ECLI:NL:RBZWB:2023:7151

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 september 2023
Publicatiedatum
16 oktober 2023
Zaaknummer
BRE 22/2144
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terecht opgelegde naheffingsaanslag accijns op rode diesel aan belanghebbende

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van belanghebbende, een B.V. die zich bezighoudt met de teelt van perkplanten en de handel in bloemen en planten, tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst. De inspecteur had op 4 maart 2022 een naheffingsaanslag accijns van € 4.092 opgelegd aan belanghebbende, die deze aanslag ongegrond verklaarde. De rechtbank heeft de zaak op 18 augustus 2023 behandeld.

De rechtbank concludeert dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. De zaak draait om de vraag of belanghebbende betrokken was bij het voorhanden hebben van rode diesel, die op 18 mei 2020 door douaneambtenaren in een vrachtwagen van belanghebbende werd aangetroffen. De werknemer van belanghebbende, die de vrachtwagen bestuurde, gaf aan dat hij de diesel voor de beregeningsinstallatie van het bedrijf wilde gebruiken. De rechtbank oordeelt dat belanghebbende, gezien de omstandigheden, betrokken was bij het voorhanden hebben van de rode diesel, ondanks dat zij stelde dat zij hier niets van wist.

De rechtbank wijst erop dat de accijns terecht is geheven, omdat de werknemer van belanghebbende de rode diesel voorhanden had en dat dit een belastbaar feit oplevert. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, waardoor de naheffingsaanslag in stand blijft. Belanghebbende krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt op 29 september 2023.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 22/2144

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 september 2023 in de zaak tussen

[belanghebbende] B.V., gevestigd in [plaats], belanghebbende,

(gemachtigde: mr. Th.J.H.M. Linssen),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 4 maart 2022.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag accijns opgelegd van € 4.092 (de naheffingsaanslag).
1.2.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 18 augustus 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: namens belanghebbende, [directeur] van belanghebbende), bijgestaan door de gemachtigde en namens de inspecteur, mr. [inspecteur 1] en mr. [inspecteur 2].

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de naheffingsaanslag accijns terecht aan belanghebbende is opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende. De berekening van de naheffingsaanslag is niet in geschil.
3. Naar het oordeel van de rechtbank is de naheffingsaanslag terecht aan belanghebbende opgelegd
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

4. Belanghebbende houdt zich onder meer bezig met teelt van perkplanten onder glas en handel in bloemen en planten. Belanghebbende is houder van een vrachtwagen met [kenteken] (de vrachtwagen).
4.1.
Op 18 mei 2020 omstreeks 18.25 uur hebben ambtenaren van de douane de vrachtwagen staande gehouden op de Postelsedijk te Reusel. In de vrachtwagen zijn acht containers aangetroffen met daarin minerale oliën die voorzien waren van herkenningsmiddelen (de rode diesel). De chauffeur van de vrachtwagen, een werknemer van belanghebbende (de werknemer), gaf na de staandehouding aan dat hij wilde bellen met zijn baas om deze op de hoogte te brengen. Tijdens het verhoor kort na de staandehouding wilde de werknemer niet zeggen wie opdracht had gegeven om in België rode diesel te gaan tanken. Op de vraag wat hij wilde gaan doen met de rode diesel, verklaarde hij: “Voor de beregeninginstallatie, denk ik.” Op de vraag waar de werknemer met de diesel naartoe ging, noemde de werknemer het adres van belanghebbende.
4.2.
Later op de avond van 18 mei 2020 heeft een tweede verhoor van de werknemer plaatsgevonden op het adres van belanghebbende. Tijdens dat verhoor heeft de werknemer verklaard dat hij de rode diesel zelf had getankt. Het verhoor werd onderbroken omdat [directeur] zijn telefoon aan de werknemer gaf met de mededeling “mijn advocaat”. Nadat de werknemer met de advocaat had gesproken, gaf hij aan te willen wachten op de advocaat en, desgevraagd, dat hij terugkwam op zijn eerdere standpunt dat hij geen advocaat wilde raadplegen. Het verhoor is vervolgd in aanwezigheid van de advocaat (tevens de gemachtigde van belanghebbende). De werknemer wilde toen niets meer zeggen.
4.3.
De inspecteur heeft accijns van minerale oliën van belanghebbende nageheven ter zake van de in de vrachtwagen aangetroffen rode diesel.

Motivering

5. Onder de naam accijns wordt een belasting geheven van (onder meer) minerale oliën. [1] De accijns wordt verschuldigd ter zake van de uitslag tot verbruik van de minerale oliën. [2] Onder uitslag tot verbruik wordt mede verstaan ‘het voorhanden hebben van een accijnsgoed buiten een accijnsschorsingsregeling wanneer over dat goed geen accijns is geheven overeenkomstig de toepasselijke bepalingen van het gemeenschapsrecht en de nationale wetgeving’. [3] De accijns wordt dan geheven van de persoon die de accijnsgoederen voorhanden heeft en enig andere persoon die bij het voorhanden hebben betrokken is. [4]
5.1.
De wetsgeschiedenis van de WA [5] vermeldt hierover het volgende:
“De in de jurisprudentie van de Hoge Raad ontwikkelde voorwaarden voor toepassing van artikel 2f, zoals de feitelijke beschikkingsmacht en het wetenschapsvereiste, zijn voor de toepassing van het nieuwe artikel 2, eerste lid, onderdeel b, niet meer van belang. Ter zake van het in deze bepaling bedoelde “voorhanden hebben” wijst de Accijnsrichtlijn 2008 (artikel 8, eerste lid, onderdeel b) als belastingplichtige aan “de persoon die de accijnsgoederen voorhanden heeft of enig ander persoon die bij het voorhanden hebben ervan betrokken is”. Dit betekent dat ook een persoon, die niet de feitelijke beschikkingsmacht over de accijnsgoederen heeft, maar wel betrokken is bij het voorhanden hebben van die goederen, als belastingplichtige kan worden aangemerkt. De Accijnsrichtlijn 2008 vereist voorts niet dat degene die accijnsgoederen voorhanden heeft wetenschap droeg of redelijkerwijs had moeten dragen van het feit dat de goederen niet conform de wettelijke bepalingen in de heffing zijn betrokken (wetenschapsvereiste).”
5.2.
De inspecteur heeft gesteld dat belanghebbende betrokken was bij het voorhanden hebben van de rode diesel en dat de naheffingsaanslag daarom terecht aan belanghebbende is opgelegd.
5.3.
Belanghebbende heeft gesteld dat zij op geen enkele wijze is betrokken bij het voorhanden hebben van de rode diesel. Belanghebbende wijst erop dat de vrachtwagen staande is gehouden buiten werktijd. Het is gebruikelijk dat werknemers van belanghebbende na afloop van de werktijd een vrachtwagen van het bedrijf mee naar huis nemen als dat beter uitkomt voor de rit van de volgende dag. Belanghebbende wist niets van de activiteiten van de werknemer na werktijd op 18 mei 2020. Na kennis te hebben genomen van de zaak heeft belanghebbende medewerking verleend aan de Belastingdienst. Zo heeft zij, op verzoek van de Belastingdienst, inzage gegeven in haar facturen en betalingsbewijzen van de aanschaf van brandstof (diesel) over de maanden april, mei en juni 2020. Hiermee is aangetoond dat belanghebbende de voor haar bedrijfsvoering benodigde diesel op reguliere wijze heeft verkregen en dat hierbij geen afdracht of heffingen van accijnzen zijn omzeild, aldus belanghebbende.
5.4.
Vast staat dat de werknemer van belanghebbende op 18 mei 2020 in Nederland rode diesel voorhanden had en dat daarmee sprake is van een belastbaar feit voor de accijns (zie overweging 5). Gelet op het geheel van de feiten acht de rechtbank aannemelijk dat belanghebbende betrokken is geweest bij dit voorhanden hebben van de rode diesel. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de rode diesel werd vervoerd in een vrachtwagen van belanghebbende, die werd bestuurd door een werknemer van belanghebbende, dat de werknemer bij de aanhouding heeft aangegeven dat hij zijn baas wilde bellen, dat de werknemer heeft verklaard dat hij onderweg was naar het adres van belanghebbende en dat de rode diesel waarschijnlijk zal worden gebruikt voor de beregeninginstallatie (waarmee hij kennelijk de beregeningsinstallatie van belanghebbende bedoelde) en dat belanghebbende meteen zijn eigen advocaat inschakelde bij het verhoor van de werknemer. Op grond van deze feiten en omstandigheden acht de rechtbank niet aannemelijk dat de werknemer bij het vervoer van de rode diesel volledig buiten belanghebbende om heeft gehandeld, zoals belanghebbende heeft gesteld.
5.5.
De omstandigheid dat belanghebbende mogelijk nooit (eerder) rode diesel heeft aangeschaft en/of gebruikt, doet aan het in 5.4. weergegeven oordeel niet af, aangezien daarmee niet is uitgesloten dat belanghebbende ditmaal voor de eerste keer betrokken was bij het voorhanden hebben van de rode diesel.
5.6.
Aangezien belanghebbende betrokken was bij het voorhanden hebben van de rode diesel, is de accijns terecht van belanghebbende geheven. De naheffingsaanslag is dus terecht aan belanghebbende opgelegd.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de naheffingsaanslag in stand blijft. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. den Braber-Riemens, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A.M. van Meer, griffier, op 29 september 2023. De uitspraak is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
rechter
De griffier is verhinderd om deze uitspraak te ondertekenen.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof ’s-Hertogenbosch (belastingkamer).
U kunt digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’sHertogenbosch.
Bij het instellen van het hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het hogerberoepschrift moet, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend zijn. Verder moet het ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de datum van verzending;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).

Voetnoten

1.Artikel 1, eerste lid, aanhef en onder e van de Wet op de accijns (de WA).
2.Artikel 1, tweede lid van de WA.
3.Artikel 2, eerste lid, aanhef en onder b van de WA.
4.Artikel 51, eerste lid, aanhef en onder b van de WA.
5.Kamerstukken II 2008/09, 32 031, nr. 3, p. 8