ECLI:NL:RBZWB:2023:7255

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 oktober 2023
Publicatiedatum
18 oktober 2023
Zaaknummer
02-027906-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Steekpartij in café met geen sprake van noodweer en noodweerexces

Op 18 oktober 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een steekpartij in een café in Vlissingen op 28 januari 2023. De verdachte, geboren in 1991 en thans gedetineerd, werd bijgestaan door raadsman mr. N.A. Koole. Tijdens de zitting op 4 oktober 2023 werden de standpunten van de officier van justitie, mr. Y.E.Y. Vermeulen, en de verdediging besproken. De tenlastelegging omvatte onder andere de poging tot doodslag op twee slachtoffers en het dragen van een verboden mes. De rechtbank oordeelde dat de verdachte voorwaardelijk opzet had op de dood van het eerste slachtoffer, maar niet op de dood van het tweede slachtoffer. De rechtbank verwierp het beroep op noodweer en noodweerexces, omdat de verdachte de grenzen van noodzakelijke verdediging had overschreden. De rechtbank legde een gevangenisstraf van drie jaar op, waarvan één jaar voorwaardelijk, en bepaalde dat de verdachte zich moest houden aan bijzondere voorwaarden, waaronder een contactverbod met de slachtoffers. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan beide slachtoffers, waarbij de rechtbank de vorderingen van de benadeelde partijen gedeeltelijk toewijsde.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02-027906-23
vonnis van de meervoudige kamer van 18 oktober 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag 1] 1991 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] ,
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting Vught, afdeling PPC, te Vught,
raadsman mr. N.A. Koole, advocaat te Middelburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 4 oktober 2023, waarbij de officier van justitie mr. Y.E.Y. Vermeulen en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op
28 januari 2023 in Vlissingen:
1. heeft geprobeerd [slachtoffer 1] van het leven te beroven dan wel zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door hem met een mes in zijn rug en heup te steken;
2. heeft geprobeerd [slachtoffer 2] van het leven te beroven dan wel, subsidiair, hem zwaar lichamelijk letsel toe te brengen dan wel, meer subsidiair, heeft geprobeerd hem zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, door hem met een mes in zijn bovenbeen te steken;
3. een verboden mes bij zich had.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte voorwaardelijk opzet had op de dood van [slachtoffer 1] en acht daarom feit 1 wettig en overtuigend bewezen. Bij feit 2 acht de officier van justitie het subsidiair ten laste gelegde bewezen. Door in het been van verdachte te steken, waarbij in een spier werd gesneden, was sprake van voorwaardelijk opzet op zwaar lichamelijk letsel. Ook voor het onder 3 tenlastegelegde bevat het dossier voldoende bewijs.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte geen opzet had op de dood van [slachtoffer 1] . Verdachte heeft volgens de verdediging niet gericht en hard gestoken in de richting van nek of lies, maar ongericht uitgehaald ter verdediging. Volgens de verdediging volgt dit ook uit het beperkte letsel van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] .
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Algemeen
De rechtbank gaat op basis van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting uit van de volgende feiten en omstandigheden.
In de late avond van 27 januari 2023 en vroege nacht van 28 januari 2023 was verdachte in [café] in Vlissingen. In dat café waren ook aangevers met vrienden aanwezig. Het was druk in het café. Verdachte en aangever [slachtoffer 1] kennen elkaar van een geweldsincident in 2016 waarbij zij allebei betrokken waren. Verdachte heeft [slachtoffer 1] in het café aangesproken over dit incident waarbij verdachte zijn excuses heeft gemaakt. Kort daarna, toen verdachte bij de bar stond om iets te bestellen, werd hij achter op zijn hoofd met vuisten geslagen door een man met een wit shirt. Uit het dossier volgt dat dat aangever [slachtoffer 2] was. Daarna is een vechtpartij begonnen die slechts kort heeft geduurd en waarbij in ieder geval ook aangever [slachtoffer 1] betrokken is geweest. Tijdens de vechtpartij vielen aangevers op de grond. Personeel van het café greep in en verdachte werd naar buiten gebracht.
Na het gevecht bleek dat aangever [slachtoffer 1] drie steekwonden had: aan de zijkant van de linker borstkas, aan de zijkant net boven het bekken links en links onderaan de rug net naast de wervels. De eerstgenoemde steekwond heeft een beperkte klaplong veroorzaakt.
Aangever [slachtoffer 2] had een horizontale steekwond van negen centimeter aan de achterkant van zijn rechter bovenbeen. Daarbij was sprake van een actieve bloeding in een spier.
Beide aangevers moesten voor hun verwondingen worden behandeld in het ziekenhuis.
Verdachte heeft verklaard dat hij zich niet kan herinneren dat hij zijn mes uit zijn jas- of broekzak heeft gepakt en vervolgens heeft gestoken, maar hij gaat ervan uit dat hij degene is geweest die de steekverwondingen heeft toegebracht, aangezien hij een mes bij zich had en hij dat mes tijdens de vechtpartij op de grond zag liggen. Ook de rechtbank gaat ervan uit dat verdachte degene is geweest die aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft gestoken.
Feit 1
De rechtbank is van oordeel dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten bevat om bewezen te achten dat de verdachte vol opzet heeft gehad op de dood van de aangever. Wel acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte in voorwaardelijke zin opzet op de dood van de aangever heeft gehad.
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg - in casu de dood van de aangever - aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. Het mes dat verdachte bij zich droeg had een lemmet van tien centimeter. Hij heeft [slachtoffer 1] drie keer in het bovenlichaam geraakt, waarvan één keer aan de zijkant van zijn linker borstkas. Dat verdachte met kracht heeft gestoken blijkt uit de verwondingen van aangevers. Het met kracht steken met een dergelijk mes in de borst van een persoon roept naar algemene ervaringsregels de aanmerkelijke kans in het leven dat de desbetreffende persoon ten gevolge hiervan zal kunnen komen te overlijden. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat zich in de borststreek diverse vitale lichaamsonderdelen bevinden, zoals het hart en de longen. De linker long van [slachtoffer 1] is ook daadwerkelijk geraakt: er was sprake van een beperkte klaplong. De rechtbank is van oordeel dat verdachte, door in een chaotische situatie in een druk café diverse malen met een mes te steken zonder dat hij goed kon overzien waar hij iemand zou raken, de aanmerkelijke kans dat aangever als gevolg van de steekwonden zou komen te overlijden bewust heeft aanvaard. De rechtbank acht daarom het primair onder 1 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
Feit 2
- primair
Ook aangaande aangever [slachtoffer 2] is de rechtbank van oordeel dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten bevat om bewezen te achten dat de verdachte vol opzet heeft gehad op de dood van de aangever.
Bij de beoordeling van de vraag of sprake was van voorwaardelijk opzet op de dood van aangever [slachtoffer 2] overweegt de rechtbank als volgt. Verdachte heeft aangever [slachtoffer 2] aan de achterkant van zijn rechter bovenbeen geraakt. Dit is geen letsel waarbij naar algemene ervaringsregels de aanmerkelijke kans bestaat dat een persoon daaraan zou kunnen overlijden. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het primair onder feit 2 tenlastegelegde.
- Subsidiair
Naar de wettelijke omschrijving is sprake van zwaar lichamelijk letsel in geval van ziekte die geen uitzicht op volkomen genezing overlaat en wanneer sprake is van voortdurende ongeschiktheid tot uitoefening van werk. Hiervan is naar het oordeel van de rechtbank op basis van de stukken in het dossier geen sprake.
Ook in andere gevallen kan sprake zijn van zwaar lichamelijk letsel, namelijk wanneer dat naar gewoon spraakgebruik als zodanig kan worden aangeduid. Bij de beoordeling of daarvan sprake is, spelen de volgende factoren een rol: de aard, de ernst en de omvang van het letsel, de duur van de ziekenhuisopname, de aard en de omvang van het medisch ingrijpen, de (te verwachten) herstelduur, en of sprake is van blijvend functieverlies of zichtbare resterende littekens.
Het dossier bevat over het letsel van aangever [slachtoffer 2] een letselbeschrijving van 3 maart 2023. Hieruit blijkt dat verdachte op de dag dat hij in het ziekenhuis werd opgenomen is geopereerd waarbij de spier werd gehecht en de steekwond werd gesloten. Niet is vermeld hoe lang de ziekenhuisopname heeft geduurd. Er heeft geen nader onderzoek plaatsgevonden naar de manier waarop het herstel is verlopen en naar de vraag of sprake is van blijvende klachten. Ter onderbouwing van de vordering tot schadevergoeding is door aangever [slachtoffer 2] informatie verschaft over het herstelproces.
De rechtbank overweegt dat op grond van deze informatie niet bekend is hoe lang aangever [slachtoffer 2] in het ziekenhuis heeft verbleven, en dat niet is gebleken dat het operatief ingrijpen gecompliceerd was. Uit de stukken ter onderbouwing van de vordering tot schadevergoeding komt naar voren dat het herstelproces wel enige tijd heeft geduurd en mogelijk nog niet helemaal is afgerond, maar dat hij wel weer aan het werk is en dat hij ook weer heeft kunnen voetballen. Op basis van de verstrekte informatie is niet duidelijk of sprake is van restletsel.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van zwaar lichamelijk letsel.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
op of omstreeks 28 januari 2023 te Vlissingen
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven,
die [slachtoffer 1] meermalen, met een mes in een zij en de rug en de heup, heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2 meer subsidiair
op 28 januari 2023 te Vlissingen ter uitvoering van het door verdachte
voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
die [slachtoffer 2] met een mes in een bovenbeen heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3
op of omstreeks 28 januari 2023 te Vlissingen
een wapen van categorie I, onder 2° van de Wet wapens en munitie, te
weten een vouwmes, heeft gedragen.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

5.1
Het standpunt van de officier van justitie
Aangever [slachtoffer 2] heeft verdachte geslagen nadat verdachte de confrontatie met aangever [slachtoffer 1] had opgezocht, waarna een vechtpartij ontstaat. Het slaan door [slachtoffer 2] kan worden aangemerkt als een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. De verdediging daartegen was niet noodzakelijk, omdat verdachte had kunnen weglopen. Hij had achter de bar of de dj kunnen gaan staan of naar buiten kunnen gaan. Omdat verdachte zelf eerder de confrontatie had opgezocht had hij een reactie kunnen verwachten. Toen hij werd geslagen had hij meteen weg moeten gaan, maar hij bleef staan met het risico dat aangever [slachtoffer 1] er ook bij zou komen.
Voor het geval de rechtbank de verdediging wel noodzakelijk acht is het zo dat het gekozen verdedigingsmiddel, het mes, in onredelijke verhouding stond tot de ernst van de aanranding. Verdachte heeft meerdere keren met het mes gestoken, terwijl hij werd geslagen en er snel omstanders waren die hen uit elkaar probeerden te halen. De wijze van verdediging tegen de aanranding was dan ook niet proportioneel. Er is daarom geen sprake van noodweer.
Omdat niet aannemelijk is dat verdachte in een door de ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding veroorzaakte gemoedsbeweging verkeerde is van noodweerexces evenmin sprake.
5.2
Het standpunt van de verdediging
Verdachte werd door aangever [slachtoffer 2] van achteren onverhoeds aangevallen toen hij aan de bar stond om iets te bestellen; een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanval. Verdachte draaide zich om, maar kon niet vluchten omdat hij tegen de bar stond. Er stonden meer dan twee personen tegenover hem, onder wie aangevers die goed getraind en sterk zijn en die hem in 2016 ook al hadden aangevallen. Verdediging tegen deze ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding was noodzakelijk. Vluchten kon niet, en terugslaan bood redelijkerwijs geen soelaas tegen deze acute aanval en overmacht. Het ongericht uithalen met het mes was noodzakelijk en in voldoende mate in evenwicht gelet op de aanval. De verdediging door verdachte voldoet, alle omstandigheden in onderlinge samenhang bezien, aan de proportionaliteits- en subsidiariteitseis.
Subsidiair is aangevoerd dat sprake was van noodweerexces. Het is hoogst aannemelijk dat door de aanval bij verdachte acute angst, vrees of radeloosheid is ontstaan, en dat dit doorslaggevend is geweest voor het pakken van het mes. De hevige gemoedsbeweging wordt ondersteund door de door verdachte zelf omschreven gevolgen die hij nog steeds ervaarde naar aanleiding van de aanval van onder meer aangevers in 2016. Dit wordt ondersteund door de psycholoog in de penitentiaire inrichting die lijdensdruk en PTSS omschrijft naar aanleiding van de aanval in 2016.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
-
De strafbaarheid van het feit: noodweer
De rechtbank gaat voor de beoordeling van het verweer uit van de feiten en omstandigheden zoals hierboven onder 4.3.2 omschreven. De rechtbank ziet in het dossier onvoldoende grond voor de stelling van de officier van justitie dat verdachte de aangevers, of in elk geval aangever [slachtoffer 1] , heeft geprovoceerd en dat hij de confrontatie zocht. Dat verdachte een reactie had kunnen verwachten van aangevers volgt de rechtbank dan ook niet.
De aanval in de rug door [slachtoffer 2] , waarbij hij verdachte met vuisten op het achterhoofd sloeg, kan worden aangemerkt als een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van verdachte. Deze aanval ging door nadat verdachte zich had omgedraaid, en ook aangever [slachtoffer 1] voegde zich bij het gevecht. Verdachte heeft zich tegen deze aanval verdedigd door meerdere malen te steken met een mes. De vraag is vervolgens of deze gedraging geboden was door de noodzakelijke verdediging. De rechtbank ziet niet in hoe verdachte, met zijn aanvallers voor zich en de bar in zijn rug, had kunnen weglopen. Hij kon zich in die omstandigheden niet aan de aanval onttrekken, zodat de noodzaak tot verdediging bestond.
De rechtbank acht de gekozen wijze van verdediging van verdachte, namelijk het meermaals steken met een mes in reactie op de aanval op hem door meerdere personen die bestond uit het met vuisten slaan, echter in onredelijke verhouding staan tot de
ernst van de aanranding. Verdachte is met deze manier van verdediging verder gegaan dan geboden. De rechtbank neemt daarbij in beschouwing dat het gevecht plaatsvond in een café alwaar personeel (uitsmijters, barpersoneel) aanwezig was om in te grijpen en het gevecht te beëindigen, hetgeen in feitelijke situatie ook is gebeurd.
Verdachte heeft daarmee de grenzen van de noodzakelijke verdediging overschreden. Aan
de eis van proportionaliteit is aldus niet voldaan zodat het beroep op noodweer
wordt verworpen. Het bewezenverklaarde feit is daarom strafbaar.
-
De strafbaarheid van verdachte: noodweerexces
Overschrijding van de grenzen van de noodzakelijke verdediging is verontschuldigbaar als de gedraging – het steken met het mes – het onmiddellijke gevolg is van een hevige gemoedsbeweging die is veroorzaakt door de ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. Verdachte heeft verklaard dat hij zich niet kan herinneren dat hij zijn mes heeft gepakt en heeft gestoken. Hij heeft tegen de politie en de rechter-commissaris niet verklaard over de reden waarom hij het mes heeft gepakt en heeft gestoken. Ter terechtzitting heeft hij verklaard dat hij denkt dat het een soort paniekmoment was. Nu verdachte zich zijn beweegredenen om het mes te pakken niet goed kan herinneren kan de rechtbank niet beoordelen of hij dit heeft gedaan vanuit een hevige gemoedsbeweging die werd veroorzaakt door de aanval. Het beroep op noodweerexces slaagt daarom niet.
Verdachte is strafbaar.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van zes jaar met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht. Daarnaast vordert hij op te leggen de gedragsbeïnvloedende maatregel ex artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht inhoudende een contactverbod met beide aangevers voor de duur van vijf jaar, waarbij per keer dat dit contactverbod wordt geschonden verdachte twee weken hechtenis dient te ondergaan.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft twee mannen die hem aanvielen gestoken met een mes, waardoor zij gewond zijn geraakt. Verdachte heeft hierbij de aanmerkelijke kans aanvaard dat één van hen hierbij om het leven zou komen. Door zijn handelen heeft verdachte op grove wijze inbreuk gemaakt op hun lichamelijke integriteit. Het is algemeen bekend dat gebeurtenissen als deze grote impact hebben op slachtoffers. Daarbij komt dat een steekpartij ineen café op een uitgaansavond veel maatschappelijke onrust veroorzaakt. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij op stap is gegaan met een mes op zak, ook nadat dit in 2016 leidde tot een soortgelijk incident als het onderhavige. Het dragen van een wapen leidt er vaak toe dat dit ook wordt gebruikt, zoals ook hier weer is gebleken.
De rechtbank houdt in strafmatigende zin rekening met de omstandigheid dat verdachte niet degene was die de gewelddadige situatie opzocht.
Reclasseringsinstelling GGZ Fivoor Advies heeft in haar adviesrapport van
28 september 2023 naar voren gebracht dat verdachte in zekere mate impulsief in zijn gedrag lijkt. Met name heeft hij een beperkt probleembesef en onvoldoende oplossingsvaardigheden. Na het steekincident in 2016 heeft verdachte vrijwillig hulp gezocht en is hij onder behandeling gekomen van een psycholoog. Ondanks het lopende zorgtraject ziet de reclassering meerwaarde voor een forensisch kader. Dit vanwege de ernst van de verdenking en de gemiddelde kans op recidive. Uitgebreide diagnostiek is noodzakelijk om zicht te krijgen op de risico’s en de wijze waarop deze mogelijk te verkleinen zijn. De reclassering heeft een deels voorwaardelijke straf geadviseerd, waarbij als bijzondere voorwaarden kunnen worden gesteld een meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling, een contactverbod met de aangevers en het vinden en behouden van een dagbesteding.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van drie jaar passend en noodzakelijk is. De rechtbank ziet geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie. De rechtbank zal een deel daarvan, te weten één jaar, voorwaardelijk opleggen, zodat hierbij de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden kunnen worden opgelegd. De rechtbank acht deze bijzondere voorwaarden noodzakelijk om het recidiverisico te beperken.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
De rechtbank ziet onvoldoende grond om daarnaast de gedragsbeïnvloedende maatregel op te leggen zoals door de officier van justitie gevorderd, omdat het recidiverisico naar het oordeel van de rechtbank voldoende kan worden beperkt door middel van de opgelegde bijzondere voorwaarden.

7.De benadeelde partijen

7.1
Benadeelde partij [slachtoffer 1] – feit 1
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert een schadevergoeding van € 9.075,06 voor feit 1, waarvan € 5.000,- wegens geleden immateriële schade.
Gevorderde schade
[slachtoffer 1] stelt dat hij bij het steekincident drie steekwonden heeft opgelopen in het bovenlichaam en een (beperkte) klaplong. Hij voert aan dat hij psychische klachten ervaart als gevolg van het incident en (pijn)klachten van de littekens, in verband waarmee hij zich onder therapeutische behandeling heeft gesteld van een psycholoog en een lifestyletherapeut. Na wijziging van zijn eis stelt hij dat hij als gevolg van het incident de volgende schade heeft geleden:
- kosten psychologische behandelingen € 181,20
- kledingschade € 510,00
- beschadiging horloge € 100,00
- kosten littekenbehandeling Ponte Lifestyle € 2.339,75
- verminderd arbeidsvermogen €164,48
- reiskosten therapie € 84,48
- eigen bijdrage zorgverzekeraar € 385,00
- kosten sportschool zonder gebruik daarvan € 279,80
- immaterieel nadeel € 10.000,00
Eigen schuld
De rechtbank verwerpt de stelling van de verdediging dat sprake is van eigen schuld omdat verdachtes gedragingen geboden waren ter noodzakelijke verdediging van zijn lijf dan wel een gevolg zijn geweest van een hevige gemoedstoestand die door een aanranding van [slachtoffer 1] is veroorzaakt. Zoals de rechtbank hiervoor heeft beslist, is van noodweer of noodweerexces geen sprake. Voor zover de verdediging daarnaast betoogt dat de schade mede een gevolg is van gedragingen van [slachtoffer 1] , omdat hij de vechtpartij is begonnen, slaagt het beroep op eigen schuld evenmin. Ervan uitgaande dat [slachtoffer 1] de vechtpartij is begonnen, was de reactie van verdachte (het steken met een mes) in de gegeven omstandigheden zo buiten proportie dat de schade wegens de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten geheel voor rekening van verdachte dient te blijven.
Toe te wijzen schade
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte het feit waaruit de schade is ontstaan heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De verdediging heeft betwist dat [slachtoffer 1] de gestelde psychische klachten ondervindt en dat deze een gevolg zijn van het onderhavige steekincident. In dit verband, zo begrijpt de rechtbank, wijst hij erop dat [slachtoffer 1] eerder, in 2016, met een mes door hem is verwond voor de gevolgen waarvan hij niet aansprakelijk is en, indien hij daarvoor wel aansprakelijk kan worden gehouden, dat een vordering op grond daarvan is verjaard.
De rechtbank verwerpt deze verweren. [slachtoffer 1] heeft medische informatie en een nota van de behandelend psycholoog overgelegd waaruit blijkt dat [slachtoffer 1] na het incident (mei en juni 2023) verschillende behandelingen heeft gekregen die erop gericht waren dat hij zich veiliger kan voelen en weer vertrouwen kan krijgen in anderen in verschillende situaties. Volgens de medische informatie passen de gepresenteerde klachten bij een posttraumatisch stresssyndroom. Dat, zoals de verdediging kennelijk betoogt, die klachten een ander trauma betreffen dan het onderhavige steekincident is onvoldoende gemotiveerd. Niet blijkt dat [slachtoffer 1] dergelijke behandelingen ook voor het onderhavige incident had. Indien deze klachten al deels zijn terug te voeren op het incident in 2016, dienen de kosten van de behandelingen in 2023 niettemin redelijkerwijs als gevolg van het steekincident in 2023 te worden toegerekend.
Gelet op het voorgaande gaat de rechtbank ervan uit dat [slachtoffer 1] als gevolg van het incident drie steekwonden in het bovenlichaam heeft opgelopen en, in ieder geval een beperkte periode, psychische problemen heeft ondervonden in verband waarmee hij de gestelde zes behandelingen heeft ondergaan. Op grond van de thans overgelegde medische informatie is onvoldoende duidelijk of en zo ja in hoeverre [slachtoffer 1] als gevolg van het incident meer langdurige of blijvende klachten en/of beperkingen zal ondervinden. Daartoe is een aanvullend debat en eventuele bewijsvoering nodig, waarvoor dit strafproces zich niet leent. De rechtbank oordeelt in dit stadium, gelet op de aard en ernst van het letsel en de overige omstandigheden van het geval, een vergoeding voor het immaterieel nadeel van € 2.500,00 redelijk en zal dit bedrag toewijzen. Voorts zijn de kosten van de behandelingen door de psycholoog die voor rekening zijn gebleven van [slachtoffer 1] ten bedrage van € 181,20 en de reiskosten van en naar de praktijk van de psycholoog ten bedrage van € 30,30 toewijsbaar. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
Overige gevorderde schade
Wat de overige gestelde schade betreft, heeft de verdediging voldoende gemotiveerd betwist dat deze als gevolg van het incident is geleden of anderszins voor vergoeding in aanmerking komt. De verdediging heeft gemotiveerd weersproken dat de kosten in verband met de gestelde littekenbehandeling redelijke kosten als gevolg van het incident betreffen. Zij heeft verder terecht aangevoerd dat niet is gesteld hoe oud de kleding was ten tijde van het incident en hoe de schade aan het horloge zich verhoudt tot het steekincident. Verder is onder meer onvoldoende duidelijk welke beperkingen [slachtoffer 1] heeft ondervonden als gevolg van het incident als gevolg waarvan hij stelt niet in staat te zijn geweest naar de sportschool te gaan en inkomsten te hebben gederfd. Onvoldoende duidelijk is voorts hoe de eigen bijdrage aan de zorgverzekeraar zich verhoudt tot de betaalde kosten van de psychologische behandeling. Deze gestelde schade behoeft nader debat en mogelijk bewijsvoering waarvoor dit strafproces zich niet leent. Verdere behandeling van dat deel van de vordering levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op. [slachtoffer 1] zal in zoverre niet ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. Desgewenst kan hij dit deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Totaal
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank toewijzen een bedrag van € 2.711,50, waarvan
€ 2.500,- aan immateriële schade. De gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar vanaf de datum waarop de schade is geleden dan wel geacht moet worden te zijn geleden.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet-betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
7.2
Benadeelde partij [slachtoffer 2] – feit 2
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert een schadevergoeding van € € 12.482,19 voor feit 2, waarvan € 5.000 wegens geleden immateriële schade.
Gevorderde schade
[slachtoffer 2] stelt dat hij bij het incident in zijn rechterbovenbeen is gestoken en dat zijn hamstringspier daarbij is beschadigd en in het ziekenhuis is gehecht. Hij stelt dat hij als gevolg hiervan fysiotherapeutische behandelingen heeft moeten ondergaan, dat zijn littekens behandeld dienden te worden bij een lifestyletherapeut en dat hij een speciaal schoenzooltje moet dragen wegens een beenlengteverschil. Als gevolg van het een en ander ondervindt hij beperkingen die ervoor zorgen dat hij niet meer kan overwerken en dat hij niet meer in het eerste team van zijn club kan voetballen. Na wijziging van zijn eis stelt hij dat hij als gevolg van het incident de volgende schade heeft geleden:
- kosten fysiotherapie € 728,00
- eigen bijdrage zorgverzekeraar € 385,00
- aanmeten steunzool podoloog € 150,00
- kledingschade € 506,20
- kosten littekenbehandeling Ponte Lifestyle € 1.455,81
- kosten behandelingen osteopathie € 180,00
- kosten medicijnen € 13,78
- verminderd arbeidsvermogen € 4.007,94
- reiskosten therapie € 55,46
- immaterieel nadeel € 5.000,00
Eigen schuld
Voor wat betreft het beroep op eigen schuld verwijst de rechtbank naar hetgeen zij hiervoor ten aanzien van [slachtoffer 1] heeft overwogen. Van noodweer dan wel noodweerexces is geen sprake. Voor zover moet worden aangenomen dat [slachtoffer 2] de vechtpartij is begonnen, was de reactie van verdachte (het steken met een mes) in de gegeven omstandigheden zo buiten proportie dat de schade wegens de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten geheel voor rekening van verdachte dient te blijven.
Toe te wijzen schade
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte het feit waaruit de schade is ontstaan heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
Zoals blijkt uit de overgelegde stukken en mede in het licht daarvan onvoldoende gemotiveerd is betwist, heeft [slachtoffer 2] bij het steekincident een diepe steekwond van ongeveer 9 cm in de achterkant van het rechterbovenbeen opgelopen waarbij een bloeding van de spier is opgetreden die bij een operatie is gehecht. [slachtoffer 2] heeft vervolgens enige tijd op krukken gelopen en fysiotherapeutische behandelingen ondergaan. Gelet op de overgelegde informatie is voorts onvoldoende weersproken dat [slachtoffer 2] zich als gevolg van het incident een steunzool heeft moeten laten aanmeten en osteopathiebehandelingen heeft moeten ondergaan. Evenmin is voldoende gemotiveerd weersproken dat [slachtoffer 2] in ieder geval tijdelijk niet (volledig) heeft kunnen werken en voetballen.
Op grond van de thans overgelegde medische informatie is onvoldoende duidelijk of [slachtoffer 2] als gevolg van het incident meer langdurige of blijvende klachten en/of beperkingen zal ondervinden. Daartoe is een aanvullend debat en eventuele bewijsvoering nodig, waarvoor dit strafproces zich niet leent. De rechtbank oordeelt in dit stadium, gelet op de aard en ernst van het letsel en de overige omstandigheden van het geval, een vergoeding voor het immaterieel nadeel van € 2.500,00 redelijk en zal dit bedrag toewijzen. Voorts zijn de kosten van de osteopathie van € 180,00, de kosten van de medicijnen van € 13,78, de eigen bijdrage van € 385,00 en de kosten podotherapie van € 150,00 toewijsbaar en zullen de kosten van de fysiotherapeutische behandelen worden toegewezen tot een bedrag van € 448,70. Bewijsstukken voor hogere kosten wegens fysiotherapeutische behandelingen zijn niet overgelegd.
Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
Overige gevorderde schade
Wat de overige gestelde schade betreft, heeft de verdediging voldoende gemotiveerd betwist dat deze als gevolg van het incident is geleden of anderszins voor vergoeding in aanmerking komt. Zij heeft gemotiveerd weersproken dat de kosten in verband met de gestelde littekenbehandeling redelijke kosten als gevolg van het incident betreffen. Verder heeft zij terecht aangevoerd dat niet is gesteld hoe oud de kleding was ten tijde van het incident, zodat de rechtbank de te vergoeden schade niet kan begroten. Verder is onder meer onvoldoende duidelijk welke beperkingen [slachtoffer 1] precies heeft ondervonden door het incident als gevolg waarvan hij stelt niet in staat te zijn geweest om (volledig) te werken. Deze gestelde schade behoeft nader debat en mogelijk bewijsvoering waarvoor dit strafproces zich niet leent. Verdere behandeling van dat deel van de vordering levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op. [slachtoffer 1] zal in zoverre niet ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. Desgewenst kan hij dit deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Totaal
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank toewijzen een bedrag van € 3.677,48, waarvan
€ 2.500,- aan immateriële schade. De gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar vanaf de datum waarop de schade is geleden dan wel geacht moet worden te zijn geleden.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 36f, 45, 57, 287 en 302 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 13 en 55 van de Wet wapens en munitie zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van de primair en subsidiair onder feit 2 ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4. is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 primair: Poging tot doodslag
feit 2 meer subsidiair:
Poging tot zware mishandeling
feit 3: Handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens
en munitie;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 3 (drie) jaar, waarvan 1 (één) jaar voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich uiterlijk binnen drie dagen na het onherroepelijk worden van het vonnis zal melden bij reclasseringsinstelling Fivoor te Rotterdam (Marconistraat 2, telefoon-nummer 088-3583810), of een nader te bepalen reclasseringsinstelling, en zich daarna gedurende een door de reclassering te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) zal blijven melden, zo lang en zo frequent als de reclassering noodzakelijk acht;
* dat verdachte zal meewerken aan diagnostiek en zich onder behandeling zal stellen van Emergis of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen als de zorgverlener dat nodig vindt;
* dat verdachte gedurende de proeftijd op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met
- [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedag 2] 1994, en
- [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedag 3] 1991, zo lang de reclassering dit noodzakelijk acht.
De politie ziet toe op handhaving van dit contactverbod;
* dat verdachte zich gedurende de proeftijd zal inspannen voor het vinden en behouden van betaald werk, onbetaald werk en/of vrijetijdsbesteding, met een vaste structuur;
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde(n) en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partijen
[slachtoffer 1]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] van € 2.711,50 (tweeduizendzevenhonderdelf euro en vijftig cent), waarvan € 211,50 (tweehonderdelf euro en vijftig cent) aan materiële schade en € 2.500,- (tweeduizendvijfhonderd euro) aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 28 januari 22023 tot aan de dag der voldoening.
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij voor rechtsbijstand heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer 1] (feit 1 primair), € 2.711,50 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 28 januari 22023 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 37 (zevenendertig) dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
[slachtoffer 2]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] van € 3.677,48 (drieduizendzeshonderdzevenenzeventig euro en achtenveertig cent), waarvan € 1.177,48 (éénduizendhonderdzevenenzeventig euro en achtenveertig cent) aan materiële schade en
€ 2.500,- (tweeduizendvijfhonderd euro) aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 28 januari 22023 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij voor rechtsbijstand heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer 2]
(feit 2 meer subsidiair), € 3.677,48 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 28 januari 2023 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 46 (zesenveertig) dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. N. van der Ploeg-Hogervorst, voorzitter, mr. L.W. Louwerse en mr. J.C.A.M. Los, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Moggré-Hengst, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 18 oktober 2023.
Mr. L.W. Louwerse en mr. J.C.A.M. Los zijn niet in de gelegenheid het vonnis te ondertekenen.