ECLI:NL:RBZWB:2023:7206

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 oktober 2023
Publicatiedatum
17 oktober 2023
Zaaknummer
02-169074-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor de verlengde uitvoer van 5080 gram cocaïne met gevangenisstraf en voorwaardelijke straf

Op 17 oktober 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan de verlengde uitvoer van 5080 gram cocaïne. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan 18 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 3 oktober 2023, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten hebben gepresenteerd. De verdachte, geboren in 2002 en gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Grave, werd bijgestaan door raadsman mr. M.C.J. Heinen.

De tenlastelegging hield in dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de (verlengde) uitvoer van 5080 gram cocaïne. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. De rechtbank verwierp de verweren van de verdediging, die stelden dat er sprake was van onherstelbare vormverzuimen in het voorbereidend onderzoek. De rechtbank concludeerde dat de verkeerscontrole rechtmatig was uitgevoerd en dat de verdachte vrijwillig toestemming had gegeven voor het doorzoeken van de auto.

De rechtbank achtte het primair tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen, onder andere op basis van de bekennende verklaring van de verdachte en de rapportages van het NFI. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland cocaïne had gebracht, en dat er geen feiten of omstandigheden waren die zijn strafbaarheid uitsloten. Bij de strafoplegging hield de rechtbank rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn jonge leeftijd en het feit dat hij niet eerder voor soortgelijke zaken was veroordeeld. De rechtbank concludeerde dat een gevangenisstraf van 36 maanden passend was, met een voorwaardelijk deel om de verdachte te weerhouden van herhaling van dergelijke feiten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-169074-23
vonnis van de meervoudige kamer van 17 oktober 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte01]
geboren op [geboortedatum01] 2002 te [geboorteplaats01] ( [land01] )
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Grave
raadsman mr. M.C.J. Heinen, advocaat te Roosendaal

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 3 oktober 2023, waarbij de officier van justitie mr. I. Klein en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de (verlengde) uitvoer van 5.080 gram cocaïne dan wel dat hij deze hoeveelheid cocaïne aanwezig heeft gehad.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het primair tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen. Zij baseert zich daarbij, kort gezegd, op het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant01] en [verbalisant02] , de rapportages van het NFI en de bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter zitting. Zij gaat er hierbij vanuit dat de verkeerscontrole rechtmatig is uitgevoerd en dat verdachte wist waarvoor hij toestemming gaf. Er zijn dan ook geen vormen verzuimd, zodat bewijsuitsluiting niet aan de orde is.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte vanwege een gebrek aan bewijs moet worden vrijgesproken. Daartoe is aangevoerd dat sprake is van onherstelbare vormverzuimen in het voorbereidend onderzoek die moeten leiden tot bewijsuitsluiting. Allereerst is sprake van een onrechtmatige toepassing van de controlebevoegdheden van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW). Uit het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant01] en [verbalisant02] blijkt dat de verbalisanten om het rijbewijs en kentekenbewijs hebben
gevraagd. Zij hebben dus geen inzage
gevorderd, zodat geen sprake is van een controle in de zin van artikel 160 WVW. Ook is de auto onrechtmatig doorzocht, omdat verdachte geen vrijwillige en ondubbelzinnige toestemming heeft gegeven voor het doorzoeken van de auto. Verdachte is namelijk als Fransman in de Engelse taal – een taal die verdachte onvoldoende machtig is – gevraagd om toestemming voor het doorzoeken van de auto.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Vormverzuimen
De rechtbank is van oordeel dat uit het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant01] en [verbalisant02] voldoende blijkt dat wel degelijk sprake was van een controle zoals bedoeld in artikel 160 WVW. De verbalisanten hebben verdachte om zijn rijbewijs en kentekenbewijs gevraagd. Hiermee hebben de verbalisanten toepassing gegeven aan de controlebevoegdheden.
De rechtbank is daarnaast van oordeel dat uit dit proces-verbaal van bevindingen blijkt dat verdachte de Engelse taal voldoende machtig is. Verdachte heeft ook tegen verbalisanten gezegd dat hij Engels sprak. Hij heeft op verschillende vragen van de verbalisanten in het Engels geantwoord, zo ook op de vraag of de verbalisanten de auto mochten doorzoeken, waarop hij antwoordde: “it’s oke”. De rechtbank heeft geen aanleiding te twijfelen aan hetgeen de verbalisanten hierover op ambtseed en ambtsbelofte hebben opgeschreven. Dat verdachte heeft begrepen waarvoor hij toestemming heeft gegeven, leidt de rechtbank voorts af uit zijn verklaring ter zitting waarin hij bevestigt dat het inderdaad klopt dat hij toestemming heeft gegeven voor het doorzoeken van de auto. Naar het oordeel van de rechtbank staat dan ook vast dat verdachte vrijwillig en ondubbelzinnig toestemming heeft gegeven voor het doorzoeken van de auto.
De rechtbank verwerpt de verweren van de raadsman.
Verlengde uitvoer
Op grond van de bewijsmiddelen, waaronder de bekennende verklaring van verdachte, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de (verlengde) uitvoer van 5.080 gram cocaïne. De rechtbank is daarbij van oordeel dat sprake is van voorwaardelijk opzet. Verdachte heeft namelijk ter zitting verklaard dat hij wist dat hij drugs aan het vervoeren was, maar niet precies welke drugs. Door drugs te vervoeren, heeft verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat de drugs cocaïne betroffen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 9 juli 2023 te Breda opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet, 5080 gram cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van
38 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan tien maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden. Verdachte woont in Frankrijk en heeft een baan als automonteur. Ook is verdachte in Nederland een first offender en heeft hij in Frankrijk alleen verkeersovertredingen op zijn strafblad staan. Bovendien zit verdachte inmiddels al 86 dagen in voorlopige hechtenis.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de verlengde uitvoer van een forse hoeveelheid cocaïne, namelijk 5.080 gram. Dit is een ernstig feit. Cocaïne is een stof die zeer verslavend werkt en zeer schadelijk is voor de gezondheid van de gebruikers ervan. Daarnaast wordt door de uitvoer van drugs de (internationale) handel in verdovende middelen en alle nadelige effecten daarvan in stand gehouden. Vaak gaat de handel in drugs ook gepaard met vele vormen van criminaliteit. Verdachte heeft hieraan willens en wetens een bijdrage geleverd en heeft zich niet bekommerd om de risico’s en gevolgen van zijn handelen. Hij is hiertoe kennelijk overgegaan met als enige reden om er zelf financieel beter van te worden. Verdachte heeft namelijk verklaard dat hij betaald zou krijgen en hoopte met het geld snel zijn schulden af te kunnen lossen. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij op deze wijze trachtte snel geld te verdienen.
Gelet op de ernst van het feit is de rechtbank van oordeel dat niet met een andere straf dan een gevangenisstraf kan worden volstaan.
Bij het bepalen van de hoogte van de straf heeft de rechtbank allereerst acht geslagen op de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS, waarbij voor de uitvoer van 5.000 tot 6.000 gram harddrugs in beginsel wordt uitgegaan van een gevangenisstraf van 38 tot 40 maanden. De rechtbank ziet met name in de persoonlijke omstandigheden van verdachte aanleiding hiervan af te wijken. Zij houdt rekening met de jonge leeftijd van verdachte en het feit dat hij niet eerder – zowel in Nederland als in Frankrijk – voor soortgelijke zaken is veroordeeld. Ook houdt zij rekening met de hoewel essentiële, ook beperkte rol die verdachte bij de uitvoer van cocaïne lijkt te hebben gehad. Ter zitting heeft hij verklaard dat hij enkel het transport verzorgde en dat hij is gebruikt als ‘pakezel’. De rechtbank heeft geen aanwijzingen dat de rol van verdachte groter is geweest dan die van vervoerder. De rechtbank weegt bovendien in het voordeel van verdachte mee dat hij ter zitting openheid van zaken gegeven.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf van 36 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan 18 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar passend en geboden. Met het voorwaardelijke deel wordt beoogd om verdachte in de toekomst ervan te weerhouden nogmaals dergelijke feiten te plegen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:

opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod

- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan 18 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.H. van der Linden, voorzitter, mr. M. Veldhuizen en mr. S.H. van Nieuwkerk, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.C.L.J. Luijten, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 17 oktober 2023.