ECLI:NL:RBZWB:2023:7152

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 oktober 2023
Publicatiedatum
16 oktober 2023
Zaaknummer
10136197 CV EXPL 22-2988 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • P. Ponds
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Loonvordering en inschaling in cao Kinderopvang met betrekking tot gewerkte uren en ziekmelding

In deze zaak vordert de eiseres in conventie, werkzaam bij de gedaagde in conventie, betaling van achterstallig salaris en openstaande verlofuren. De eiseres stelt dat zij onjuist is ingeschaald in salarisschaal 6, trede 9, terwijl zij recht had op inschaling in salarisschaal 6, trede 12, op basis van haar eerdere werkervaring. De gedaagde in conventie betwist dit en stelt dat de eiseres akkoord is gegaan met de lagere inschaling. De kantonrechter oordeelt dat de cao Kinderopvang van toepassing is en dat de eiseres recht heeft op de hogere inschaling, omdat zij direct voorafgaand aan haar indiensttreding bij de gedaagde in conventie in dezelfde functie bij een andere werkgever heeft gewerkt. De rechter wijst de vordering van de eiseres toe, inclusief wettelijke verhogingen en rente, en veroordeelt de gedaagde in de proceskosten. In reconventie wordt de vordering van de gedaagde afgewezen, omdat er geen bewijs is dat de eiseres teveel verlofuren heeft ontvangen.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Bergen op Zoom
Zaaknummer: 10136197 \ CV EXPL 22-2988
Vonnis van 11 oktober 2023
in de zaak van
[eiseres in conventie],
te [plaats 1] ,
eisende partij in conventie, verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: [eiseres in conventie] ,
gemachtigde: mr. J.R. Kamerling (FNV Individuele Belangenbehartiging),
tegen
DE VENNOOTSCHAP ONDER FIRMA [gedaagde in conventie] , TEVENS H.O.D.N. [bedrijf gedaagde],
te [plaats 2] ,
gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: [gedaagde in conventie] ,
gemachtigde: mr. D.M. van Straten (ARAG SE Rechtsbijstand).

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 28 december 2022 en de daarin genoemde stukken;
- de brief van mr. Kamerling van 16 augustus 2023 met productie 18;
- de mondelinge behandeling van 4 september 2023, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt en waaraan zijn gehecht de door mr. Kamerling overgelegde en voorgedragen spreekaantekeningen.
1.2.
Ter zitting is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres in conventie] is in de periode van 1 maart 2021 tot en met 31 december 2021 werkzaam geweest bij [gedaagde in conventie] in de functie van [functie] .
2.2.
Op de arbeidsovereenkomst is de cao Kinderopvang van toepassing, en meer specifiek de versie met een looptijd van 1 juli 2021 tot 1 januari 2023 (hierna: de cao).
2.3.
In de schriftelijke arbeidsovereenkomst staat dat de arbeidsduur minimaal 26 en maximaal 36 uur per week bedraagt, tegen een salaris van € 2.149,00 bruto per maand (salarisschaal 6, trede 9) op basis van een fulltime dienstverband.

3.Het geschil

In conventie
3.1.
[eiseres in conventie] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, dat [gedaagde in conventie] wordt veroordeeld tot betaling van € 4.016,17 (bruto) aan achterstallig salaris en openstaande verlofuren, vermeerderd met de wettelijke verhoging van 50% en de wettelijke rente. Ook vordert [eiseres in conventie] dat [gedaagde in conventie] wordt veroordeeld tot het betalen van € 526,62 aan buitengerechtelijke incassokosten, met veroordeling van [gedaagde in conventie] in de proceskosten.
3.2.
[eiseres in conventie] stelt hiertoe – samengevat – het volgende. Volgens [eiseres in conventie] is zij bij haar indiensttreding bij [gedaagde in conventie] op onjuiste wijze ingeschaald. Zij is ingeschaald in salarisschaal 6, trede 9, maar omdat zij direct voorafgaand aan haar dienstverband bij [gedaagde in conventie] ook werkzaam was als [functie] bij een andere werkgever, had zij op grond van het bepaalde in de cao (ten minste) recht op een inschaling in dezelfde salarisschaal en trede, namelijk salarisschaal 6, trede 12. Daarnaast stelt [eiseres in conventie] dat [gedaagde in conventie] haar in oktober, november en december 2021 minder uren heeft uitbetaald dan zij daadwerkelijk heeft gewerkt en dat er verlofuren zijn afgeschreven over de periode gedurende welke zij zich ziek had gemeld.
3.3.
[gedaagde in conventie] voert verweer, inhoudende – kort gezegd – dat zij niet op de hoogte was van de hogere inschaling van [eiseres in conventie] bij haar vorige werkgever en dat [eiseres in conventie] er zelf voor heeft gekozen akkoord te gaan met de (lagere) inschaling in salarisschaal 6, trede 9. Daarnaast voert [gedaagde in conventie] aan dat [eiseres in conventie] bij de berekening van de door haar gewerkte uren een foutief uitgangspunt neemt. Voorts meent [gedaagde in conventie] dat [eiseres in conventie] zich niet op de juiste wijze heeft ziekgemeld, zodat zij geen aanspraak heeft op doorbetaling van haar salaris over de periode nadien. Bovendien is met [eiseres in conventie] overeengekomen dat zij tot het einde van haar dienstverband op 31 december 2021 haar vakantie-uren zou opgebruiken.
In reconventie
3.4.
[eiser in reconventie] vordert in reconventie bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, dat [verweerde in reconventie] wordt veroordeeld tot (terug)betaling van een bedrag van € 317,08 bruto aan te veel uitgekeerde verlofuren. Ook vordert [eiser in reconventie] dat [verweerde in reconventie] wordt veroordeeld in de proceskosten en de nakosten.
In conventie en in reconventie
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

In conventie
Inschaling
4.1.
In artikel 5.2 van de cao is – kort gezegd – bepaald dat een medewerker die direct voor de indiensttreding bij een werkgever die onder de cao valt, in dezelfde functie heeft gewerkt bij een andere werkgever die ook onder de cao valt, recht heeft op minimaal dezelfde inschaling als voor het laatst bij de oude werkgever.
4.2.
[eiseres in conventie] heeft een salarisspecificatie overlegd van haar vorige werkgever over de maand februari 2021, derhalve direct voorafgaand aan haar dienstverband bij [gedaagde in conventie] . Uit deze salarisspecificatie blijkt dat [eiseres in conventie] bij haar vorige werkgever eveneens werkzaam was als [functie] en dat zij was ingeschaald in salarisschaal 6, trede 12. Op grond van artikel 5.2 van de cao, had [gedaagde in conventie] haar daarom ten minste in salarisschaal 6, trede 12 moeten inschalen.
4.3.
Aan het verweer van [gedaagde in conventie] dat zij niet op de hoogte was van de hogere inschaling bij de vorige werkgever van [eiseres in conventie] en dat [eiseres in conventie] vrijwillig akkoord is gegaan met de (lagere) inschaling op salarisschaal 6, trede 9, gaat de kantonrechter voorbij. Uit de door [eiseres in conventie] overlegde correspondentie tussen partijen volgt namelijk dat [eiseres in conventie] [gedaagde in conventie] wel degelijk reeds voor aanvang van het dienstverband heeft gewezen op de hogere inschaling bij haar oude werkgever. Bovendien heeft de cao een standaardkarakter, wat betekent dat van de bepalingen in de cao noch ten nadele noch ten voordele van de werknemer kan worden afgeweken. Dat [eiseres in conventie] akkoord is gegaan met andere inschaling en/of daar niet tegen heeft geprotesteerd, doet dus niet ter zake.
4.4.
Het voorgaande brengt met zich mee dat [eiseres in conventie] gedurende haar dienstverband bij [gedaagde in conventie] van 1 maart 2021 tot en met 31 december 2021 een onjuist brutosalaris heeft ontvangen en dat zij recht had op het (bruto)salaris behorende bij salarisschaal 6, trede 12. Het (bruto)salaris behorende bij die inschaling bedroeg gedurende de periode vanaf 1 maart 2021 tot en met 30 juni 2021 € 2.302,00 per maand op basis van een fulltime dienstverband (oftewel € 14,76 per uur) en vanaf 1 juli 2021 tot en met 31 december 2021 € 2.314,00 per maand (oftewel € 14,83 per uur).
Salaris maart tot en met september 2021
4.5.
De juistheid van het aantal gewerkte uren op de salarisspecificaties van maart tot en met september 2021 staan niet ter discussie, zodat de kantonrechter deze uren als uitgangspunt zal nemen om de hoogte van het brutosalaris vast te stellen.
4.6.
In de periode van 1 maart tot en met 30 juni 2021 heeft [eiseres in conventie] in totaal 535,25 uren gewerkt. Gelet op hetgeen hiervoor in 4.4 is overwogen, heeft [eiseres in conventie] over die periode recht op een bedrag van € 8.532,31 aan brutosalaris (535,25 uur × € 14,76 + 8% vakantietoeslag). Vanaf 1 juli tot en met 30 september 2021 heeft [eiseres in conventie] 461,85 uur gewerkt en heeft (dus) over die periode recht op een brutosalaris van € 7.397,17 (461,85 uur × € 14,83 + 8% vakantiegeld).
4.7.
In totaal bedraagt het uit te keren brutosalaris over de periode vanaf 1 maart 2021 tot en met 30 september 2021 € 15.929,48. Uit de salarisspecificaties van die periode blijkt dat [gedaagde in conventie] in totaal een brutobedrag van € 14.770,21 (inclusief vakantiegeld) heeft uitbetaald, zodat een bruto bedrag van € 1.159,27 aan achterstallig salaris over deze periode toewijsbaar is.
Salaris oktober, november en december 2021
4.8.
Volgens [eiseres in conventie] heeft [gedaagde in conventie] over de maanden oktober, november en december 2021 niet alleen een te laag (uur)loon uitbetaald, maar bovendien het uit te betalen aantal uren niet juist berekend. Het gaat daarbij om drie (geschil)punten, te weten: (i) de eindtijd, (ii) doorbetaling vanaf 24 november 2021 (op welke datum [eiseres in conventie] stelt zich te hebben ziekgemeld) tot 31 december 2021 en (iii) het verlofsaldo, mede gelet op het in oktober opgenomen vakantieverlof.
4.9.
Ad i) De kantonrechter stelt voorop dat, volgens de toelichting van partijen, het aantal gewerkte uren per maand werd vastgesteld op basis van urenstaten. Deze urenstaten werden door [eiseres in conventie] per week ingevuld en aan het einde van iedere maand op kantoor ingeleverd. [gedaagde in conventie] heeft de urenstaten vanaf week 39 (met daarop enkel ingevuld de vrijdag, 1 oktober) tot en met week 51 in het geding gebracht. Op die urenstaten zijn (onder andere) eindtijden doorgestreept en aangepast, hetgeen ook is doorgevoerd bij het totaal aantal uren/minuten. [gedaagde in conventie] heeft ter zitting verklaard dat zij deze urenstaten achteraf nog heeft aangepast, omdat de werkdag van [eiseres in conventie] volgens haar eindigde bij het indienen van de dagrapportage en [eiseres in conventie] ten onrechte daarna nog (werk)tijd noteerde. Volgens [eiseres in conventie] moest zij echter na het indienen van de dagrapportage nog andere werkzaamheden verrichten zoals het wegbrengen van kinderen naar een andere locatie en/of het doen van overdracht naar ouders. Aangezien deze taken onderdeel zijn van de werkzaamheden van [eiseres in conventie] , volgt de kantonrechter haar in haar standpunt dat zij ook over die uren recht heeft op loon. De kantonrechter zal daarom uitgaan van de eindtijden en de daaruit voortvloeiende totalen zoals ingevuld door [eiseres in conventie] , met uitzondering van de uren die zij heeft genoteerd op 24, 25 en 26 november 2021 omdat tussen partijen vast staat dat [eiseres in conventie] toen niet meer heeft gewerkt (zie hierna ad ii).
4.10.
Ad ii) Het volgende punt dat partijen verdeeld houdt is de vraag of [eiseres in conventie] in de periode van 24 november tot en met 31 december 2021 recht had op doorbetaling van haar salaris vanwege ziekte. [eiseres in conventie] stelt dat zij op grond van artikel 5.11 van de cao bij ziekte (in elk geval in de eerste zes maanden) recht heeft op volledige doorbetaling van haar salaris. [gedaagde in conventie] voert daartegen het verweer dat [eiseres in conventie] zich niet op de juiste wijze heeft ziekgemeld, zodat [gedaagde in conventie] daarvan niet op de hoogte was en niet de kans heeft gekregen om een arbodienst in te schakelen. Volgens [gedaagde in conventie] heeft [eiseres in conventie] daarom geen recht op doorbetaling van haar salaris. Dit verweer slaagt evenwel niet. Daartoe acht de kantonrechter redengevend dat [eiseres in conventie] onweersproken heeft gesteld dat zij zich telefonisch ziek heeft gemeld bij een collega, [naam] . Gedurende haar ziekte heeft zij [naam] ook steeds per WhatsApp op de hoogte gehouden van haar ziekteverloop. In het midden kan blijven of [naam] formeel de leidinggevende was van [eiseres in conventie] , aangezien [gedaagde in conventie] ter zitting heeft verklaard dat zij regelmatig assisteert bij de planning en [gedaagde in conventie] daarom geacht moet worden op de hoogte te zijn geweest van de ziekmelding. Bovendien heeft [gedaagde in conventie] geen stukken overlegd (zoals een verzuimreglement) waaruit blijkt op welke (andere) wijze [eiseres in conventie] zich ziek had moeten te melden. Ook aan het verweer van [gedaagde in conventie] dat met [eiseres in conventie] zou zijn afgesproken dat zij vanwege haar privésituatie tot het einde van het dienstverband op 31 december 2021 verlofuren zou opnemen, gaat de kantonrechter voorbij. Dat deze afspraak zou zijn gemaakt, blijkt nergens uit en bovendien is dat in strijd met dwingend recht. Dit betekent dat [eiseres in conventie] vanaf haar ziekmelding op 24 november 2021 recht heeft op doorbetaling van haar salaris op de wijze zoals bedoeld in artikel 5.11 van de cao.
4.11.
Met inachtneming van het voorgaande stelt de kantonrechter het (bruto)salaris over de maanden oktober, november en december 2021 vast als volgt.
4.12.
Uit de urenstaten in de maand oktober 2021 volgt dat [eiseres in conventie] 41,42 uren heeft gewerkt. Daarnaast heeft zij verzocht om 78 verlofuren uit te (laten) keren, hetgeen door [gedaagde in conventie] wordt erkend. In totaal diende [gedaagde in conventie] in oktober 2021 dus 119,42 uren uit te betalen. Dat komt neer op een brutosalaris van € 1.912,68 (119,42 uur × € 14,83 + 8% vakantiegeld). Hierna bedroeg het (resterende) saldo van de verlofuren nog 1,86 uur aan wettelijke verlofuren en 36,56 uur aan bovenwettelijke verlofuren.
4.13.
In de periode van 1 tot en met 23 november 2021 heeft [eiseres in conventie] volgens de urenstaten 114 uren gewerkt. Daarnaast was zij vanaf 24 november 2021 ziek en heeft zij vanaf 24 tot en met 30 november 2021 recht op uitkering van 26,15 ziekte uren (uitgaande van 26 uren per volledige werkweek). In totaal dienden er dus 140,15 uren te worden uitbetaald. Het brutosalaris over november 2021 bedraagt daarom € 2.244,70 (140,15 uur × € 14,83 + 8% vakantiegeld).
4.14.
Over de maand december 2021 heeft [eiseres in conventie] recht op 119,6 ziekte uren. Het brutosalaris over december 2021 bedraagt derhalve € 1.915,56 (119,6 uur × € 14,83 + 8% vakantiegeld).
4.15.
In totaal heeft [eiseres in conventie] over de periode van 1 oktober tot en met 31 december 2021 recht op een brutosalaris van € 6.072,94. Uit de salarisspecificaties over die maanden volgt dat [gedaagde in conventie] € 4.690,09 bruto (inclusief vakantietoeslag) heeft uitbetaald. Dat betekent dat [eiseres in conventie] nog recht heeft op € 1.382,85 aan achterstallig brutosalaris.
4.16.
Ad iii) Aangezien het dienstverband van [eiseres in conventie] bij [gedaagde in conventie] op 31 december 2021 is geëindigd heeft zij daarnaast recht op uitbetaling van het saldo van de wettelijke- en bovenwettelijke verlofuren. Met inachtneming van het verlofsaldo na uitkering van 78 verlofuren in oktober 2021 zoals vastgesteld in 4.12 en de opbouw van verlofuren in november en december 2021 (uitgaande van de uren zoals genoemd in 4.13 en 4.14), wordt het totale saldo van de wettelijke- en bovenwettelijke verlofuren per 31 december 2021 vastgesteld op een totaal van 67,57. Het gaat om een brutobedrag van € 1.082,23 (67,57 uur × € 14,83 + 8% vakantiegeld). Uit de salarisspecificatie over de maand december 2021 volgt dat [gedaagde in conventie] ter zake een bedrag € 148,65 bruto heeft uitbetaald (€ 46,72 + € 101,93), zodat nog resteert een brutobedrag van € 933,58.
4.17.
Tot slot heeft [eiseres in conventie] recht op de eindejaarsuitkering van 2 procent. Gelet op het totale brutoloon (exclusief vakantietoeslag) in de periode van 1 maart tot en met 31 december 2021, wordt de eindejaarsuitkering vastgesteld op een bedrag van € 407,45 bruto. Uit de salarisspecificatie over de maand december 2021 volgt dat [gedaagde in conventie] ter zake een bedrag € 359,29 bruto heeft uitbetaald, zodat nog resteert een brutobedrag van € 48,16.
In haar berekening rekent [eiseres in conventie] daarnaast met een eenmalige uitkering van 0,50%, maar zij heeft niet gesteld – laat staan onderbouwd – waarom zij daar recht op zou hebben.
Totaal achterstallig salaris
4.18.
De conclusie van al het voorgaande is dat in hoofdsom een (bruto)bedrag van € 3.523,86 zal worden toegewezen.
Wettelijke verhoging
4.19.
[eiseres in conventie] vordert over het te laat betaalde salaris ook de wettelijke verhoging van 50% ex artikel 7:625 BW. De kantonrechter overweegt dat de werkgever op grond van artikel 7:616 BW verplicht is aan de werknemer het salaris op tijd te betalen. Wanneer de werkgever niet aan deze verplichting voldoet, heeft de werknemer aanspraak op de wettelijke verhoging. De wettelijke verhoging is niet echter zozeer bedoeld als vergoeding van door de werknemer als gevolg van de te late uitbetaling van salaris geleden schade, maar wel als ‘prikkel’ voor de werkgever om het salaris op tijd te betalen. De rechter kan, zoals [gedaagde in conventie] ook heeft verzocht, de wettelijke verhoging matigen tot een bedrag dat gelet op de omstandigheden billijk is. Aangezien [gedaagde in conventie] wel degelijk te laat is met het betalen van (een deel van) het brutosalaris, maar gemotiveerd heeft toegelicht waarom zij meende dit niet verschuldigd te zijn, acht de kantonrechter het redelijk om de wettelijke verhoging te matigen tot 20%, zijnde een bedrag van € 704,77.
Wettelijke rente
4.20.
[eiseres in conventie] maakt tevens aanspraak op de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de hoofdsom en de wettelijke verhoging. [gedaagde in conventie] voert daartegen het verweer dat de wettelijke rente dient te worden gematigd, omdat [eiseres in conventie] (onredelijk) lang heeft gewacht met het uitbrengen van de dagvaarding.
4.21.
De kantonrechter overweegt dat uit de door [eiseres in conventie] overgelegde stukken volgt dat zij, althans haar gemachtigde, drie brieven heeft gestuurd naar [gedaagde in conventie] met als doel haar vordering buiten rechte te verkrijgen op 31 maart, 20 april en 12 mei 2022. [gedaagde in conventie] heeft ervoor gekozen om (in elk geval op de eerste brief) geheel niet te reageren. Er is naar het oordeel van de kantonrechter dan ook geen sprake van een (onredelijk) lang stil zitten dat aan [eiseres in conventie] kan worden tegengeworpen. Dat [gedaagde in conventie] de tweede sommatiebrief van 20 april 2022 niet zou hebben ontvangen, staat daaraan niet in de weg. Volgens de Track & Trace van de brieven van 31 maart en 12 mei 2022, zijn in elk geval deze brieven wel bezorgd bij [gedaagde in conventie] . Dat zij ervoor heeft gekozen daarop niet te reageren, komt voor haar eigen rekening en risico. De kantonrechter zal dan ook de wettelijke rente toewijzen vanaf de data van opeisbaarheid tot de dag van volledige betaling.
Buitengerechtelijke incassokosten
4.22.
[eiseres in conventie] vordert voorts een bedrag van € 526,62 (exclusief btw) aan buitengerechtelijke incassokosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 sub c BW. Aangezien [gedaagde in conventie] daartegen geen afzonderlijk verweer heeft gevoerd en [eiseres in conventie] voldoende heeft gesteld dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht, zal de kantonrechter de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten toewijzen, maar niet voor het door [eiseres in conventie] gevorderde bedrag. Dit bedrag is namelijk hoger dan het tarief dat volgens het toepasselijke Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten bij een hoofdsom van € 3.523,86 geldt. De kantonrechter zal het bedrag dan ook matigen tot dit tarief, te weten € 477,39 (exclusief btw).
In reconventie
4.23.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen staat vast dat er geen sprake van is dat [eiser in reconventie] [verweerde in reconventie] teveel verlofuren zou hebben uitbetaald. De reconventionele vordering behoeft alsdan geen nadere bespreking en zal worden afgewezen.
In conventie en in reconventie
Proceskosten
4.24.
[gedaagde in conventie] is de partij die zowel in conventie als in reconventie ongelijk krijgt en zij zal daarom in de proceskosten, inclusief de nakosten, worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [eiseres in conventie] als volgt vastgesteld:
- kosten van de dagvaarding
130,99
- griffierecht
244,00
- salaris gemachtigde
528,00
(2,00 punten* × € 264,00)
Totaal
902,99
* Voor de reconventie worden geen (extra) punten toegekend, aangezien [verweerde in reconventie] geen conclusie van antwoord in reconventie heeft ingediend en ter zitting ook niet specifiek is ingegaan op de vordering in reconventie.
De nakosten worden begroot op:
- € 132,00 aan salaris gemachtigde, als niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan dit vonnis is voldaan; en
- de explootkosten van betekening van dit vonnis, als er vervolgens betekening heeft plaatsgevonden.

5.De beslissing

De kantonrechter
in conventie
5.1.
veroordeelt [gedaagde in conventie] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiseres in conventie] te betalen het bedrag van € 3.523,86 bruto aan achterstallig salaris, te vermeerderen met een bedrag van € 704,77 bruto aan wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW, alsmede vermeerderd met de wettelijke rente over het achterstallige salaris en de wettelijke verhoging vanaf de data van opeisbaarheid tot de dag van voldoening,
5.2.
veroordeelt [gedaagde in conventie] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiseres in conventie] te betalen € 477,39 aan buitengerechtelijke incassokosten,
5.3.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
5.4.
wijst de vordering af;
in conventie en in reconventie
5.5.
veroordeelt [gedaagde in conventie] in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres in conventie] tot dit vonnis vastgesteld op € 902,99,
5.6.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Ponds en in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 11 oktober 2023.