Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Onderzoek van de zaak
2.De tenlastelegging
3.De voorvragen
4.De beoordeling van het bewijs
5.De benadeelde partij
6.De beslissing
spreekt verdachte vrijvan het tenlastegelegde feit;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In de strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van verkrachting van de aangeefster, heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 16 oktober 2023 uitspraak gedaan. De verdachte is vrijgesproken van het opzettelijk tegen de wil seksueel binnendringen van de aangeefster, omdat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 2 oktober 2023, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De tenlastelegging hield in dat de verdachte de aangeefster op 15 augustus 2021 zou hebben verkracht, maar de rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de aangeefster niet voldoende steun vonden in het bewijs.
De rechtbank heeft vastgesteld dat er twee fasen waren in de interactie tussen de verdachte en de aangeefster. In de eerste fase gaf de aangeefster aan niet te willen dat de verdachte haar slip naar beneden duwde, waarna hij stopte. In de tweede fase, na een korte afwezigheid van de verdachte, vond er seksuele benadering plaats, maar de rechtbank concludeerde dat de verdachte niet opzettelijk tegen de wil van de aangeefster handelde. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet voldoende duidelijkheid had over de wil van de aangeefster, vooral gezien de communicatie tussen hen in de periode na het voorval.
De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij, de aangeefster, beoordeeld, maar deze werd niet-ontvankelijk verklaard omdat de verdachte was vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan. De uitspraak benadrukt het belang van wettig en overtuigend bewijs in strafzaken, vooral in zaken van seksuele misdrijven, waar de wil van de betrokken partijen cruciaal is voor de beoordeling van de feiten.