ECLI:NL:RBZWB:2023:7205

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 oktober 2023
Publicatiedatum
17 oktober 2023
Zaaknummer
02-323026-22 en 02-169241-21 (tul)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor drie straatroven en een mishandeling met gevangenisstraf en bijzondere voorwaarden

Op 17 oktober 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van drie straatroven en een mishandeling. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en met bijzondere voorwaarden. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 3 oktober 2023, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De verdachte was betrokken bij meerdere feiten, waaronder de diefstal van een bestelauto met geweld, mishandeling van een slachtoffer, en de diefstal van horloges en ringen van andere slachtoffers. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de ten laste gelegde feiten, waarbij het geweld en de bedreiging met geweld als bewezen werden beschouwd. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd, en het strafblad van de verdachte. De rechtbank legde ook bijzondere voorwaarden op, waaronder toezicht door de reclassering en deelname aan behandelingen. Daarnaast werden schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, die de gevolgen van de daden van de verdachte ondervonden. De rechtbank heeft de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf toegewezen, omdat de verdachte zich tijdens de proeftijd opnieuw schuldig had gemaakt aan strafbare feiten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-323026-22 en 02-169241-21 (tul)
vonnis van de meervoudige kamer van 17 oktober 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 2001 te [geboorteplaats] ( [geboorteland] )
wonende te [woonadres]
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Roermond
raadsman mr. J.C.B. Dionisius, advocaat te Breda

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 3 oktober 2023, waarbij de officier van justitie mr. I. Klein en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter zitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermeld parketnummer. Ook zijn de vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] behandeld.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
feit 1: op 10 december 2022 in Breda met (bedreiging met) geweld een bestelauto met inhoud heeft gestolen van [slachtoffer 1] ;
feit 2: op 22 april 2023 in Breda [slachtoffer 4] heeft mishandeld;
feit 3: op 16 juli 2023 in Breda met (bedreiging met) geweld een horloge heeft gestolen van [slachtoffer 5] ;
feit 4: op 7 juli 2023 in Breda met (bedreiging met) geweld tegen [slachtoffer 2] en
[slachtoffer 3] twee ringen heeft gestolen van [slachtoffer 2] .

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht alle ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen.
Bij feit 1 acht de officier van justitie bewezen dat verdachte een mes heeft getoond gelet op de getuigenverklaringen en de verklaring van verdachte bij de rechter-commissaris dat hij het mes niet had mogen trekken. Verdachte was geïnteresseerd in de bus en wilde meerijden. Daarna zag hij het geld en wilde dat hebben. Verdachte is uiteindelijk met de bus vertrokken. Er is sprake van diefstal met geweld. Feit 2 is door verdachte bekend. De betrokkenheid van verdachte bij feit 3 staat vast gelet op de aangifte, de getuigenverklaring en de herkenning van verdachte op de camerabeelden. Mede door de bij verdachte aangetroffen ringen tijdens zijn aanhouding voor feit 3 kan ook de onder feit 4 ten laste gelegde straatroof worden bewezen. Daarnaast wijzen het signalement en de modus operandus ook duidelijk richting verdachte.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat kan worden vastgesteld dat verdachte bij alle feiten betrokken is geweest, maar voert aan dat de gedragingen van verdachte voor drie feiten anders moeten worden gekwalificeerd.
Bij feit 1 kan slechts een kale diefstal van de bus worden bewezen. Verdachte heeft [slachtoffer 1] onder bedreiging van een mes gevraagd zijn geld te geven en heeft daarbij zijn jas vastgepakt. De poging afpersing was daarmee geëindigd. Vervolgens is verdachte - zonder toepassing van geweld - in de bus van [slachtoffer 1] vertrokken.
Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman geen bewijsverweer gevoerd.
Bij feit 3 heeft [slachtoffer 5] zijn horloge - zonder geweld of bedreiging met geweld - aan verdachte afgestaan om te passen. Omdat verdachte het horloge hierdoor rechtmatig onder zich had toen hij ermee vertrok, ontbreekt de wegnemingshandeling. Het geweld is pas nadien toegepast. Omdat verduistering niet ten laste is gelegd, dient vrijspraak te volgen.
Bij feit 4 zijn heeft [slachtoffer 2] zijn ringen eerst vrijwillig afgestaan en deze zelf van verdachte teruggepakt. Daarna heeft [slachtoffer 2] - dit keer wel onder bedreiging van geweld - nogmaals twee ringen aan verdachte afgestaan, waarmee verdachte is weggerend. Dit handelen kan gekwalificeerd worden als
afpersingmet geweld, maar niet als diefstal omdat ook hier de wegnemingshandeling ontbreekt. Voor dit feit moet verdachte ook worden vrijgesproken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1
Niet ter discussie staat dat verdachte op 10 december 2022 de auto waarin [slachtoffer 1] reed, heeft weggenomen. Waar geen overeenstemming over bestaat is de vraag of het door verdachte toegepaste geweld daarop gericht was. De rechtbank overweegt daarover het volgende.
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen vast dat verdachte, toen [slachtoffer 1] met de auto kwam aangereden om een bestelling af te leveren, eerst heeft geprobeerd in de auto te komen. Toen [slachtoffer 1] dat weigerde keerde verdachte zich tegen [slachtoffer 1] en eiste zijn portemonnee. [slachtoffer 1] weigerde ook dat en liep weg van verdachte. Verdachte is vervolgens onder het uiten van bedreigingen achter [slachtoffer 1] aangelopen en heeft daarbij een mes getrokken. [slachtoffer 1] heeft zich daartegen moeten verdedigen. Op enig moment heeft verdachte die aanval gestaakt, is in de auto van [slachtoffer 1] gestapt en weggereden. Verdachte heeft de auto, met een deel van de inhoud ernaast, elders in Breda achtergelaten.
Gelet op de feiten en omstandigheden, meer in het bijzonder de hierboven beschreven volgorde van de handelingen van verdachte, beschouwt de rechtbank de gedragingen van verdachte als één geheel. Het geheel van gedragingen van verdachte duidt erop dat hij vanaf het begin heeft geprobeerd ‘te pakken wat hij pakken kon’. Het door verdachte toegepaste geweld en het dreigen met geweld was naar het oordeel van de rechtbank ook dienstig aan het wegnemen van de auto. Naar het oordeel van de rechtbank is de diefstal van de auto dan ook voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld. Het onder 1 ten laste gelegde feit is dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Feit 2
De rechtbank is van oordeel dat dit feit wettig en overtuigend kan worden bewezen, gelet op de bekennende verklaring van verdachte en de overige bewijsmiddelen in het dossier. Er is ook geen vrijspraak bepleit. Daarom zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen, zoals opgenomen in bijlage II van dit vonnis.
Feit 3
Ook bij dit feit staat niet ter discussie dat verdachte hierbij betrokken was. Hij is herkend op de camerabeelden. Ter discussie staat de vraag of hier sprake is geweest van een wegnemingshandeling en daarmee van een
diefstal. Daarover overweegt de rechtbank als volgt.
Voor een veroordeling ter zake van diefstal van een aan een ander toebehorend goed zoals bedoeld in artikel 310 Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) is onder meer vereist dat de dader zich de feitelijke heerschappij over dat goed heeft verschaft dan wel dit zodanig aan de feitelijke heerschappij van de rechthebbende heeft onttrokken dat de wegneming van het goed als voltooid kan gelden.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat [slachtoffer 5] zijn horloge aan verdachte had gegeven, omdat die dat wilde passen en hij hem vertrouwde. In plaats van het horloge te passen en terug te geven aan [slachtoffer 5] , heeft verdachte hem geslagen en is hij ermee weggerend. De rechtbank oordeelt dat verdachte zich - door het horloge overhandigd te krijgen om te mogen passen - de feitelijke heerschappij over het horloge heeft verschaft. Door vervolgens het horloge niet terug te geven, maar ermee weg te rennen, is op dat moment sprake van wegnemen in de zin van artikel 310 Sr. Op grond van de aangifte en verklaring van [getuige] staat bovendien vast dat verdachte hierbij geweld heeft toegepast en [slachtoffer 5] ook heeft bedreigd. De rechtbank acht de ten laste gelegde diefstal met geweld dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Feit 4
Bij dit feit wordt de betrokkenheid van verdachte evenmin betwist. De verdediging heeft aangevoerd dat het handelen van verdachte - omdat de ringen onder dwang zijn afgegeven - niet te kwalificeren is als
diefstalmaar als
afpersingmet geweld. De rechtbank overweegt hierover het volgende.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte dezelfde werkwijze heeft gehanteerd als bij feit 3. Hij heeft eerst vertrouwen gewekt door amicaal gedrag en gevraagd of hij de ringen van de rechterhand van [slachtoffer 2] mocht passen die hier aanvankelijk in meeging en de ringen aan verdachte heeft overhandigd. Toen verdachte de ringen niet wilde teruggeven, heeft [slachtoffer 2] de ringen van verdachte teruggepakt. Vervolgens sloeg de sfeer om en werd verdachte grimmig. Hij ging - al scheldend tegen [slachtoffer 2] - dicht tegen hem aan staan en eiste de twee ringen van zijn linkerhand op. [slachtoffer 2] was bang en heeft de ringen van zijn linkerhand aan verdachte afgegeven. Dit terwijl verdachte tegelijkertijd probeerde ook nog een armband en een ring van de rechterhand van [slachtoffer 2] te trekken. Toen de vrienden van [slachtoffer 2] op hem afkwamen, is verdachte met de twee ringen van [slachtoffer 2] weggerend.
Uit rechtspraak volgt dat tussen de handelingen die aan de begrippen “wegnemen” van artikel 312 Sr of “afgifte” in de zin van artikel 317 Sr toekomt geen scherpe grens bestaat.
Naar het oordeel van de rechtbank moet het handelen van verdachte wederom als geheel worden beschouwd en moet er geen kunstmatige ‘knip’ worden gemaakt na het moment dat [slachtoffer 2] de ringen van zijn rechterhand van verdachte had teruggepakt. Evenzo moet het afgeven van de twee ringen van de linkerhand in één geheel worden bezien met het door verdachte gelijktijdig proberen af te trekken van een armband en ring van de rechterhand van [slachtoffer 2] . Het handelen van verdachte was er in zijn totaliteit op gericht meerdere sieraden van [slachtoffer 2] te bemachtigen en door het geheel van gedragingen is verdachte daarin geslaagd. Door met de ringen weg te rennen is sprake van een diefstal. Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte bij deze diefstal niet alleen bedreigingen heeft geuit tegen [slachtoffer 2] maar ook fysiek geweld heeft toegepast tegen [slachtoffer 3] . De rechtbank acht deze ten laste gelegde diefstal met geweld daarom wettig en overtuigend bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
op 10 december 2022 te Breda, een
bestelauto met [kenteken] , met daarin alcoholische dranken
en frisdranken en tabaksproducten en sisha producten
en cilinders lachgas, die geheel aan [bedrijf] toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich
wederrechtelijk toe te eigenen welke diefstal werd voorafgegaan
envergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1] ,
gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te
maken door
[slachtoffer 1]
- vast te pakken en
- ( dreigend) een mes te tonen en
- dreigend de woorden toe te voegen "Ik ga je neersteken" althans woorden van
gelijke dreigende aard of strekking;
2
op 22 april 2023 te Breda [slachtoffer 4] heeft mishandeld door met
kracht tegen het gezicht te slaan;
3
op 16 juli 2023 te Breda, een horloge dat geheel aan [slachtoffer 5] toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich
wederrechtelijk toe te eigenen welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en
gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen voornoemde [slachtoffer 5] ,
gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te
maken, en, door
- met zijn, verdachtes, vingers en/of hand de vorm van een vuurwapen te maken
en vervolgens dit uitgebeelde vuurwapen tegen het hoofd van voornoemde [slachtoffer 5]
te houden en
- die [slachtoffer 5] daarbij dreigend de woorden toe te voegen dat hij, verdachte,
zijn "gannou" of wapen zou gebruiken als ze niet weg zouden gaan, althans
woorden van gelijke dreigende aard of strekking en
- een paaltje te pakken en
- die [slachtoffer 5] met kracht te stompen tegen het oog;
4
op 7 juli 2023 te Breda, twee ringen (van
het merk Buddha to Buddha), die geheel aan [slachtoffer 2] toebehoorden heeft weggenomen
met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen welke diefstal werd
voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld
tegen
voornoemde [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal
voor te bereiden en gemakkelijk te maken, en om, bij betrapping op
heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het
gestolene te verzekeren, door
- die [slachtoffer 2] dreigend de woorden toe te voegen dat hij, [slachtoffer 2] , de ringen moet
afgeven en daarbij dicht op/tegen die [slachtoffer 2] aan is gaan staan en
- die [slachtoffer 2] dreigend de woorden toe te voegen "Zal ik het doen" althans woorden
van gelijke dreigende aard of strekking en
- die [slachtoffer 3] met kracht te slaan tegen het hoofd.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 33 maanden waarvan tien maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar met daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Gelet op de verslavingsproblematiek van verdachte zou vooral moeten worden ingezet op preventie. De verdediging verzoekt daarom aan verdachte primair een gevangenisstraf op te leggen gelijk aan het voorarrest of subsidiair een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van maximaal zes maanden. Verdachte kan dan zijn woning behouden. Daarnaast kan een forse taakstraf worden opgelegd zodat verdachte een dagbesteding heeft met daarbij een voorwaardelijke straf met daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd. Verdachte is voor het eerst zo lang gedetineerd en is nu gemotiveerd zijn leven een positieve wending te geven.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen dat verdachte zijn schorsingsvoorwaarden heeft overtreden door zich in juli 2023 in een tijdsbestek van slechts negen dagen schuldig te maken aan twee brutale straatroven. Verdachte heeft in totaal op vier momenten meerdere personen die nietsvermoedend aan het werk waren of ‘uit’ waren aangevallen en in drie gevallen beroofd. Verdachte heeft daarbij ook fysiek geweld toegepast. Kwalijk is bovendien dat verdachte spullen van zijn slachtoffers heeft weggenomen na eerst op geraffineerde wijze hun vertrouwen te hebben gewonnen. De rechtbank acht dit zeer ernstige feiten. Verdachte heeft zich bij de drie straatroven uitsluitend laten leiden door zijn eigen (financiële) gewin en heeft geen oog gehad voor het gegeven dat dergelijke straatroven en ook de mishandeling bijdragen aan gevoelens van onveiligheid bij de slachtoffers in het bijzonder en in de maatschappij in het algemeen. Uit de verklaring van met name [slachtoffer 1] blijkt hoe groot de gevolgen van het handelen van verdachte zijn geweest en nog steeds zijn.
De rechtbank houdt verder rekening met het strafblad van verdachte, waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld ter zake van diefstallen (met geweld) en dat verdachte ten tijde van de gepleegde feiten in een proeftijd voor een soortgelijk feit liep.
Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op het reclasseringsrapport van 25 september 2023. Gelet op het feit dat verdachte in een relatief korte tijd vier strafbare feiten heeft gepleegd, wordt het recidiverisico als hoog ingeschat. Hoewel verdachte zich gemotiveerd heeft opgesteld in het reclasserings- en hulpverleningscontact wordt geconstateerd dat hij de afgelopen jaren meerdere keren met justitie in aanraking kwam en ook tijdens het lopende schorsingstoezicht opnieuw werd aangehouden op verdenking van strafbare feiten. De verkregen stabiliteit op verschillende leefgebieden en het schorsingstoezicht van de reclassering is onvoldoende gebleken om recidive te voorkomen. Daarom wordt door de reclassering een uitgebreid pakket aan bijzondere voorwaarden geadviseerd, waaronder onder andere ambulante behandeling (met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname), begeleid wonen en dagbesteding. De reclassering voert aan dat verdachte over voldoende financiële middelen beschikt om zijn huur en vaste lasten voor een periode van zes maanden te kunnen blijven betalen. Een detentieperiode van langer dan zes maanden kan er voor zorgen dat verdachte zijn woning en het begeleidingstraject bij [zorgorganisatie] kwijtraakt.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op de oriëntatiepunten van het LOVS. Uitgangspunt voor een straatroof als sprake is van recidive is een gevangenisstraf van acht maanden. De rechtbank meent dat gezien de ernst van de feiten niet kan worden volstaan met een gevangenisstraf voor de duur van het voorarrest of een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden. De rechtbank is van oordeel dat gelet op de ernst van de feiten een gevangenisstraf voor langere duur noodzakelijk is. De rechtbank ziet geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie. Wel ziet de rechtbank aanleiding op grond van het voorgaande de op te leggen gevangenisstraf deels voorwaardelijk op te leggen. Een voorwaardelijke straf maakt een behandeling van verdachtes problematiek mogelijk evenals de overige door de reclassering geadviseerde voorwaarden. Ook wordt met een voorwaardelijke straf beoogd verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Omdat de huidige feiten in een proeftijd zijn gepleegd, zal de op te leggen voorwaardelijke straf hoog genoeg moeten zijn om verdachte in de toekomst te weerhouden van het voorzetten van zijn delictpatroon.
Alles afwegend komt de rechtbank dan ook tot het oordeel dat aan verdachte een gevangenisstraf zal worden opgelegd voor de duur van 24 maanden waarvan tien maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar met oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd.. Zij meent dat deze straf voldoende recht doet aan de ernst van de feiten en de persoon van verdachte.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv).

7.De benadeelde partij

7.1
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert een schadevergoeding van € 5.050,00, bestaande uit € 50,00 aan materiële schade en € 5.000,00 aan immateriële schade. Daarnaast wordt € 1.000,00 aan proceskosten gevorderd voor feit 1.
Standpunten
De officier van justitie meent dat de benadeelde niet-ontvankelijk verklaard moet worden voor de gevorderde materiële schade en proceskosten omdat deze niet zijn onderbouwd.
Het is evident dat de gevolgen voor de benadeelde van het bewezenverklaarde feit groot zijn en dat sprake is van immateriële schade. De rechtbank wordt verzocht hiervoor gebruik te maken van haar schattingsbevoegdheid.
De verdediging heeft de gevorderde schade betreffende de beschadigde jas ter hoogte van € 50,00 betwist. Omdat de benadeelde deze schade niet heeft onderbouwd, moet de benadeelde niet-ontvankelijk worden verklaard. Voor de immateriële schade moet aansluiting worden gezocht bij bedragen die worden toegekend bij een mishandeling. De vergoeding van de proceskosten moet worden berekend op basis van het liquidatietarief.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft gepleegd. Dit betekent dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde te vergoeden. De gevorderde materiële schadevergoeding acht de rechtbank volledig toewijsbaar. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het handelen van verdachte, verdachte heeft immers bij de politie verklaard dat hij [slachtoffer 1] bij zijn jas pakte, waardoor die scheurde, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
Over de gevorderde immateriële schadevergoeding oordeelt de rechtbank dat de benadeelde voldoende met concrete gegevens heeft onderbouwd dat hij nadelige geestelijke gevolgen heeft ondervonden van het bewezenverklaarde handelen van verdachte. Gelet op de aard en de ernst van de normschending en de aard en de ernst van de gevolgen daarvan voor de benadeelde is sprake van een aantasting in de persoon op andere wijze dan door lichamelijk letsel of aantasting in zijn eer of goede naam. Dit betekent dat de immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt. De volgende vraag is wat de hoogte is van deze schade.
De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank deels toewijsbaar. Gelet op alle omstandigheden en de bedragen die in min of meer vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht de rechtbank vergoeding van een bedrag van € 1.500,00 billijk, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 december 2022 tot aan de dag der voldoening. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit. Voor het overige is de rechtbank van oordeel dat feiten en omstandigheden die tot toewijzing van het gevorderde bedrag zouden kunnen leiden niet voldoende vast staan, nu (de omvang van) die schade voor dat meerdere onvoldoende is onderbouwd. Verdere behandeling van dat deel van de vordering levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op, zodat de benadeelde voor dat deel niet-ontvankelijk in zijn vordering zal worden verklaard. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
Proceskosten
De rechtbank overweegt dat een redelijke uitleg van artikel 532 Sv meebrengt dat bij de begroting van de daar bedoelde kosten dezelfde maatstaf wordt gehanteerd als in civiele procedures. De rechtbank zal daarom aansluiting zoeken bij de in Nederlandse civiele procedures voor kosten van rechtsbijstand gebruikelijke liquidatietarieven kanton. De rechtbank zal in totaal twee punten toekennen voor het opstellen van het voegingsformulier én voor het bijwonen van de zitting. Gelet op het toe te kennen bedrag zal per punt € 199,- worden gerekend. Dat betekent dat een bedrag van € 398,- aan proceskosten zal worden toegekend. De gevorderde proceskosten zullen voor het overige worden afgewezen.
7.2
Benadeelde partij [slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert een schadevergoeding van € 826,88 voor feit 4, bestaande uit € 176,88 aan materiële schade en € 650,00 aan immateriële schade.
Tijdens de zitting is door de officier van justitie toegezegd dat de ringen aan de benadeelde zullen worden teruggegeven. Daarop is tijdens de zitting de vordering ter zake de materiële schade namens de benadeelde ingetrokken.
Naar het oordeel van de rechtbank is namens de benadeelde voldoende onderbouwd dat hij nadelige geestelijke gevolgen heeft ondervonden van het bewezenverklaarde handelen van verdachte. Gelet op de aard en de ernst van de normschending en de aard en de ernst van de gevolgen daarvan voor de benadeelde is sprake van een aantasting in de persoon op andere wijze dan door lichamelijk letsel of aantasting in zijn eer of goede naam. Dit betekent dat de immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt. Gelet op alle omstandigheden en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht de rechtbank de vergoeding van het gevorderde bedrag van € 650,00 billijk, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 juli 2023.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
7.3
Benadeelde partij [slachtoffer 3]
De benadeelde partij [slachtoffer 3] vordert een schadevergoeding van € 300,00 voor feit 4.
Naar het oordeel van de rechtbank is namens de benadeelde voldoende onderbouwd dat hij pijn en letsel heeft ondervonden van het bewezenverklaarde handelen van verdachte. Dit betekent dat de immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt. Gelet op alle omstandigheden en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht de rechtbank de vergoeding van het gevorderde bedrag van € 300,00 billijk, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 juli 2023.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.

8.Het beslag

Het hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerp (mes) is vatbaar voor verbeurdverklaring.

9.De vordering tot tenuitvoerlegging

De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke straf van 58 dagen met aftrek overeenkomstig artikel 27 Sr die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van de politierechter van 11 oktober 2021 ten uitvoer zal worden gelegd.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan nieuwe soortgelijke strafbare feiten en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop zal de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen.

10.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 33, 33a, 36f, 57, 300 en 312 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

11.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld, gepleegd tegen personen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken;
feit 2:mishandeling;
feit 3:diefstal, voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld, gepleegd tegen personen met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken;
feit 4:diefstal, voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld, gepleegd tegen personen met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 24 (vierentwintig) maanden, waarvan 10 (tien) voorwaardelijk met een proeftijd van 2 (twee) jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaardendat verdachte gedurende de proeftijd:
* zich binnen drie werkdagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij de Verslavingsreclassering van Novadic-Kentron op het adres Korte Raamstraat 3, 4818 CJ, Breda. Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zo lang de reclassering dat nodig vindt.
* actief deelneemt aan de gedragsinterventie Leefstijltraining of een andere
gedragsinterventie die gericht is op verslaving en middelengebruik. De reclassering bepaalt welke training het precies wordt. Verdachte houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider.
* zich laat behandelen door Novadic-Kentron of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen
door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt. Bij een terugval in middelengebruik of verslechtering van het psychiatrische ziektebeeld kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende opname voor detoxificatie of stabilisatie. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende opname indiceert, zal verdachte zich, na goedkeuring door de rechter, laten opnemen in een zorginstelling voor zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing in forensische zorg, bepaalt in welke zorginstelling de opname plaatsvindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat
nodig vindt.
* werkt mee aan het woon- en begeleidingstraject vanuit [zorgorganisatie] of een andere instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de voorwaarden die de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.
* gebruikt geen alcohol en harddrugs en werkt mee aan controle op dit verbod. De controle
gebeurt met urineonderzoek of ademonderzoek (blaastest). De reclassering bepaalt hoe vaak
verdachte wordt gecontroleerd.
* op vooraf vastgestelde tijdstippen aanwezig is op het verblijfadres. De reclassering stelt de precieze tijdstippen vast, in overleg met verdachte en mede afhankelijk van de dagbesteding. Bij de start hoeft verdachte op doordeweekse dagen met dagbesteding een aaneengesloten blok van 12 uur niet op het verblijfadres te zijn. Op dagen zonder opleiding, (vrijwilligers)werk of behandeling is dat 2 uur. In de weekenden heeft verdachte een aaneengesloten blok van 4 uur per dag vrij te besteden. Verdachte werkt mee aan elektronische monitoring op dit locatiegebod. Het huidige verblijfadres is [woonadres] . Een ander adres voor het locatiegebod is alleen mogelijk als de reclassering daarvoor toestemming geeft. Verdachte gaat niet naar het buitenland zonder toestemming van de reclassering, omdat het voor de elektronische monitoring nodig is dat verdachte in Nederland blijft. Het Openbaar Ministerie kan op verzoek van de reclassering de genoemde bloktijden veranderen of het locatiegebod laten vervallen.
* zich inspant voor het vinden en behouden van betaald werk, met een vaste structuur. De
dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag.
- geeft opdracht aan Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
Voorwaarden daarbij zijn dat verdachte gedurende de proeftijd:
* ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden zo vaak en zo lang de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] van € 1.550,00, bestaande € 50,00 aan materiële schade en € 1.500,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 10 december 2022 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte in de proceskosten van de benadeelde partij, tot een bedrag van € 398,00;
- wijst de vordering voor zover deze ziet op de overige proceskosten af;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer 1] , € 1.550,00 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 10 december 2022 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 25 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] van € 650,00, bestaande uit immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 7 juli 2023 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer 2]
, € 650,00 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 7 juli 2023 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 13 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 3] van € 300,00, bestaande uit immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 7 juli 2023 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer 3] € 300,00 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 7 juli 2023 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 6 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Beslag
- verklaart verbeurd het inbeslaggenomen voorwerp, te weten:
* 1 STK Mes (omschrijving: G2535296)
Vordering tenuitvoerlegging
- gelast dat de voorwaardelijke straf die bij vonnis d.d. 11 oktober 2021 is opgelegd in de zaak onder parketnummer 02-169241-21
ten uitvoer zal worden gelegd, te weten
een gevangenisstraf van 58 dagen met aftrekovereenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.H. van der Linden, voorzitter, mr. M. Veldhuizen en mr. S.H. van Nieuwkerk, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.C.L.J. Luijten, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 17 oktober 2023.