoon aangetroffen in de middenconsole van iemand anders dan verdachte was. De rechtbank verwerpt derhalve het verweer op dit punt.
In de Whatsapp-contacten tussen de telefoon van verdachte (met het telefoonnummer eindigend op - [telefoonnummer 1] ) en het telefoonnummer eindigend op - [telefoonnummer 2] wordt onder meer gesproken over ‘hele snuif’, ‘voor 50’, ‘moet ik bij halen’, ‘hij doe niet open’, ‘ben er’, ‘1,5 snf’, ‘100 rook’, ‘kan j 50 euro rook’, ‘rij nou net’, ‘wie moet j nog’, ‘Opril en die 76’, ‘Hij geeft 100, Geef hem 40’, en ‘Tikkie s betaald’. Daarbij valt op dat op één dag door het telefoonnummer eindigend op - [telefoonnummer 2] ( [medeverdachte 1] ) verschillende adressen worden doorgegeven, waaronder in Goes, en dat daarop door het telefoonnummer eindigend op
- [telefoonnummer 1] (verdachte) wordt gereageerd met ‘jo’ waarna een ander adres wordt doorgegeven, of met informatie dat niet open wordt gedaan of vragen waar hij precies moet zijn.
Deze berichten op zichzelf, maar zeker ook in combinatie met de overige onderzoeksresultaten, duiden op dealen en afleveren en afrekenen van drugs op verschillende adressen.
Diverse gebruikers zijn naar aanleiding van hun contacten met het telefoonnummer eindigend op - [telefoonnummer 3] geïdentificeerd en verhoord. Tijdens die verhoren is aan enkelen van hen een foto van [medeverdachte 2] getoond. Uit de verhoren blijkt niet dat aan hen ook een foto van verdachte is getoond. Dat de getuigen verdachte niet hebben herkend als bezorger van de door hen bestelde harddrugs is daarom niet vreemd, en kan derhalve niet als ontlastende omstandigheid worden gezien.
De rechtbank verwerpt derhalve ook dit verweer.
- De pleegperiode
Hoewel het telefoonnummer van verdachte – eindigend op - [telefoonnummer 1] – is geactiveerd op
21 november 2021 vindt het eerste Whatsapp-contact tussen dit nummer en het nummer eindigend op - [telefoonnummer 2] plaats op 3 december 2021. Vanaf dat moment is hij op diverse dagen in december 2021 en met name in januari 2022 vaak de hele dag op pad om drugsbestellingen af te leveren en af te rekenen, tot aan zijn aanhouding op 17 februari 2022. De rechtbank acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat verdachte gedurende de periode van
3 december 2021 tot en met 17 februari 2022 samen met anderen drugs heeft gedeald.
Gelet hierop behoeft het verweer betreffende strijd met het ne bis in idem-beginsel geen bespreking.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
in de periode van 3 december 2021 tot en met 17 februari 2022 te Goes,
tezamen en in vereniging met anderen, (telkens) opzettelijk heeft verkocht,
(dealers)hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne en heroïne en
MDMA en amfetamine, zijnde (telkens) middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
2
op 17 februari 2022 te Goes tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 5,6 gramvan een materiaal bevattende cocaïne en ongeveer 1,5 gram van een materiaal bevattende heroïne en ongeveer 1,5 gram van een materiaal bevattende MDMA, zijnde (telkens) middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Bij de bepaling van de strafeis is rekening gehouden met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht (Sr).
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft naar voren gebracht dat verdachte sinds zijn aanhouding op
17 februari 2022 niet meer met politie of justitie in aanraking is geweest. Hij heeft een gezin dat hij financieel onderhoudt. Hij is kostwinner. Hij heeft een baan en heeft pas een vast contract gekregen. De impact van een gevangenisstraf is te groot. Daarom wordt verzocht om een taakstraf al dan niet in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Ook wordt verzocht rekening te houden met artikel 63 Sr.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich gedurende een periode van ongeveer tweeënhalve maand samen met anderen schuldig gemaakt aan het verkopen van voornamelijk cocaïne. Hij bezorgde de drugs die gebruikers eerst bij de medeverdachte telefonisch hadden besteld, waarna deze medeverdachte verdachte vertelde waar hij de bestellingen moest bezorgen. Onderweg met bestellingen is verdachte in februari 2022 aangehouden waarbij verschillende soorten harddrugs verpakt in diverse zakjes in zijn auto werden aangetroffen. Het is algemeen bekend dat harddrugs zoals cocaïne en heroïne gevaren voor de gezondheid van gebruikers opleveren. Bovendien heeft de handel in harddrugs ook andere nadelige effecten. Het gaat daarbij onder meer om criminele geldstromen die verweven raken met de reguliere economie en fysiek geweld als gevolg van conflicten tussen criminele personen en/of groepen. Verdachte is hier door zijn handelen medeverantwoordelijk voor. De verdachte heeft zich hiervan geen enkele rekenschap gegeven en was alleen uit op eigen financieel gewin.
Blijkens het strafblad is verdachte voorafgaand aan de bewezenverklaarde feiten niet eerder met justitie in aanraking geweest in verband met overtreding van de Opiumwet.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de ernst van de feiten en straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd, een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden passend en noodzakelijk is. De rechtbank ziet geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie, en ook niet voor een voorwaardelijk strafdeel. Ten tijde van de bewezenverklaarde feiten had verdachte ook al de zorg voor zijn gezin en hij heeft desondanks de keuze gemaakt de bewezenverklaarde feiten te plegen.

7.De vordering tot tenuitvoerlegging

De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke straf van 40 uur taakstraf die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van 15 maart 2022 ten uitvoer zal worden gelegd.
De proeftijd van deze voorwaardelijk opgelegde straf is gestart op 30 maart 2022. Aangezien de thans bewezenverklaarde feiten vóór die datum zijn gepleegd, en derhalve niet in de proeftijd, zal de rechtbank de vordering afwijzen.

8.Het beslag

Verdachte heeft ter terechtzitting afstand gedaan van de in beslag genomen voorwerpen, zodat de rechtbank geen beslissing meer zal nemen over het beslag.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikel 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en op de artikelen 2 en 11 van de Opiumwet zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4. is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder B, van
de Opiumwet gegeven verbod;
feit 2:Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet
gegeven verbod;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 3 (drie) maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.C.A.M. Los, voorzitter, mr. N. van der Ploeg-Hogervorst en mr. L.W. Louwerse, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Moggré-Hengst, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 18 oktober 2023.
Mr. J.C.A.M. Los is niet in de gelegenheid om dit vonnis te ondertekenen.