4.3.2De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Het beoordelingskader voor openlijke geweldpleging
Van het "in vereniging" plegen van geweld is sprake indien de verdachte een voldoende significante of wezenlijke bijdrage levert aan het geweld, waarbij deze bijdrage zelf niet gewelddadig hoeft te zijn. De enkele omstandigheid dat iemand aanwezig is in een groep die openlijk geweld pleegt, is niet zonder meer voldoende om hem te kunnen aanmerken als iemand die "in vereniging" geweld pleegt. Er moet worden beoordeeld of de door de verdachte geleverde bijdrage aan het delict van voldoende gewicht is.
De voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking geldt ook indien het medeplegen een bestanddeel vormt van de delictsomschrijving, zoals in artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) het geval is met "in vereniging". Er zal dus moeten worden nagegaan of sprake is van nauwe en bewuste samenwerking ten aanzien van het openlijk geweld. Daarbij kan van belang zijn dat openlijke geweldpleging in vereniging, gelet op de aard van het delict, zich in verschillende vormen kan voordoen. Er kan sprake zijn van evident nauw en bewust samenwerken, maar deze strafbaarstelling is ook toepasselijk op openlijk geweld dat bestaat uit een meer diffuus samenspel van uiteenlopende tegen personen of goederen gerichte geweldshandelingen dat plaatsvindt binnen een ongestructureerd, mogelijk spontaan, samenwerkingsverband met een eigen - soms moeilijk doorzichtige - dynamiek. De voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking kan dus bij dit delict verschillende verschijningsvormen hebben. Een bijdrage van voldoende gewicht kan onder omstandigheden ook geheel of ten dele bestaan uit het verrichten van op zichzelf niet-gewelddadige handelingen.
Vaststelling van de feiten
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat op 5 november 2021 in het centrum van Breda aan de Vismarktstraat een geweldsincident heeft plaatsgevonden waarbij geweld is gebruikt tegen aangever [slachtoffer] .
De rechtbank heeft op de beelden waargenomen dat wanneer aangever omstreeks 00:31:00 uur komt aangelopen in de Vismarktstraat een jongen naar hem wijst. Aangever gaat vervolgens bij een groepje van drie jongens staan. Daarna komt de jongen die eerder naar aangever wees met nog een andere jongen naar het groepje toegelopen. De rechtbank stelt op basis van het dossier en het verhandelde ter zitting vast dat op dat moment [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [verdachte] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] bij aangever staan.
Om 00:31:28 uur wordt aangever aangevallen door [medeverdachte 1] . Hierbij maakt [medeverdachte 1] duwende/slaande bewegingen in de richting van aangever waartegen aangever zich probeert te verweren. Als aangever probeert weg te lopen worden door de leden van de groep ook duwende en slaande bewegingen gemaakt naar aangever. Op het moment dat aangever wegrent, wordt hij door de groep jongens achtervolgd. Verderop in de Vismarktstraat worden door [medeverdachte 3] en [verdachte] slaande bewegingen gemaakt naar aangever. De groep achtervolgt aangever nog steeds terwijl hij probeert weg te rennen. Nog verderop in de straat, ter hoogte van [café] , stopt aangever omstreeks 00:32:10 uur met rennen. Aangever wordt dan geslagen door [medeverdachte 2] waarna hij op de grond valt.
Tussenconclusie: een geheel van geweldshandelingen
De rechtbank is van oordeel dat er vanaf het moment dat aangever bij de groep van verdachten staat en wordt aangevallen door [medeverdachte 1] tot en met het moment dat [medeverdachte 2] aangever slaat waardoor hij op de grond valt, sprake was van een continu proces van geweld. Dat geweld verplaatste zich van de Vismarktstraat ter hoogte van [restaurant] naar de Vismarktstraat ter hoogte van [café] , een afstand van slechts 55 meter. Ook tijdens de achtervolging van aangever door de groep werden duwende en slaande bewegingen in de richting van aangever gemaakt. Dit alles vond plaats op een geringe afstand van elkaar en in een beperkte tijd van nog geen minuut, waardoor het kan worden aangemerkt als één geheel van geweldshandelingen. De rechtbank ziet, anders dan een deel van de verdediging, geen reden om onderscheid te maken tussen verschillende incidenten.
Nauwe en bewuste samenwerking
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte en de medeverdachten samen welbewust de confrontatie met aangever zijn aangegaan. Aangever komt rustig aangelopen, zo is op de beelden te zien. De agressie komt vervolgens overduidelijk van de groep van verdachten.
Is er sprake van een voldoende significante of wezenlijke bijdrage?
De rechtbank stelt voorop dat het voor een bewezenverklaring van openlijke geweldpleging niet van belang is of de slaande bewegingen van verdachten raak zijn geweest.
Schrijver heeft verklaard dat hij geen geweldshandelingen heeft verricht en slechts deel uit maakte van de groep. De rechtbank stelt vast dat deze verklaring wordt ondersteund door het dossier en is van oordeel dat Schrijver geen voldoende significante of wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het geweld. Hij zal dus worden vrijgesproken.
Dat is anders voor de andere verdachten. Bij de politie heeft [medeverdachte 1] verklaard dat hij aangever heeft geslagen en dat hij achter hem aan is gerend. Hij is met een vriend teruggelopen naar aangever en heeft het initiatief genomen om aangever te slaan. Deze verklaring wordt bevestigd door de eigen waarneming van de rechtbank van de camerabeelden. Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat voldoende vaststaat dat de klap waarover [medeverdachte 1] heeft verklaard overeenkomt met de beelden op het tijdstip 00:31:28 uur.
Bij de politie heeft [medeverdachte 3] verklaard dat hij deel uit maakte van de groep en dat hij aangever blijkbaar heeft geslagen. De rechtbank stelt vast dat uit de camerabeelden blijkt dat [medeverdachte 3] een slaande beweging maakt naar aangever op het moment dat de groep hem achtervolgt.
Bij de politie heeft [verdachte] verklaard dat hij deel uit maakte van de groep en dat hij heeft geprobeerd om aangever te slaan, maar niet weet of hij hem heeft geraakt. Vervolgens sloeg hij nog twee keer richting het hoofd van aangever maar heeft hij hem amper geraakt. De rechtbank stelt vast dat uit de camerabeelden blijkt dat [verdachte] drie keer een slaande beweging maakt naar aangever op het moment dat de groep hem achtervolgt.
Bij de politie heeft [medeverdachte 2] ontkend dat hij heeft geslagen. De rechtbank stelt echter vast dat uit de camerabeelden blijkt dat [medeverdachte 2] vanaf het begin af aan bij de groep aanwezig was en hij aangever de laatste klap heeft gegeven waardoor aangever op de grond is gevallen.
De rechtbank stelt vast dat voornoemde gedragingen hebben plaatsgevonden aan de openbare weg en in het bijzijn van anderen. Hiermee is het openlijk handelen gegeven. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] , [verdachte] en [medeverdachte 2] opzet op het in vereniging plegen van geweld hebben gehad en ieder daaraan een voldoende significante en wezenlijke bijdrage hebben geleverd.
De rechtbank acht geen wettig en overtuigend bewijs aanwezig voor het (raak) schoppen of trappen van aangever, zodat voor dat onderdeel van de tenlastelegging partiële vrijspraak volgt.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt openlijke geweldpleging tegen [slachtoffer] .