ECLI:NL:RBZWB:2023:7242

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 oktober 2023
Publicatiedatum
18 oktober 2023
Zaaknummer
AWB- 22_3915
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de niet-ontvankelijkverklaring van bezwaar tegen last onder dwangsom

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van eiseres tegen de niet-ontvankelijkverklaring van haar bezwaar tegen een last onder dwangsom die op 15 november 2021 door het college van burgemeester en wethouders is opgelegd. De last houdt in dat eiseres binnen een bepaalde termijn een loods en verharding op een perceel moet slopen en de opslag van materialen moet staken. Eiseres heeft op 4 juli 2022 bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar werd niet-ontvankelijk verklaard omdat zij niet tijdig bezwaargronden had ingediend.

De rechtbank heeft het beroep op 31 augustus 2023 behandeld, waarbij eiseres en haar gemachtigde aanwezig waren, evenals vertegenwoordigers van het college. Eiseres voerde aan dat er geen sprake was van termijnoverschrijding en dat het college in strijd met het vertrouwensbeginsel had gehandeld. De rechtbank oordeelt dat het college het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat eiseres niet tijdig de benodigde gronden had ingediend. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat eiseres geen recht heeft op terugbetaling van griffierecht of vergoeding van proceskosten.

De uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig en openbaar gemaakt op 12 oktober 2023. Eiseres kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/3915

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 oktober 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats] , eiseres,

(gemachtigde: mr. T.A. Hubregtse),
en

het college van burgemeester en wethouders van de [gemeente] .

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de niet-ontvankelijkverklaring van haar bezwaar tegen de op 15 november 2021 definitief opgelegde last onder dwangsom met betrekking tot het [perceel] ongenummerd (officieus [nummer] ).
1.1.
Met het bestreden besluit van 4 juli 2022 op het bezwaar van eiseres heeft het college het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiseres - zonder geldige reden - niet op tijd bezwaargronden heeft ingediend. Dit betekent dat het college het bezwaar van eiseres niet in behandeling neemt en dus niet inhoudelijk beoordeelt.
1.2.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 31 augustus 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en [naam 1] . Namens het college hebben mr. [naam 2] en mr. [naam 3] deelgenomen aan de zitting.

Totstandkoming van het besluit

2. Op 15 november 2021 heeft het college aan eiseres een last onder dwangsom opgelegd. De last houdt in dat eiseres is verzocht om binnen een termijn van acht weken de loods met kantoor en tunnelkas te slopen en de op het perceel aangebrachte verharding te verwijderen en verwijderd te houden. Verder is eiseres verzocht om binnen vier weken de opslag van materialen, voertuigen, machines en overige goederen op het perceel te staken en gestaakt te houden.
2.1.
Naar aanleiding van deze opgelegde last onder dwangsom heeft er diverse malen (e-mail)contact tussen de gemachtigde van eiseres en het college plaatsgevonden. Bij e-mail van 15 december 2021 dient eiseres pro forma bezwaar in tegen de opgelegde dwangsom. Eiseres ontvangt een brief van 26 januari 2022 waarin wordt aangegeven dat zij het bezwaar uiterlijk op 23 februari 2022 aan moet vullen met bezwaargronden. De gemachtigde van eiseres vraagt per e-mail van 23 februari 2022 om verlenging van de termijn, onder meer omdat hij de brief pas een week eerder ontvangen had. In een e-mail van 28 februari 2022, die verwijst naar een gesprek van 3 februari 2022, geeft het college aan dat het niet waarschijnlijk is dat de huidige bedrijvigheid op het perceel kan worden gelegaliseerd in de nieuwe visie. Verder wordt aangegeven dat eiseres het bezwaarschrift inhoudelijk aan moet vullen en dat zij daarvoor nog een termijn krijgt. Bij e-mail van 3 maart 2022 krijgt eiseres een termijn van vier weken na datum verzending van de e-mail. Dit betekent dat de termijn liep tot en met 31 maart 2022.
2.2.
Bij e-mail van 31 maart 2022 om 17:26 verzoekt de gemachtigde van eiseres opnieuw om een verlenging van de termijn voor het aanvullen van de gronden. Op deze
e-mail heeft het college niet (meer) gereageerd. Met de brief van 7 juni 2022, waarvan eiseres de ontvangst ontkent, heeft het college eiseres de mogelijkheid geboden om aan te tonen dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is. Eiseres heeft hier niet op gereageerd. Het college heeft het bezwaar op 4 juli 2022 (kennelijk) niet-ontvankelijk verklaard.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt het besluit van het college om het bezwaar van eiseres niet in behandeling nemen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
4. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.1.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
5. Eiseres voert aan dat geen sprake is van een termijnoverschrijding, omdat de bezwaarprocedure in (fysiek en telefonisch) overleg met het college was “geparkeerd”. Als er wel sprake zou zijn van een termijnoverschrijding, dan is deze volgens eiseres verschoonbaar, gelet op het feit dat mevrouw [naam 4] in een telefoongesprek namens het college op 31 maart 2023 of een paar dagen later heeft aangegeven dat de bezwaarprocedure zou worden aangehouden dan wel dat de termijn voor het aanvullen van de gronden zou worden verlengd. Volgens eiseres heeft het college gehandeld in strijd met het vertrouwensbeginsel. Verder voert eiseres aan dat zij de brief van 7 juni 2022, waarin zij wordt verzocht om aan te tonen dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding, niet heeft ontvangen. Gelet op het lopende traject waarin regelmatig overleg plaatsvond over de procedure en het legaliseren van het plan van eiseres, had het op de weg van het college gelegen om te informeren bij de gemachtigde van eiseres na het uitblijven van een reactie op deze brief. Daarom is eiseres van mening dat het bestreden besluit in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel. Verder voert eiseres dat het advies van de bezwaarschriftencommissie onjuistheden en onvolledigheden bevat. Tot slot voert eiseres aan dat het bestreden besluit in strijd is met het evenredigheidsbeginsel gelet op met name de hoogte van de dwangsom (€ 100.000).
5.1.
Het college geeft aan dat de bezwaarprocedure helemaal niet “geparkeerd” was. In de e-mails van 28 februari 2022 en 3 maart 2022 is duidelijk aangegeven dat het bezwaarschrift aangevuld moest worden. Daarbij is ook een duidelijke termijn aan eiseres gegeven om de aanvullende gronden in te dienen. Het college betwist verder dat door mevrouw [naam 4] uitlatingen zijn gedaan waaraan eiseres het vertrouwen mocht ontlenen dat een later ingediend bezwaarschrift zou worden geaccepteerd. Verder vindt het college dat, als mevrouw [naam 4] al zo’n toezegging zou hebben gedaan, die toezegging niet aan het college kan worden toegerekend.
5.2.
De rechtbank is van oordeel dat het college het bezwaarschrift van eiseres (kennelijk) niet-ontvankelijk mocht verklaren omdat de gronden niet op tijd waren ingediend.
Om een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel te kunnen doen, moet eiseres namelijk aannemelijk maken en met bewijsmiddelen ondersteunen dat namens het college toezeggingen zijn gedaan dat de bezwaarprocedure in de “parkeerstand” stond [1] . Dit heeft eiseres, met het enkel stellen dat een telefoongesprek hierover gevoerd zou zijn met mevrouw [naam 4] , niet gedaan. Het college betwist dat dit telefoongesprek heeft plaatsgevonden. Mevrouw [naam 4] heeft verklaard dat zij op 30 maart 2022 of in de dagen daarna geen telefonisch contact heeft gehad met de heer [naam 1] .
In de e-mail van 28 februari 2022 is bovendien duidelijk aangegeven dat eiseres haar bezwaargronden moet indienen, omdat het niet waarschijnlijk is dat de huidige bedrijvigheid op het perceel kan worden gelegaliseerd. Een “parkeerstand” zou niet stroken met de inhoud van deze e-mail.
Dat eiseres per e-mail van 31 maart 2022 om 17:26 uur om verlenging van de termijn heeft verzocht, heeft niet als gevolg dat daarmee de termijn is opgeschort of verlengd totdat het college op dit verzoek heeft gereageerd. Het staat het college vrij om aan dit verzoek voorbij te gaan en de termijn voor het indienen van bezwaargronden definitief als afgesloten te beschouwen. Daarbij speelt ook een rol dat eiseres uiteindelijk in het geheel geen gronden meer heeft ingediend, dus ook niet binnen de door haar gevraagde termijn van 4 weken na 31 maart 2022.
Eiseres stelt dat zij de brief van 7 juni 2022 niet heeft ontvangen. Eiseres is daardoor echter niet in haar belangen geschaad, omdat zij in het kader van de beroepsprocedure voldoende gelegenheid heeft gehad om haar standpunten nader toe te lichten.
De rechtbank gaat verder niet in op de door eiseres gestelde onjuistheden en onvolledigheden in het advies van de bezwaarschriftencommissie, omdat die geen betrekking hebben op de feitelijke vaststelling dat de bezwaargronden niet (binnen de gestelde termijn) zijn ingediend en dat daar geen aantoonbare reden voor is.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het college het bezwaarschrift van eiseres niet-ontvankelijk mocht verklaren. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, rechter, in aanwezigheid van mr. M.R. Jouvenaar, griffier, op 12 oktober 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 6:5

1. Het bezwaar- of beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van het besluit waartegen het bezwaar of beroep is gericht;
d. de gronden van het bezwaar of beroep.

2. Bij het beroepschrift wordt zo mogelijk een afschrift van het besluit waarop het geschil betrekking heeft, overgelegd.

3. Indien het bezwaar- of beroepschrift in een vreemde taal is gesteld en een vertaling voor een goede behandeling van het bezwaar of beroep noodzakelijk is, dient de indiener zorg te dragen voor een vertaling.

Artikel 6:6
Het bezwaar of beroep kan niet-ontvankelijk worden verklaard, indien:
a. niet is voldaan aan artikel 6:5 of aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het bezwaar of beroep, of
b. het bezwaar- of beroepschrift geheel of gedeeltelijk is geweigerd op grond van artikel 2:15,

mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 19 mei 2019, gepubliceerd ECLI:NL:RVS:2019:1694, overweging 11.