ECLI:NL:RBZWB:2023:7162

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 oktober 2023
Publicatiedatum
16 oktober 2023
Zaaknummer
02/182645-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor openlijke geweldpleging met zware lichamelijke letsel

Op 17 oktober 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van openlijke geweldpleging. De zaak vond zijn oorsprong in een geweldsincident op 5 november 2021 in Breda, waar de verdachte samen met anderen geweld heeft gepleegd tegen een slachtoffer. Tijdens de zitting op 3 oktober 2023 werden de standpunten van de officier van justitie en de verdediging gepresenteerd. De officier van justitie stelde dat er voldoende bewijs was dat de verdachte en zijn medeverdachten openlijk en in vereniging geweld hadden gepleegd, wat werd ondersteund door camerabeelden. De verdediging betwistte de betrokkenheid van de verdachte bij het geweld en pleitte voor vrijspraak.

De rechtbank oordeelde dat er sprake was van een continu proces van geweld, waarbij de verdachte een significante bijdrage had geleverd aan het geweld. De rechtbank achtte het wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte op de openbare weg, in vereniging, geweld had gepleegd tegen het slachtoffer, wat resulteerde in zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank legde een taakstraf van 100 uur op, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn werk bij defensie.

Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan de benadeelde partij, die lichamelijk letsel had opgelopen door het geweld. De rechtbank kende een schadevergoeding van € 4.321,23 toe, bestaande uit materiële en immateriële schade, en legde de schadevergoedingsmaatregel op. De uitspraak benadrukt de ernst van openlijke geweldpleging en de gevolgen daarvan voor zowel de slachtoffers als de daders.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/182645-22
vonnis van de meervoudige kamer van 17 oktober 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 2001 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres]
raadsman mr. M. Broere, advocaat te Roosendaal

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 3 oktober 2023, waarbij de officier van justitie mr. I.M. Peters en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Ter zitting heeft mr. B. van der Werf namens de benadeelde partij [slachtoffer] de vordering toegelicht.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat dat verdachte op de openbare weg met anderen geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer] .

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte openlijk en in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer] . De camerabeelden laten zien dat er door de groep waartoe verdachte behoorde meermalen is geslagen in de richting van het hoofd en is geschopt in de richting het lichaam van aangever. Verdachte heeft een substantiële en materiële bijdrage geleverd aan het geweld. Op de camerabeelden is te zien dat verdachte [slachtoffer] slaat en vervolgens nog twee keer uithaalt. Daarna loopt verdachte met de groep mee achter [slachtoffer] aan als hij richting [café] loopt.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen. Er zijn twee incidenten geweest die los van elkaar moeten worden gezien. Tijdens het eerste incident is er over en weer geslagen, maar waren die klappen mis. Dan wordt er achter aangever aangerend en wordt aangever geslagen. Verdachte was echter niet aanwezig bij het tweede incident en heeft daaraan geen bijdrage gehad. Hij was dus niet betrokken bij het geweld zoals tenlastegelegd in de gedachtestreepjes. Daarbij levert het misslaan een onvoldoende bijdrage op, dus dient vrijspraak te volgen. Bovendien was er geen vorm van samenwerking dus dient ook om die reden vrijspraak te volgen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Het beoordelingskader voor openlijke geweldpleging
Van het "in vereniging" plegen van geweld is sprake indien de verdachte een voldoende significante of wezenlijke bijdrage levert aan het geweld, waarbij deze bijdrage zelf niet gewelddadig hoeft te zijn. De enkele omstandigheid dat iemand aanwezig is in een groep die openlijk geweld pleegt, is niet zonder meer voldoende om hem te kunnen aanmerken als iemand die "in vereniging" geweld pleegt. Er moet worden beoordeeld of de door de verdachte geleverde bijdrage aan het delict van voldoende gewicht is.
De voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking geldt ook indien het medeplegen een bestanddeel vormt van de delictsomschrijving, zoals in artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) het geval is met "in vereniging". Er zal dus moeten worden nagegaan of sprake is van nauwe en bewuste samenwerking ten aanzien van het openlijk geweld. Daarbij kan van belang zijn dat openlijke geweldpleging in vereniging, gelet op de aard van het delict, zich in verschillende vormen kan voordoen. Er kan sprake zijn van evident nauw en bewust samenwerken, maar deze strafbaarstelling is ook toepasselijk op openlijk geweld dat bestaat uit een meer diffuus samenspel van uiteenlopende tegen personen of goederen gerichte geweldshandelingen dat plaatsvindt binnen een ongestructureerd, mogelijk spontaan, samenwerkingsverband met een eigen - soms moeilijk doorzichtige - dynamiek. De voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking kan dus bij dit delict verschillende verschijningsvormen hebben. Een bijdrage van voldoende gewicht kan onder omstandigheden ook geheel of ten dele bestaan uit het verrichten van op zichzelf niet-gewelddadige handelingen.
Vaststelling van de feiten
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat op 5 november 2021 in het centrum van Breda aan de Vismarktstraat een geweldsincident heeft plaatsgevonden waarbij geweld is gebruikt tegen aangever [slachtoffer] .
De rechtbank heeft op de beelden waargenomen dat wanneer aangever omstreeks 00:31:00 uur komt aangelopen in de Vismarktstraat een jongen naar hem wijst. Aangever gaat vervolgens bij een groepje van drie jongens staan. Daarna komt de jongen die eerder naar aangever wees met nog een andere jongen naar het groepje toegelopen. De rechtbank stelt op basis van het dossier en het verhandelde ter zitting vast dat op dat moment [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [verdachte] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] bij aangever staan.
Om 00:31:28 uur wordt aangever aangevallen door [medeverdachte 1] . Hierbij maakt [medeverdachte 1] duwende/slaande bewegingen in de richting van aangever waartegen aangever zich probeert te verweren. Als aangever probeert weg te lopen worden door de leden van de groep ook duwende en slaande bewegingen gemaakt naar aangever. Op het moment dat aangever wegrent, wordt hij door de groep jongens achtervolgd. Verderop in de Vismarktstraat worden door [medeverdachte 3] en [verdachte] slaande bewegingen gemaakt naar aangever. De groep achtervolgt aangever nog steeds terwijl hij probeert weg te rennen. Nog verderop in de straat, ter hoogte van [café] , stopt aangever omstreeks 00:32:10 uur met rennen. Aangever wordt dan geslagen door [medeverdachte 2] waarna hij op de grond valt.
Tussenconclusie: een geheel van geweldshandelingen
De rechtbank is van oordeel dat er vanaf het moment dat aangever bij de groep van verdachten staat en wordt aangevallen door [medeverdachte 1] tot en met het moment dat [medeverdachte 2] aangever slaat waardoor hij op de grond valt, sprake was van een continu proces van geweld. Dat geweld verplaatste zich van de Vismarktstraat ter hoogte van [restaurant] naar de Vismarktstraat ter hoogte van [café] , een afstand van slechts 55 meter. Ook tijdens de achtervolging van aangever door de groep werden duwende en slaande bewegingen in de richting van aangever gemaakt. Dit alles vond plaats op een geringe afstand van elkaar en in een beperkte tijd van nog geen minuut, waardoor het kan worden aangemerkt als één geheel van geweldshandelingen. De rechtbank ziet, anders dan een deel van de verdediging, geen reden om onderscheid te maken tussen verschillende incidenten.
Nauwe en bewuste samenwerking
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte en de medeverdachten samen welbewust de confrontatie met aangever zijn aangegaan. Aangever komt rustig aangelopen, zo is op de beelden te zien. De agressie komt vervolgens overduidelijk van de groep van verdachten.
Is er sprake van een voldoende significante of wezenlijke bijdrage?
De rechtbank stelt voorop dat het voor een bewezenverklaring van openlijke geweldpleging niet van belang is of de slaande bewegingen van verdachten raak zijn geweest.
Schrijver heeft verklaard dat hij geen geweldshandelingen heeft verricht en slechts deel uit maakte van de groep. De rechtbank stelt vast dat deze verklaring wordt ondersteund door het dossier en is van oordeel dat Schrijver geen voldoende significante of wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het geweld. Hij zal dus worden vrijgesproken.
Dat is anders voor de andere verdachten. Bij de politie heeft [medeverdachte 1] verklaard dat hij aangever heeft geslagen en dat hij achter hem aan is gerend. Hij is met een vriend teruggelopen naar aangever en heeft het initiatief genomen om aangever te slaan. Deze verklaring wordt bevestigd door de eigen waarneming van de rechtbank van de camerabeelden. Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat voldoende vaststaat dat de klap waarover [medeverdachte 1] heeft verklaard overeenkomt met de beelden op het tijdstip 00:31:28 uur.
Bij de politie heeft [medeverdachte 3] verklaard dat hij deel uit maakte van de groep en dat hij aangever blijkbaar heeft geslagen. De rechtbank stelt vast dat uit de camerabeelden blijkt dat [medeverdachte 3] een slaande beweging maakt naar aangever op het moment dat de groep hem achtervolgt.
Bij de politie heeft [verdachte] verklaard dat hij deel uit maakte van de groep en dat hij heeft geprobeerd om aangever te slaan, maar niet weet of hij hem heeft geraakt. Vervolgens sloeg hij nog twee keer richting het hoofd van aangever maar heeft hij hem amper geraakt. De rechtbank stelt vast dat uit de camerabeelden blijkt dat [verdachte] drie keer een slaande beweging maakt naar aangever op het moment dat de groep hem achtervolgt.
Bij de politie heeft [medeverdachte 2] ontkend dat hij heeft geslagen. De rechtbank stelt echter vast dat uit de camerabeelden blijkt dat [medeverdachte 2] vanaf het begin af aan bij de groep aanwezig was en hij aangever de laatste klap heeft gegeven waardoor aangever op de grond is gevallen.
De rechtbank stelt vast dat voornoemde gedragingen hebben plaatsgevonden aan de openbare weg en in het bijzijn van anderen. Hiermee is het openlijk handelen gegeven. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] , [verdachte] en [medeverdachte 2] opzet op het in vereniging plegen van geweld hebben gehad en ieder daaraan een voldoende significante en wezenlijke bijdrage hebben geleverd.
De rechtbank acht geen wettig en overtuigend bewijs aanwezig voor het (raak) schoppen of trappen van aangever, zodat voor dat onderdeel van de tenlastelegging partiële vrijspraak volgt.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt openlijke geweldpleging tegen [slachtoffer] .
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 5 november 2021 te Breda openlijk, te weten, in de Vismarktstraat, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon te weten [slachtoffer] door die [slachtoffer] meerdere malen te slaan en/of stompen tegen het hoofd en/of lichaam.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een taakstraf van 120 uur.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt bij een bewezenverklaring rekening te houden met de rol van verdachte, het tijdsverloop en zijn persoonlijke omstandigheden. De verdediging bepleit te volstaan met een taakstraf van maximaal 40 uur, zodat verdachte zijn baan bij defensie kan behouden.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De aard en ernst van het feit
Verdachte heeft zich in de nacht van 5 november 2021 schuldig gemaakt aan het openlijk in vereniging plegen van geweld. [slachtoffer] is meerdere keren tegen zijn lichaam en/of hoofd geslagen, waardoor hij een gebroken oogkas, gebroken neus en verbrijzelde wang heeft opgelopen. Tijdens een operatie zijn twee titaniumplaatjes op zijn jukbeen geplaatst die met schroeven zijn bevestigd. [slachtoffer] heeft nog steeds last van hoofdpijn en gevoelloosheid en tintelen van zijn wang. Met dit geweld is een forse inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer] en dit handelen heeft zijn gevoel van veiligheid aangetast. Bovendien heeft het geweld zich in het openbaar, namelijk buiten op straat in een druk uitgaansgebied, afgespeeld, waardoor ook omstanders hiermee zijn geconfronteerd. Dit veroorzaakt maatschappelijke onrust en algemene gevoelens van onveiligheid. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte
Bij het bepalen van de straf houdt de rechtbank rekening met het strafblad van verdachte. Daaruit blijkt dat hij niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
De rechtbank heeft ook acht geslagen op de inhoud van het reclasseringsrapport van 25 september 2023 dat over verdachte is opgesteld. Uit dit rapport blijkt dat verdachte weinig tot geen problemen kent op de verschillende leefgebieden. Het risico op recidive wordt ingeschat als laag. Alcoholgebruik kan in bepaalde gevallen een risicofactor zijn, evenals de houding van verdachte. Gelet op het feit dat er weinig actuele problemen worden gesignaleerd, de kans op recidive als laag wordt geschat, gezien het tijdsverloop en het uitblijven van nieuwe incidenten acht de reclassering interventies niet geïndiceerd. Er wordt geadviseerd het volwassenstrafrecht toe te passen. De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf ook acht geslagen op het feit dat verdachte bij defensie werkt en een taakstraf van meer dan 40 uur gevolgen kan hebben voor het behouden van zijn baan.
De straf
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank de LOVS-oriëntatiepunten als uitgangspunt genomen. Voor het openlijk en in vereniging geweld plegen tegen personen, waarbij sprake is van zwaar lichamelijk letsel is het oriëntatiepunt een gevangenisstraf van 6 maanden. De rechtbank ziet in de rol van verdachte, zijn strafblad, het tijdsverloop en de persoon van verdachte aanleiding om in het voordeel van verdachte van dit uitgangspunt af te wijken. De rechtbank zal daarom een taakstraf opleggen. Gelet op de ernst van het feit en het letsel dat [slachtoffer] heeft opgelopen, is de rechtbank van echter oordeel dat niet kan worden volstaan met een taakstraf van 40 uur of minder, ondanks de grote gevolgen die een hogere straf kan hebben voor de baan van verdachte bij defensie.
Alles afwegende acht de rechtbank een taakstraf van 100 uur passend en geboden.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert voor het feit een schadevergoeding van
€ 6.321,23, te weten € 321,23 aan materiële schade en € 6.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Tevens is gevorderd de vordering hoofdelijk toe te wijzen.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
Materiële schade
De gevorderde materiële schade is door de verdediging niet betwist. De rechtbank zal daarom de gevorderde schadevergoeding van € 321,23 toewijzen. Deze schade staat in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
Immateriële schade
Immateriële schade komt op grond van artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b van het Burgerlijk Wetboek voor vergoeding in aanmerking indien - onder andere - sprake is van lichamelijk letsel bij de benadeelde. Gelet op medische verklaring van [slachtoffer] , is er sprake van een gebroken oogkas, gebroken neus en verbrijzelde wang. Tijdens een operatie zijn twee titaniumplaatjes geplaatst die met schroeven zijn bevestigd. Daarmee is vast komen te staan dat de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen en daarmee immateriële schade heeft geleden.
De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging dat de vordering moet worden verminderd vanwege enige mate van eigen schuld aan de zijde van [slachtoffer] . Naar het oordeel van de rechtbank was er bij de confrontatie geen sprake van eigen schuld. Zelfs als vastgesteld zou kunnen worden dat eerder die avond ook al een confrontatie heeft plaatsgevonden waarbij ook [slachtoffer] agressie heeft laten zien, biedt dat geen enkele rechtvaardiging om vervolgens later als groep [slachtoffer] aan te vallen.
De gevorderde immateriële schade zal naar maatstaven van billijkheid en gelet op toegekende bedragen in vergelijkbare gevallen worden vastgesteld op € 4.000,-, zodat de vordering tot dit bedrag zal worden toegewezen. De benadeelde partij zal ten aanzien van het overige gedeelte van de gevorderde immateriële schade niet-ontvankelijk worden verklaard.
De rechtbank zal tevens de wettelijke rente toewijzen over het toegekende schadebedrag vanaf het tijdstip waarop het feit werd gepleegd, te weten 5 november 2021. De rechtbank zal ook de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd en dat zij naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gehele schade. Daarom zal de rechtbank de vordering en de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk toewijzen. Dit betekent dat verdachte niet meer hoeft te betalen voor zover het bedrag door één of meer mededaders is betaald, en andersom.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f en 141 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 100 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
50 dagen;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van
€ 4.321,23, waarvan € 321,23 aan materiële schade en € 4.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente, vanaf 5 november 2021 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk;
- bepaalt dat verdachte met de mededaders hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer] , € 4.321,23 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente, vanaf 5 november 2021 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 53 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat verdachte met de mededaders hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- bepaalt dat indien en voor zover een mededader van verdachte voormeld bedrag heeft betaald, verdachte in zoverre is bevrijd van voornoemde verplichtingen tot betaling aan de benadeelde partij of aan de Staat.
Dit vonnis is gewezen door mr. D. van Kralingen, voorzitter, mr. A.R. van Triest en
mr. R.H.M. Pooyé, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. van Krevel, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 17 oktober 2023.
Mr. Van Triest en mr. Pooyé zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.