ECLI:NL:RBZWB:2023:715

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 februari 2023
Publicatiedatum
7 februari 2023
Zaaknummer
02/137534-22, 02/132597-22 en 01/029309-22 (tul)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van zware mishandeling en diefstal met braak

Op 8 februari 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 3 juni 2022 te Tilburg met een bierglas in zijn hand een andere persoon, [slachtoffer], zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte met kracht tegen het gezicht van [slachtoffer] heeft geslagen, wat resulteerde in meerdere sneeën, perforatie van de oogbol en onbekend oogletsel. De rechtbank oordeelde dat dit letsel kan worden gekwalificeerd als zwaar lichamelijk letsel, aangezien operatief ingrijpen noodzakelijk was en het herstel van [slachtoffer] nog steeds niet volledig is. De rechtbank heeft ook de omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder het feit dat de verdachte onder invloed van alcohol was en eerder betrokken was bij confrontaties met [slachtoffer].

Daarnaast was de verdachte ook betrokken bij een winkelinbraak op 4 februari 2022, waarbij hij een hoeveelheid geld heeft weggenomen. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie voor een gevangenisstraf van vier jaar afgewezen en in plaats daarvan een gevangenisstraf van 12 maanden opgelegd. De rechtbank heeft ook de benadeelde partij, [slachtoffer], een schadevergoeding van € 34.673,02 toegewezen, bestaande uit materiële en immateriële schade. De rechtbank heeft de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke gevangenisstraf toegewezen, omdat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan een nieuw strafbaar feit tijdens de proeftijd. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/137534-22, 02/132597-22 en 01/029309-22 (tul)
vonnis van de meervoudige kamer van 8 februari 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 2002 te [geboorteplaats]
thans gedetineerd in PI Grave te Grave
raadsvrouw mr. A. Huseinovic, advocaat te Tilburg

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 25 januari 2023, waarbij de officier van justitie, mr. M. Nieuwenhuis, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter zitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermeld parketnummer. Op de zitting van 29 november 2022 zijn overeenkomstig artikel 285 van het Wetboek van Strafvordering de zaken onder de parketnummers 02/137534-22 en 02/132597-22 gevoegd.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
Parketnummer 02/137534-22
[slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht dan wel geprobeerd heeft om hem zwaar lichamelijk letsel toe te brengen;
Parketnummer 02/132597-22
een winkelinbraak heeft gepleegd.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
Parketnummer 02/137534-22
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte met een bierglas in zijn hand tegen het gezicht van aangever [slachtoffer] heeft geslagen, waardoor [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen, zoals primair ten laste is gelegd. De officier van justitie baseert zich hierbij op de aangifte van [slachtoffer] , de verklaring van verdachte dat hij [slachtoffer] met een bierglas in zijn hand heeft geslagen en de camerabeelden die van dit feit zijn gemaakt. Het zwaar lichamelijk letsel baseert de officier van justitie op de medische verklaring in het procesdossier en de medische informatie die [slachtoffer] als benadeelde partij in deze procedure heeft ingebracht. De officier van justitie is van mening dat verdachte het opzet heeft gehad, in ieder geval in voorwaardelijke zin, op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer] . Verdachte was die nacht onder invloed van alcohol en is keer op keer de confrontatie met [slachtoffer] aangegaan. Hierbij had hij een bierglas in zijn hand. Door [slachtoffer] vervolgens met dit bierglas tegen zijn gezicht te slaan, heeft hij bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel zou oplopen.
Parketnummer 02/132597-22
De officier van justitie acht ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte deze winkelinbraak heeft gepleegd, zoals ten laste is gelegd. Hij baseert zich daarbij op de aangifte van [naam] , de verklaring van [getuige 1] en het in de winkel aangetroffen bloed, dat bij nader onderzoek van verdachte blijkt te zijn. Verdachte heeft geen aannemelijke verklaring gegeven waarom zijn bloed in deze winkel is aangetroffen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Parketnummer 02/137534-22
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van het primair ten laste gelegde toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer] . De verdediging wijst er daarbij op dat de verklaringen van [slachtoffer] en [getuige 2] en het proces-verbaal dat van de camerabeelden is gemaakt, niet overeenkomen met wat te zien is op de camerabeelden. Uit de camerabeelden volgt dat verdachte eerst door [slachtoffer] is geslagen. Hiervan wordt door [slachtoffer] , [getuige 2] en in genoemd proces-verbaal geen melding gemaakt. Deze bewijsmiddelen zijn daarom onbetrouwbaar en dienen dan ook te worden uitgesloten van het bewijs. Verdachte heeft zich na de klap die [slachtoffer] hem gaf, moeten verdedigen door terug te slaan. Op dat moment heeft hij niet gedacht aan het bierglas dat hij al die tijd al in zijn hand vasthad; het is van hem geen bewuste actie geweest om [slachtoffer] met dit bierglas te slaan. Het opzet, ook in voorwaardelijke zin, op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer] kan daarom niet bewezen worden verklaard. De verdediging verzoekt verdachte dan ook vrij te spreken van het primair ten laste gelegde.
Verder merkt de verdediging met betrekking tot dit feit nog op dat er weinig medische informatie voorhanden is over de aard van het bij [slachtoffer] toegebrachte letsel. De verdediging refereert zich evenwel aan het oordeel van de rechtbank wat de vraag betreft of sprake is geweest van zwaar lichamelijk letsel. Datzelfde geldt ten aanzien van een bewezenverklaring van de subsidiair ten laste gelegde poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
Parketnummer 02/132597-22
De verdediging refereert zich voor wat betreft de bewezenverklaring van deze winkelinbraak aan het oordeel van de rechtbank. Verdachte kan zich niet herinneren dat hij dit feit heeft gepleegd.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Parketnummer 02/137534-22
Vaststelling feiten
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen vast dat verdachte op 3 juni 2022 te Tilburg met een bierglas in zijn hand met kracht tegen het gezicht van [slachtoffer] heeft geslagen. Hierdoor heeft [slachtoffer] letsel opgelopen, te weten meerdere sneeën, perforatie van de oogbol en tot op heden onbekend oogletsel.
Zwaar lichamelijk letsel
De rechtbank is van oordeel dat voornoemd letsel kan worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel nu operatief ingrijpen nodig is geweest en [slachtoffer] nog altijd kampt met de gevolgen. Zijn oog is na ruim zeven maanden nog steeds niet volledig hersteld en de vraag is of er überhaupt volledig herstel zal plaatsvinden. Uit de geneeskundige verklaring blijkt dat de geschatte duur van de genezing onbekend is.
Opzet
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen vast dat verdachte al enige tijd met een bierglas in zijn hand rondliep, voordat hij [slachtoffer] hiermee sloeg. Met dit glas in zijn hand is hij ook meerdere keren de confrontatie met [slachtoffer] aangegaan, naar eigen zeggen om de ruzie tussen [slachtoffer] en zijn vriendin te sussen. Op enig moment haalde [slachtoffer] naar verdachte uit, waarop verdachte met het bierglas in zijn hand met kracht tegen het gezicht van [slachtoffer] sloeg.
Wanneer met een bierglas met kracht tegen een gezicht wordt geslagen, is de kans groot dat het bierglas breekt en er ernstig (snij)letsel in het gezicht ontstaat, wat ondanks ingrijpende en langdurig medische zorg tot blijvende en ontsierende littekens kan leiden. Daarnaast is het een feit van algemene bekendheid dat het gezicht uit verschillende kwetsbare onderdelen bestaat, waaronder de ogen, die door snijletsel zwaar of blijvend beschadigd kunnen raken. Door aldus te handelen heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank de aanmerkelijke kans in het leven geroepen dat hij aan [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen en heeft hij deze kans door het handelen op deze manier ook welbewust aanvaard en op de koop toegenomen.
Het betoog van de verdediging dat verdachte niet bewust met een bierglas in zijn hand [slachtoffer] heeft geslagen en dat bij hem daarom geen sprake is geweest opzet, wordt door de rechtbank niet gevolgd. Verdachte moet zich, gelet op zijn verklaring dat hij het glas al een tijdje in de handen had en hier ook uit heeft gedronken, bewust zijn geweest van het feit dat hij een bierglas in zijn hand had. Voor zover de verdediging heeft getracht te bepleiten dat verdachte dit door het gebruik van alcohol niet meer wist, is sprake van culpa in causa nu verdachte zichzelf in die toestand heeft gebracht.
Conclusie
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte bij [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, zoals primair ten laste is gelegd.
Parketnummer 02/132597-22
De rechtbank acht op basis van de bewijsmiddelen ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte een hoeveelheid geld van de [winkel 1] en/of [winkel 2] . [naam] heeft weggenomen, waarbij hij de winkel is binnengekomen door middel van braak en inklimming, zoals ten laste is gelegd.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Parketnummer 02/137534-22
Primair:
op 3 juni 2022 te Tilburg aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten meerdere sneeën, perforatie van de oogbol en tot op heden onbekend oogletsel heeft toegebracht door met een bierglas met kracht eenmaal tegen het gezicht van die [slachtoffer] te slaan;
Parketnummer 02/132597-22
op 4 februari 2022 te Tilburg een hoeveelheid geld (ongeveer 800 euro), dat aan [winkel 1] en/of [winkel 2] . [naam] toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

5.1
Het standpunt van de verdediging
Parketnummer 02/137534-22
De verdediging is van mening dat verdachte een beroep toekomt op noodweer. Uit de camerabeelden blijkt dat verdachte door [slachtoffer] op zijn hoofd werd geslagen, waartegen hij zich moest en mocht verdedigen door terug te slaan. Hij was zich er niet van bewust dat hij een glas in zijn handen had. Indien de rechtbank van oordeel is dat verdachte, door met een bierglas tegen het gezicht van [slachtoffer] te slaan, de grenzen van de noodzakelijke verdediging heeft overschreven, dan doet de verdediging een beroep op noodweerexces. Bij verdachte was sprake van een hevige gemoedsbeweging die het gevolg was van de aanranding door [slachtoffer] .
De verdediging concludeert dat verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging wegens een geslaagd beroep op noodweer dan wel noodweerexces.
5.2
Het standpunt van de officier van justitie
Parketnummer 02/137534-22
De officier van justitie is van mening dat op basis van het procesdossier niet kan worden vastgesteld dat [slachtoffer] , toen hij uithaalde naar verdachte, het hoofd van verdachte heeft geraakt. De conclusie dat sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van verdachte door [slachtoffer] , kan dan ook niet worden getrokken. Reeds hierom komt verdachte geen geslaagd beroep toe op noodweer dan wel noodweerexces. Los daarvan is het verdachte geweest die constant de confrontatie met [slachtoffer] opzocht. Nadat [slachtoffer] naar verdachte uithaalde, had verdachte zich aan de situatie kunnen onttrekken door weg te lopen. In plaats daarvan sloeg verdachte met een bierglas tegen het gezicht van [slachtoffer] . Hij is dit ofwel ergens gaan halen, ofwel hij liep hier al een tijdje mee rond, zoals verdachte zelf heeft verklaard. Dus hij was zich bewust van dit glas. Met de klap met het glas heeft verdachte, als er al sprake zou zijn geweest van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, de grenzen van de noodzakelijke verdediging overschreden. Ook gelet hierop komt verdachte geen geslaagd beroep toe op noodweer.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Parketnummer 02/137534-22
Voor noodweer is vereist dat de verdediging is gericht tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Van een ogenblikkelijke aanranding is ook sprake bij een onmiddellijk dreigend gevaar voor een aanranding. De enkele vrees/angst voor zo'n aanranding is daartoe echter niet voldoende. De gestelde aanranding moet in redelijkheid beschouwd, zodanig bedreigend zijn voor verdachte dat deze kan worden aangemerkt als een ogenblikkelijke aanranding in de zin van artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht. Indien de grenzen van de noodzakelijke verdediging tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding worden overschreden, kan sprake zijn van noodweerexces. De overschrijding van grenzen dient dan wel het onmiddellijk gevolg te zijn geweest van een hevige gemoedsbeweging door de aanrander veroorzaakt.
De rechtbank stelt op basis van het procesdossier vast dat [slachtoffer] een slaande beweging maakt in de richting van verdachte, voordat verdachte hem met een bierglas tegen het gezicht heeft geslagen. Wanneer het handelen van [slachtoffer] wordt gekwalificeerd als een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, dan staat de reactie van verdachte hierop naar het oordeel van de rechtbank niet in redelijke verhouding. Doordat verdachte de grenzen van de noodzakelijke verdediging heeft overschreden, kan het beroep op noodweer niet slagen. In haar bijzondere bewijsoverwegingen heeft de rechtbank reeds geoordeeld dat sprake was van voorwaardelijk opzet en dus van bewust handelen.
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat verdachte evenmin een geslaagd beroep toekomt op noodweerexces. Door de verdediging is niet aannemelijk gemaakt dat de overschrijding van de noodzakelijke verdediging het onmiddellijk gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging bij verdachte die door [slachtoffer] werd veroorzaakt. Verdachte heeft hierover zelf niet verklaard en in het procesdossier zijn ook overigens geen aanknopingspunten te vinden die deze stelling van de verdediging onderbouwen.
Het beroep op noodweer wordt in alle varianten afgewezen.
Parketnummers 02/137534-22 en 02/132597-22
Er zijn (verder) geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat (verder) niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van vier jaar met aftrek van het voorarrest.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt om bij de bepaling van de straf rekening te houden met het feit dat verdachte tijdens de uitbraak van het coronavirus zwaar verslaafd is geraakt aan alcohol. Tijdens de strafbare feiten die hij in de afgelopen jaren heeft gepleegd was hij altijd onder invloed van alcohol. Voor zijn alcoholverslaving heeft hij echter nooit hulpverlening gehad. Enkel afstraffen van verdachte zal geen oplossing zijn, zolang de oorzaak van het plegen van strafbare feiten niet wordt aangepakt. Verdachte is daarbij tegen het terugkeerbesluit van de IND in bezwaar gegaan. Zolang die procedure voortduurt, wil hij graag hulp ontvangen om van zijn verslaving af te komen. Gelet hierop en op de jonge leeftijd van verdachte, verzoekt de verdediging om het adolescentenstrafrecht toe te passen. Ook verzoekt de verdediging om te volstaan met een deels voorwaardelijke gevangenisstraf (de rechtbank begrijpt: jeugddetentie), waarvan het onvoorwaardelijk deel gelijk is aan de tijd die verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht. Deze straf komt overeen met de LOVS- oriëntatiepunten voor soortgelijke feiten en straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer] en een winkelinbraak.
Met name het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer] rekent de rechtbank verdachte zwaar aan. Dit feit heeft een enorme impact op [slachtoffer] gehad, niet alleen lichamelijk maar ook geestelijk. [slachtoffer] heeft meerdere medische ingrepen aan zijn oog moeten ondergaan. Volledig herstel van dit oog is (nog) niet in zicht. Ook heeft [slachtoffer] nog steeds elke dag pijn aan dit oog. Daarnaast staat [slachtoffer] sinds dit feit wantrouwend tegenover vreemde mensen. Verder heeft dit feit gevolgen gehad voor de relatie met zijn vriendin. Hun huishouden is hierdoor uit balans geraakt. Dit feit heeft ook gevolgen gehad voor de studie en een toekomstige baan voor [slachtoffer] . Hij heeft hierdoor één jaar studievertraging opgelopen. Daardoor zal hij pas later aan het werk kunnen gaan.
Bij de winkelinbraak is niet alleen geld weggenomen, maar ook schade ontstaan doordat verdachte een ruit heeft ingegooid om naar binnen te komen. Dit brengt vervelende gevolgen voor de winkeleigenaar met zich mee. Verdachte heeft hierbij niet stilgestaan, maar enkel zijn geldelijk gewin vooropgesteld.
Naast de ernst van de feiten houdt de rechtbank bij de bepaling van de straf rekening met het strafblad van verdachte. Hieruit blijkt dat verdachte in de afgelopen jaren vaker is veroordeeld voor vermogensdelicten, waaronder op 29 augustus 2022 door de politierechter van de rechtbank Rotterdam. Met deze veroordeling zal de rechtbank rekening houden in het kader van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Ook houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met het rapport van Reclassering Nederland (hierna te noemen: de reclassering) van 1 augustus 2022. Hierin geeft de reclassering aan dat verdachte in 2018 in Nederland asiel heeft aangevraagd. Verdachte was toen minderjarig en werd onder voogdij van Nidos geplaatst. Hij onttrok zich hier echter al snel aan. Sindsdien leidt verdachte een zwervend bestaan en is hij meerdere keren voor vermogens- en geweldsdelicten met justitie in aanraking gekomen. Verdachte heeft geen huisvesting of structurele dagbesteding. Daarbij lijkt bij hem sprake te zijn van een forse alcoholverslaving. De reclassering adviseert om op verdachte het volwassenstrafrecht toe te passen. Bij dit advies heeft de reclassering gebruik gemaakt van het wegingskader adolescentenstrafrecht. Daarnaast adviseert de reclassering om aan verdachte een straf op te leggen zonder bijzondere voorwaarden. Verdachte heeft namelijk geen verblijfstitel in Nederland. Hij zal na het uitzitten van zijn detentie worden gerepatrieerd naar zijn land van herkomst. Omdat verdachte geen toekomstperspectief heeft in Nederland, zijn er geen mogelijkheden voor interventies. Nog afgezien daarvan, heeft hij in het verleden aangereikte hulpverlening niet aangegrepen.
De rechtbank stelt vast dat verdachte ten tijde van de feiten 20 jaar oud was. In beginsel is het volwassenstrafrecht dan op hem van toepassing. Met de reclassering ziet de rechtbank geen gronden om over te gaan tot toepassing van het adolescentenstrafrecht. Verdachte leeft al jaren zelfstandig en lijkt op basis van zijn forse strafblad een pro criminele houding te hebben. Daarnaast heeft hij zich in het verleden aan het gezag van Nidos en aan hem aangereikte hulpverlening onttrokken. Dit maakt dat de rechtbank van oordeel is dat bij verdachte van pedagogische beïnvloeding nauwelijks nog sprake kan zijn. Er is dan ook geen reden om het adolescentenstrafrecht toe te passen.
Tot slot houdt de rechtbank bij de bepaling van de straf rekening met de oriëntatiepunten voor straftoemeting en LOVS-afspraken met betrekking tot meerderjarigen. Volgens deze oriëntatiepunten wordt voor het opzettelijk toebrengen van zeer zwaar lichamelijk letsel met behulp van een wapen (niet zijnde een vuurwapen) een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden opgelegd. Voor een inbraak in een bedrijfspand wordt volgens deze oriëntatiepunten bij recidive een gevangenisstraf opgelegd van 10 weken onvoorwaardelijk.
Gelet op deze oriëntatiepunten, zal de rechtbank een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden passend en geboden is. De rechtbank ziet geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie. Verdachte zal na het uitzitten van zijn straf, worden gerepatrieerd naar zijn land van herkomst. Hierdoor bestaat er voor de rechtbank geen aanleiding om een deel van een gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen om interventies/hulpverlening aan verdachte mogelijk te maken.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

7.De benadeelde partij

Parketnummer 02/137534-22
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 50.753,59, bestaande uit € 40.753,59 aan materiële schade en € 10.000,00 aan immateriële schade, voor dit feit.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De door de benadeelde gevorderde materiële schadevergoeding acht de rechtbank toewijsbaar tot een bedrag van € 29.673,02, bestaande uit:
  • Beschadiging en verlies zaken: € 307,18
  • niet verzekerde medische kosten: € 1.098,74
  • reiskosten: € 1.652,61
  • studievertraging (richtlijn letselschade en collegegeld) € 24.934,00
  • printkosten € 33,45
  • bril en hulpmiddelen € 1.517,04
  • extra studiemateriaal € 130,00
Totaal € 29.673,02
De door de benadeelde partij gevorderde materiële schadevergoeding aan niet verzekerde medische kosten van € 17,47 betreffen medische kosten die gemaakt zijn voorafgaand aan het feit. Er is dus geen sprake van een causaal verband tussen het feit en de medische kosten. De rechtbank acht de vordering wat dit betreft daarom ongegrond en zal dit deel van de vordering afwijzen. De rechtbank zal de vordering die ziet op de kosten van het openbaar vervoer niet-ontvankelijk verklaren, nu aanvullend onderzoek noodzakelijk zou zijn om te bezien of dit OV-product bijvoorbeeld tijdelijk stopgezet had kunnen worden. Ook de gevorderde kosten die zien op de persoonlijke verzorging zal de rechtbank niet-ontvankelijk verklaren. Onduidelijk is of er een alternatief mogelijk was dat minder kosten zou hebben veroorzaakt. Het vormt een onevenredige belasting van het strafgeding om de zaak daarvoor aan te houden. Ten slotte de kosten zonder nut. Ook deze zal de rechtbank niet-ontvankelijk verklaren. Daarvan is onbekend op welke datum de bruiloft is geweest en of het sportschoolabonnement niet tijdelijk opgeschort had kunnen worden.
De door de benadeelde gevorderde immateriële schadevergoeding acht de rechtbank op dit moment toewijsbaar tot een bedrag van € 5.000,00. Er is nog geen eindtoestand bekend. Dit betekent dat de rechtbank de door de benadeelde gevorderde schadevergoeding tot een totaalbedrag van € 34.673,02 toewijsbaar acht, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 3 juni 2022 tot aan de dag der voldoening en voor het overige niet-ontvankelijk zal verklaren
Deze materiële en immateriële schade staat in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
Voor het overige deel van de gevorderde materiële en immateriële schade is de rechtbank van oordeel dat feiten en omstandigheden die tot toewijzing van het gevorderde bedrag zouden kunnen leiden niet voldoende vast staan, nu (de omvang van) de schade onvoldoende is onderbouwd. Verdere behandeling van dat deel van de vordering levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op, zodat de benadeelde partij voor dat deel niet-ontvankelijk in haar vordering zal worden verklaard. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

8.De vordering tot tenuitvoerlegging

De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 week die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van de politierechter Oost-Brabant van 14 april 2022 ten uitvoer zal worden gelegd.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop zal de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 57, 63, 302 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Parketnummer 02/137534-22 primair: Zware mishandeling;
Parketnummer 02/132597-22:Diefstal waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 12 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Vordering tenuitvoerlegging
- gelast dat de voorwaardelijke straf die bij vonnis van de politierechter Oost-Brabant d.d. 14 april 2022 is opgelegd in de zaak onder parketnummer 01/029309-22
ten uitvoer zal worden gelegd, te weten 1 week gevangenisstraf;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[slachtoffer]van
€ 34.673,02, waarvan € € 29.673,02 aan materiële schade en € 5.000,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 3 juni 2022 tot aan de dag der voldoening;
- wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer]voor € 17,47 aan materiële schade af;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer] (
parketnummer 02/137534-22 primair),
€ 34.673,02, te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 3 juni 2022 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling
208 dagen gijzelingkan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.W.G. de Beer, voorzitter, mr. E.B. Prenger en
mr. F.L. Donders, rechters, in tegenwoordigheid van mr. W.T.C. Venekamp, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 8 februari 2023.