ECLI:NL:RBZWB:2023:7166

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 oktober 2023
Publicatiedatum
16 oktober 2023
Zaaknummer
02-182647-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van openlijke geweldpleging wegens gebrek aan bewijs van significante bijdrage

Op 17 oktober 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van openlijke geweldpleging. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 3 oktober 2023, waarbij de officier van justitie, mr. I.M. Peters, en de verdediging hun standpunten presenteerden. De verdachte werd bijgestaan door raadsman mr. A. Goedkoop. De tenlastelegging hield in dat de verdachte op de openbare weg geweld had gepleegd tegen een slachtoffer, maar de rechtbank oordeelde dat er geen wettig en overtuigend bewijs was voor een significante of wezenlijke bijdrage van de verdachte aan het geweld.

De rechtbank concludeerde dat de verdachte weliswaar aanwezig was bij het geweldsincident op 5 november 2021 in Breda, maar dat zijn bijdrage niet van gewelddadige aard was. De officier van justitie had betoogd dat de verdachte een substantiële bijdrage had geleverd aan het geweld, maar de rechtbank oordeelde dat de enkele aanwezigheid in de groep niet voldoende was om te spreken van 'in vereniging' geweld plegen. De verdachte had verklaard dat hij uit nieuwsgierigheid had meegelopen en niet de intentie had om ruzie te maken.

Uiteindelijk sprak de rechtbank de verdachte vrij van het tenlastegelegde feit, omdat er geen bewijs was dat hij een significante bijdrage had geleverd aan het geweld. De benadeelde partij, het slachtoffer, had een schadevergoeding gevorderd, maar omdat de verdachte was vrijgesproken, verklaarde de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering. De rechtbank veroordeelde de benadeelde partij in de kosten van de verdachte, die tot dat moment op nihil waren begroot.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/182647-22
vonnis van de meervoudige kamer van 17 oktober 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 2000 te [geboorteplaats] ( [land] )
wonende te [woonadres]
raadsman mr. A. Goedkoop, advocaat te Breda

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 3 oktober 2023, waarbij de officier van justitie mr. I.M. Peters en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Ter zitting heeft mr. B. van der Werf namens de benadeelde partij [slachtoffer] de vordering toegelicht.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat dat verdachte op de openbare weg met anderen geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer] .

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte openlijk en in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer] . De camerabeelden laten zien dat er door de groep waartoe verdachte behoorde meerdere malen is geslagen in de richting van het hoofd en is geschopt in de richting het lichaam van aangever. Verdachte heeft een substantiële en materiële bijdrage geleverd aan het geweld door aangever mee op te jagen. Op de camerabeelden is te zien dat verdachte heel dicht op het geweld staat. Ook loopt verdachte vooraan en gebarend achter [slachtoffer] aan als [slachtoffer] richting [café] loopt. Verdachte gaat mee in de aanvalsgolf en heeft daarmee een intellectuele en materiële bijdrage geleverd aan het geweld.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen, omdat verdachte geen opzet heeft gehad op het in vereniging plegen van openlijk geweld en hij daaraan geen wezenlijke en significante bijdrage heeft geleverd. Verdachte heeft geen geweldshandelingen gepleegd. Het zich niet distantiëren van het geweld en zijn enkele aanwezigheid waardoor de groep die geweld pleegde getalsmatig werd versterkt is onvoldoende voor een veroordeling.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Op grond van het dossier stelt de rechtbank vast dat op 5 november 2021 in het centrum van Breda aan de Vismarktstraat een geweldsincident heeft plaatsgevonden waarbij geweld is gebruikt tegen aangever [slachtoffer] . [slachtoffer] is daarbij door een groep jongens belaagd, waarbij hij door hen is geslagen en geschopt.
De rechtbank stelt voorop dat van het “in vereniging” plegen van geweld sprake is, indien een verdachte een voldoende significante of wezenlijke bijdrage levert aan het geweld, zij het dat deze bijdrage zelf niet van gewelddadige aard behoeft te zijn. De enkele omstandigheid dat iemand aanwezig is in een groep die openlijk geweld pleegt is niet zonder meer voldoende om hem te kunnen aanmerken als iemand die “in vereniging” geweld pleegt. De rechtbank dient te beoordelen of de door verdachte geleverde – intellectuele en/of materiële – bijdrage aan het delict van voldoende gewicht is.
Verdachte heeft hierover verklaard dat hij zichzelf herkent op de camerabeelden als een van de personen die samen met de medeverdachten achter [slachtoffer] aanrent. Verdachte kan zich niet meer goed herinneren wat er is gebeurd. Hij liep mee uit nieuwsgierigheid en om verhaal te halen. Hij had niet de intentie om ruzie te maken.
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de camerabeelden dat verdachte bij de groep staat en met de groep meeloopt achter [slachtoffer] aan. Niet is gebleken dat verdachte op enig moment geweldshandelingen heeft gepleegd. De rechtbank heeft waargenomen dat verdachte een gedeelte van de achtervolging vooraan loopt, maar anders dan de officier van justitie neemt de rechtbank geen gebaren waar die duiden op het uitoefenen van geweld. De rechtbank stelt vast dat verdachte enkel aanwezig is geweest in de groep.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank geen wettig en overtuigend bewijs voorhanden dat verdachte een significante of wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het op aangever uitgeoefende geweld. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het tenlastegelegde feit.

5.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert voor het feit een schadevergoeding van
€ 6.321,23, te weten € 321,23 aan materiële schade en € 6.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Tevens is gevorderd de vordering hoofdelijk toe te wijzen.
Verdachte is vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.

6.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het tenlastegelegde feit;
Benadeelde partij
- verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk in de vordering;
- veroordeelt de benadeelde partij [slachtoffer] in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. D. van Kralingen, voorzitter, mr. A.R. van Triest en
mr. R.H.M. Pooyé, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. van Krevel, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 17 oktober 2023.
Mr. Van Triest en mr. Pooyé zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.