ECLI:NL:RBZWB:2023:7186

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 oktober 2023
Publicatiedatum
16 oktober 2023
Zaaknummer
02/189823-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verkrachting wegens onvoldoende bewijs in strafzaak

In de strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van verkrachting van de aangeefster, heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 16 oktober 2023 uitspraak gedaan. De verdachte is vrijgesproken van het opzettelijk tegen de wil seksueel binnendringen van de aangeefster, omdat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 2 oktober 2023, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De tenlastelegging hield in dat de verdachte de aangeefster op 15 augustus 2021 zou hebben verkracht, maar de rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de aangeefster niet voldoende steun vonden in het bewijs.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er twee fasen waren in de interactie tussen de verdachte en de aangeefster. In de eerste fase gaf de aangeefster aan niet te willen dat de verdachte haar slip naar beneden duwde, waarna hij stopte. In de tweede fase, na een korte afwezigheid van de verdachte, vond er seksuele benadering plaats, maar de rechtbank concludeerde dat de verdachte niet opzettelijk tegen de wil van de aangeefster handelde. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet voldoende duidelijkheid had over de wil van de aangeefster, vooral gezien de communicatie tussen hen in de periode na het voorval.

De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij, de aangeefster, beoordeeld, maar deze werd niet-ontvankelijk verklaard omdat de verdachte was vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan. De uitspraak benadrukt het belang van wettig en overtuigend bewijs in strafzaken, vooral in zaken van seksuele misdrijven, waar de wil van de betrokken partijen cruciaal is voor de beoordeling van de feiten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/189823-22
vonnis van de meervoudige kamer van 16 oktober 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1989
wonende te [woonadres]
raadsman mr. B.P.J. van Riel, advocaat te Breda

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 2 oktober 2023, waarbij de officier van justitie, mr. I.M. Peters, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte [aangeefster] (hierna: [aangeefster]) heeft verkracht.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan verkrachting van [aangeefster]. Zij baseert zich daarbij, kort gezegd, op de verklaringen van [aangeefster] en verdachte, de getuigenverklaring van [getuige] en de WhatsAppberichten tussen [aangeefster] en verdachte nadat zij seks hebben gehad.
De officier van justitie merkt op dat in het relevante samenzijn van verdachte en [aangeefster] op 15 augustus 2021 twee fasen te onderscheiden zijn: een fase vóórdat en een fase nádat verdachte de kamer uit is geweest waar hij met [aangeefster] heeft geslapen. Dat de tenlastelegging ziet op fase twee wil niet zeggen dat wat in de eerste fase is gebeurd er helemaal niet toe doet. Tijdens de eerste fase heeft [aangeefster] meermalen duidelijk gemaakt dat ze niet wilde dat verdachte haar slip naar beneden duwde. Verdachte is toen ook gestopt. Dat [aangeefster] geen seksuele handelingen wilde, was op dat moment kennelijk duidelijk voor verdachte. Voor verdachte was het ook kenbaar dat [aangeefster] tijdens fase twee niet instemde met de seksuele handelingen. [aangeefster] heeft tijdens die fase “nee” gezegd, de hand van verdachte opzij geduwd en op een gegeven moment bevroor zij. Verdachte was toen nota bene al een gewaarschuwd mens en is toch met zijn penis in haar vagina gegaan.
De verklaring van [aangeefster] wordt ondersteund door die van [getuige] , de stiefzus van verdachte, die heeft verklaard dat zij in de ochtend van 15 augustus 2021 direct zag dat er wat aan de hand was met [aangeefster]. In de WhatsAppberichten is meer ondersteuning voor het verhaal van [aangeefster] te vinden dan voor het verhaal van verdachte. Het had in de reden gelegen als verdachte in die WhatsAppberichten explicietere woorden had gekozen ter verdediging van zijn verhaal (bijvoorbeeld: “jij pakte mijn pik” in plaats van “toen ik mijn pik gebruikte”). Gelet op dit ondersteunend bewijs acht de officier van justitie de verklaring van [aangeefster] betrouwbaar en is er ook voldoende steunbewijs. Voor de verklaring van verdachte aan de andere kant is op essentiële onderdelen geen steunbewijs te vinden in het dossier, zodat deze terzijde moet worden geschoven.
Het duwen van de vingers in de vagina acht de officier van justitie niet bewezen, zodat verdachte hiervan kan worden vrijgesproken. Verdachte erkent [aangeefster] te hebben gevingerd, maar de officier van justitie begrijpt de uitleg van verdachte zo dat hij met zijn vingers alleen tussen de schaamlippen van [aangeefster] is geweest.
Als de rechtbank meent dat van verkrachting geen sprake was op het moment van het binnendringen van het lichaam van [aangeefster] door verdachte met zijn penis, dan was daarvan wel sprake op het moment dat verdachte zich niet terugtrok toen hij merkte dat hij ging klaarkomen. [aangeefster] heeft namelijk duidelijk gezegd, zo verklaart ook verdachte, dat hij niet in haar mocht klaarkomen. Op het moment dat verdachte dat dan toch onverhoeds doet, is sprake van verkrachting als bedoeld in art. 242 Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr), omdat dan tegen de wil van [aangeefster] in wordt gehandeld.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit, omdat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is. Verdachte ontkent tegen de wil van [aangeefster] te hebben gehandeld: hij dacht dat er sprake was van wederzijds goedvinden. Dat [getuige] zag dat er iets aan de hand was met [aangeefster] op de ochtend van 15 augustus 2021 betekent niet dat er per definitie sprake was geweest van seks tegen haar wil. Het kan zijn dat [aangeefster] van slag was, omdat verdachte in haar was klaargekomen, terwijl ze had aangegeven dat dat niet de bedoeling was. Verder doet een zuiver taalkundige weging van WhatsAppberichten tekort aan de strekking ervan. Die strekking is dat verdachte dacht dat [aangeefster] genoot van de seks. Dat hij niet ieder woordje betwist doet daar niet aan af.
Dat verdachte is klaargekomen, terwijl hij wist dat dat niet mocht, kan niet gelden als verkrachting zoals bedoeld in artikel 242 Sr. Daar gaat het immers om het seksueel binnendringen van het lichaam en niet om het binnen blijven.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Op basis van het dossier en de behandeling op zitting stelt de rechtbank vast dat verdachte op 14 augustus 2021 een feest heeft gegeven in zijn ouderlijk huis in [plaats] , waarbij ook [aangeefster] aanwezig was. Zij is een vriendin van de stiefzus van verdachte. [aangeefster] en verdachte kenden elkaar al een aantal jaren. Als ze gedronken hadden, hebben ze in het verleden wel eens gezoend en gefriemeld. Ze hebben toen ook wel een keer of twee gevoeld bij elkaar. De avond van 14 augustus 2021 hebben ze ook allebei behoorlijk gedronken en met elkaar gezoend. Net als andere genodigden is [aangeefster] die nacht blijven slapen in het ouderlijk huis van verdachte. Zij sliep samen met verdachte op een eenpersoonsmatras in de bijkeuken, waarbij [aangeefster] alleen een slip droeg.
Op zitting heeft verdachte zijn verklaring bij de politie herhaald dat hij op 15 augustus 2021 [aangeefster] - kort samengevat - seksueel heeft benaderd nadat hij wakker was geworden (de eerste fase). Hij is daarmee gestopt, omdat zij aangaf dat niet te willen. Daarna heeft hij de kamer korte tijd verlaten en na terugkeer en nog even te hebben geslapen (de tweede fase) heeft hij [aangeefster] weer seksueel benaderd. Na enige tijd is hij met zijn penis in de vagina van [aangeefster] gegaan. Heel snel daarna is hij in [aangeefster] klaargekomen, terwijl zij duidelijk tegen hem had gezegd dat laatste niet te doen. Het was voor verdachte echter niet duidelijk dat zij sowieso niet wilde dat hij met zijn penis in haar vagina ging, zoals [aangeefster] heeft verklaard.
[aangeefster] heeft in haar telefonische melding, haar intakegesprek en haar aangifte niet verklaard dat zij heeft gezegd dat verdachte niet in haar mocht klaarkomen, maar het wel bevestigd in een whatsappgesprek met verdachte van 17 augustus 2021. Dat ongewild in [aangeefster] klaarkomen kan naar het oordeel van de rechtbank niet zonder meer worden aangemerkt als verkrachting van artikel 242 Sr. Volgens vaste rechtspraak valt onder het seksueel binnendringen van het lichaam uit dat artikel ook het seksueel binnengedrongen blijven, bijvoorbeeld nadat kenbaar is gemaakt dat het binnengedrongen blijven moest stoppen. Het gaat in dit geval echter te ver om het niet tijdig terugtrekken voor het moment van klaarkomen te kwalificeren als een feitelijkheid waardoor [aangeefster] is gedwongen het seksueel binnendringen te dulden.
Blijft de vraag of wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte in de tweede fase opzettelijk tegen de wil van [aangeefster] met zijn penis in haar vagina is gegaan en gebleven vóór dat moment van klaarkomen. Volgens de tenlastelegging zou verdachte toen voorbij zijn gegaan aan verbale en non-verbale signalen van verzet of weerstand van [aangeefster]. Daarvoor moet voor verdachte voldoende duidelijk zijn geweest dat [aangeefster] het seksueel binnendringen niet wilde. Een sterke aanwijzing dat dat juist niet duidelijk hoefde te zijn voor verdachte is het door [aangeefster] zeggen dat verdachte niet in haar mocht klaarkomen. In het betreffende WhatsAppbericht van 17 augustus 2021 schrijft verdachte letterlijk:
“Je zei inderdaad eerst nee toen ben k ook gestopt (rechtbank: eerste fase) en later toen ik uit bed was geweest en weer terug was (rechtbank: tweede fase) toen hebbe we heeel lang gekroeld en begon ik je te vingere daar genoot je echt van, en toen ik mijn pik gebruikte zei je dat ik alleen niet in je mocht klaarkome, dat gebeurde toen wel dat was stom, ik heb nooit idee gehad dat je niet wilde, snap ook niet waarom je dan bij mij in bed bleef ligge.”
In haar reactie daarop weerspreekt [aangeefster] de inhoud van het bericht van verdachte niet, waardoor de rechtbank uitgaat van de weergave van de tweede fase in dat bericht. Daaruit kon verdachte niet afleiden dat het seksueel binnendringen niet gewenst was.
[aangeefster] schrijft in haar reactie wel dat ze meerdere keren nee heeft gezegd en zijn hand heeft weggeduwd en in een bevriezing raakte. Ze schrijft dat ze inderdaad weg wilde en [getuige] wilde roepen, maar dat lukte niet. Uit het verdere verloop van het WhatsAppgesprek volgt echter niet duidelijk dat het nee zeggen ook in de tweede fase heeft plaatsgevonden. Daarbij merkt de rechtbank op dat [aangeefster] in haar telefonische melding bij de politie van 24 augustus 2021 en haar intakegesprek van 31 augustus 2021 verklaart over een aaneengesloten periode van handelen door verdachte. Pas in haar aangifte van 12 oktober 2021 blijkt dat er inderdaad sprake is geweest van twee fases. Het is dan ook goed mogelijk dat het door [aangeefster] in het WhatsAppgesprek aangehaalde “nee zeggen” op de eerste fase zag, zoals verdachte heeft verklaard. Uit het vervolg van het WhatsAppgesprek blijkt niet het tegendeel. Bij het door [aangeefster] benoemde bevriezen past volgens de rechtbank niet de lange duur van het kroelen, het genieten van het vingeren en dat [aangeefster] wel in staat was tegen verdachte te zeggen dat hij niet in haar mocht klaarkomen.
De waarneming van [getuige] dat er iets aan de hand was met [aangeefster], toen de getuige haar zag na de seks met verdachte, is geen steunbewijs voor het seksueel binnendringen bij [aangeefster] tegen haar wil. Die waarneming past evengoed bij het tegen haar wil klaarkomen in [aangeefster]. Daar past voor de rechtbank zelfs beter bij dat [aangeefster] na het incident nog langer in het ouderlijk huis van verdachte is gebleven en hem zelfs de morning-afterpil heeft laten halen voor haar. Als ook het seksueel binnendringen tegen haar wil had plaatsgevonden, had het meer voor de hand gelegen dat zij onmiddellijk weg was gegaan en zelf de morning-afterpil had gehaald.
De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken wegens onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voor het opzettelijk tegen de wil seksueel binnendringen bij [aangeefster].

5.De benadeelde partij

De benadeelde partij [aangeefster] vordert een schadevergoeding van € 5.534,40, waarvan € 534,30 aan materiële schade en € 5.000,-- aan immateriële schade.
Verdachte is vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan.
De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.

6.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het tenlastegelegde feit;
Benadeelde partijen
- verklaart de benadeelde partij [aangeefster] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Hofman, voorzitter, mr. W.A.H.A. Schnitzler-Strijbos en mr. R.J.H. de Brouwer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.M. Heitzman, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 16 oktober 2023.
De voorzitter, de oudste rechter en de griffier zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.