ECLI:NL:RBZWB:2023:7179

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 oktober 2023
Publicatiedatum
16 oktober 2023
Zaaknummer
AWB- 22_1909
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep inzake de AIO-aanvulling op grond van de Participatiewet en de terugvordering door de SVB

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser over zijn recht op een aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling) op grond van de Participatiewet. Eiser had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) dat de AIO-aanvulling voor hem en zijn partner had gewijzigd en een terugvordering had ingesteld van teveel betaalde AIO-aanvulling over de periode van maart 2020 tot en met december 2020. De rechtbank heeft het beroep van eiser behandeld op de zitting van 29 augustus 2023, waar eiser, zijn dochter, zijn gemachtigde en een vertegenwoordiger van de SVB aanwezig waren.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de SVB de AIO-aanvulling terecht heeft herzien en de terugvordering heeft ingesteld. Eiser heeft aangevoerd dat er dringende redenen zijn om van terugvordering af te zien, maar de rechtbank oordeelt dat de omstandigheden die eiser heeft aangevoerd niet voldoende zijn onderbouwd om aan te nemen dat de terugvordering onaanvaardbare sociale of financiële gevolgen heeft. De rechtbank wijst erop dat eiser en zijn partner al op de hoogte waren van de voorlopige aard van de AIO-aanvulling en dat zij tijdig wijzigingen hadden moeten doorgeven. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en er geen reden is voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/1909 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 oktober 2023 in de zaak tussen

[eiser] te [plaats] , eiser,

gemachtigde: mr. S.N. de Jager,
en

De Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank Breda (SVB), verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser over zijn recht op een aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling) op grond van de Participatiewet.
Met een besluit van 7 oktober 2021 (primair besluit) heeft de SVB de AIO-aanvulling voor eiser en [partner van eiser] gewijzigd naar € 435,38 vanaf oktober 2021 en de teveel betaalde AIO-aanvulling over de periode van maart 2020 tot en met december 2020 van eisers en zijn partner teruggevorderd tot een bedrag van € 4.552,56. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Met een besluit van 14 december 2021 (bestreden besluit) heeft de SVB het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Dit betekent dat de SVB het bestreden besluit heeft gehandhaafd. Eiser is het hiermee niet eens en heeft daarom beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank in Breda op 29 augustus 2023. Hierbij waren aanwezig: eiser, zijn dochter ( [naam 1] ), zijn gemachtigde en namens de SVB [naam 2] .

Overwegingen

2.
Feiten waar de rechtbank van uitgaat
Eiser en zijn partner hebben op 21 april 2020 een AIO-aanvulling op hun AOW-pensioen aangevraagd bij de SVB. Met een besluit van 20 mei 2020 (toekenningsbesluit) heeft de SVB de aanvraag van eiser en zijn partner toegewezen vanaf 1 maart 2020 op basis van een voorlopige berekening van hun inkomsten. In dit besluit staat vermeld dat de SVB nog de aangifte inkomstenbelasting (IB) van 2020 en informatie over de inkomsten als zelfstandige van het jaar 2020 wil ontvangen om te veel betaalde bedragen te voorkomen.
Met een brief van 9 juni 2021 heeft de SVB eiser en zijn partner gevraagd om informatie te verstrekken over de inkomstenbelasting van het jaar 2020. Hierop hebben eiser en zijn partner gegevens verstrekt.
Met een brief van 9 september 2021 heeft de SVB eiser en zijn partner nogmaals gevraagd om een definitieve aanslag IB van het jaar 2020. Hierop hebben eiser en zijn partner gegevens verstrekt. Vervolgens heeft de SVB het bestreden besluit genomen, wat uiteindelijk heeft geleid tot deze beroepsprocedure.
3.
Grondslag bestreden besluit
Aan het bestreden besluit heeft de SVB ten grondslag gelegd dat de hoogte van de AIO-aanvulling terecht is herzien en teruggevorderd over de periode van maart 2020 tot en met december 2020. De rechtbank zal beoordelen of dit juist is. Zij doet dit aan de hand van de argumenten die eiseres heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
4.
Beroepsgronden
Eiser heeft zich in beroep – mede namens zijn partner – primair beroepen op dringende redenen om van terugvordering af te zien, omdat sprake is van onaanvaardbare sociale en financiële gevolgen voor hem en zijn gezin. Door de coronacrisis is in de jaren 2020/2021 het bedrijf van eiser en zijn partner nagenoeg stil komen te liggen, wat een erbarmelijke financiële situatie heeft opgeleverd. Bovendien was de financiële situatie van de familie al voor de coronacrisis fragiel en is er sprake van schulden. Eiser kampt met stressklachten, waardoor hij een hoge bloeddruk heeft en waarvoor hij medicatie gebruikt. Eiser heeft de rechtbank subsidiair verzocht om de terugvordering te matigen.
5.
Wet- en regelgeving
De relevante wet- en regelgeving is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
6.
Beoordeling door de rechtbank
6.1.
Ter zitting hebben partijen bevestigd dat alleen nog de hoogte van de terugvordering in geschil is en in verband daarmee de vraag of er sprake is van dringende redenen om van terugvordering af te zien dan wel het terugvorderingsbedrag te matigen. Tevens stelt de rechtbank vast dat de terugvordering ziet op de periode van maart 2020 tot en met december 2020.
6.2.
Ter zake van de berekening van de hoogte van de terugvordering hebben eisers geen specifieke gronden aangevoerd. Er is daarom geen aanleiding voor de conclusie dat de terugvordering onjuist is berekend. In wat eiser heeft aangevoerd is ook geen grond te vinden voor het oordeel dat de SVB het bedrag van de terugvordering had moeten matigen.
De rechtbank overweegt dat eiser en zijn partner door de SVB in het toekenningsbesluit al waren geïnformeerd dat de toegekende AIO-aanvulling een voorlopige berekening betrof, dat hun aangifte IB van het jaar 2020 en eventuele inkomsten die daaruit volgen van invloed konden zijn op de hoogte van hun AIO-aanvulling en dat zij in verband daarmee tijdig wijzigingen dienden door te geven. Nu eiser en zijn partner in hun aangifte IB 2020 zelf een bedrag aan inkomsten als zelfstandige hebben opgegeven, terwijl in de berekening de hoogte van de AIO-aanvulling die zij ontvingen op dat moment nog geen inkomsten als zelfstandige voor 2020 waren betrokken, konden zij redelijkerwijs weten dat zij te veel AIO-aanvulling hadden ontvangen en dit zou gaan leiden tot een terugvordering. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de SVB dan ook terecht de te veel betaalde AIO-aanvulling teruggevorderd.
6.3.
Eiser heeft in beroep aangevoerd dat er dringende redenen zijn om van terugvordering af te zien. Volgens vaste rechtspraak doen dringende redenen als bedoeld in artikel 58, achtste lid, van de Participatiewet zich alleen voor als de terugvordering onaanvaardbare sociale en/of financiële gevolgen voor de betrokkene heeft.
Het moet dan gaan om gevallen waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is. In die gevallen zal een individuele afweging van alle relevante omstandigheden moeten plaatsvinden. Degene die zich beroept op dringende redenen moet die redenen aannemelijk maken. [1] De rechtbank overweegt dat in wat eiser heeft aangevoerd – en slechts zeer beperkt heeft onderbouwd – geen dringende redenen zijn gelegen op grond waarvan de SVB van terugvordering had moeten afzien. De omstandigheid dat eiser en zijn partner door de terugvordering lange tijd worden geconfronteerd met de afbetaling ervan is inherent aan een besluit tot terugvordering. Hierbij is ook van belang dat eiser en zijn partner bij de invordering de bescherming van de regels over de beslagvrije voet genieten, zoals volgt uit de artikelen 475b tot en met 475e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De primaire beroepsgrond slaagt dan ook niet.
6.4.
De rechtbank overweegt verder dat uit wat eiser heeft aangevoerd en overgelegd en uit het dossier niet is gebleken van een reden op grond waarvan de SVB de terugvordering had moeten matigen. Ook de subsidiaire beroepsgrond slaagt dus niet.

Conclusie en gevolgen

7. Uit wat hiervoor is overwogen, volgt dat het beroep ongegrond wordt verklaard. Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.M. Pasmans, griffier, op 10 oktober 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Bijlage: wettelijk kader
Artikel 58 van de Participatiewet:
1. Het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend vordert de kosten van bijstand terug voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of de verplichtingen.
8. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het college besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 6 juni 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1089.