ECLI:NL:RBZWB:2023:7111

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 oktober 2023
Publicatiedatum
12 oktober 2023
Zaaknummer
02-227815-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor belaging van ex-partner met taakstraf en voorwaardelijke gevangenisstraf

Op 13 oktober 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan belaging van zijn ex-partner. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 29 mei 2019 tot en met 11 augustus 2022 stelselmatig en opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de aangeefster. Dit gebeurde door het versturen van een groot aantal bedreigende sms-berichten en spraakberichten, alsook door zich herhaaldelijk op te houden in de nabijheid van de woning van de aangeefster. Ondanks herhaalde verzoeken van de aangeefster om geen contact meer op te nemen, heeft de verdachte zijn gedrag voortgezet, wat leidde tot ernstige vrees en onrust bij de aangeefster.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 240 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden, met een proeftijd van drie jaar. Daarnaast is er een vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd, inhoudende een locatie- en contactverbod voor de duur van twee jaar. De rechtbank heeft ook een vordering tot immateriële schadevergoeding van € 3.500,00 toegewezen aan de aangeefster, die voldoende onderbouwd was met bewijs van geestelijke schade door het handelen van de verdachte. De rechtbank heeft de maatregel dadelijk uitvoerbaar verklaard, gezien het recidiverisico en de ernst van de feiten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-227815-22
vonnis van de meervoudige kamer van 13 oktober 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag 1] 1981 te [plaats 1]
wonende te [adres 1] , [postcode]
raadsvrouw mr. M.E. Broekert, advocaat te Breda

1.Onderzoek van de zaak

Overeenkomstig artikel 369 van het Wetboek van Strafvordering heeft de politierechter de zaak naar deze kamer verwezen. De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 29 september 2023, waarbij de officier van justitie, mr. J.J. Peerboom, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Ter zitting heeft [gemachtigde] namens de benadeelde partij [aangeefster] de vordering toegelicht.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte in de periode van 29 mei 2019 tot en met 11 augustus 2022 [aangeefster] heeft gestalkt.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde feit. Verdachte heeft gedurende een lange periode eenzijdig en in overvloed berichten gestuurd naar [aangeefster] en daarbij ernstige bedreigingen geuit. Aangeefster heeft verdachte meerdere malen verzocht geen contact meer met haar op te nemen. Er is sprake van een stelselmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster en die inbreuk is ook wederrechtelijk.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen. Overmatig contact zoeken maakt niet zonder meer dat sprake is van wederrechtelijkheid. Bovendien heeft verdachte met name contact gezocht over de kinderen van hem en aangeefster. Daarnaast is in de gehele ten laste gelegde periode slechts op elf momenten overmatig contact gezocht, waardoor niet is voldaan aan het vereiste van stelselmatigheid.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Uit de in bijlage II opgenomen bewijsmiddelen volgt dat verdachte gedurende de ten laste gelegde periode veelvuldig en op verschillende manieren contact heeft gezocht met aangeefster. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Sms-berichten naar [aangeefster]
Verdachte heeft gedurende de ten laste gelegde periode een groot aantal berichten naar aangeefster gestuurd. Uit het dossier volgen elf data waarop het aantal berichten in intensiteit toeneemt. Tussen 24 juni 2022 en 4 augustus 2022 zijn er in totaal 391 sms-berichten verzonden naar aangeefster. Deze berichten zijn afkomstig van een telefoonnummer toebehorend aan verdachte. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat het telefoonnummer waarvan de berichten afkomstig zijn inderdaad aan hem toebehoort en dat hij de enige gebruiker van het nummer is. Bovendien verklaart verdachte dat hij berichten heeft gestuurd en dingen heeft gezegd die hij beter niet had kunnen zeggen. De rechtbank constateert dat verdachte veel berichten naar aangeefster heeft gestuurd die van bedreigende aard zijn. Gelet op de verklaring van verdachte en het feit dat de berichten met het telefoonnummer van verdachte zijn gestuurd, stelt de rechtbank vast dat verdachte degene is geweest die deze berichten naar aangeefster heeft gestuurd.
Geluidsfragmenten naar [aangeefster]
Aangeefster heeft in de periode van juli 2019 tot 19 augustus 2021 in totaal 41 geluidsfragmenten van verdachte opgenomen, waarvan 21 fragmenten door de politie zijn beluisterd. Daarbij is de stem van verdachte herkend. De rechtbank constateert dat ook deze geluidsfragmenten van bedreigende aard zijn. Verdachte ontkent ook niet dat hij aangeefster heeft gebeld en deze berichten heeft ingesproken. De rechtbank stelt dan ook vast dat verdachte deze geluidsfragmenten heeft achtergelaten.
Ophouden rondom (de woning van) [aangeefster]
Verdachte heeft zich in de ten laste gelegde periode meermaals opgehouden bij de woning van aangeefster. Gebleken is dat verdachte zich op 1 augustus 2022 en op 3 augustus 2022 op de oprit van de woning van aangeefster heeft opgehouden. Het ophouden rondom de woning op 3 augustus 2022 blijkt niet alleen uit de melding van aangeefster, maar ook uit camerabeelden. Bovendien heeft verdachte zich op die 3 augustus, nadat de politie hem heeft verzocht aangeefster met rust te laten, opgehouden rondom de woning van de partner van aangeefster, waar aangeefster zich toen ook bevond. Overigens heeft verdachte, naast het zich ophouden rondom de woningen van aangeefster en diens partner, aangeefster op 20 mei 2019 opgezocht in het zwembad te [plaats 1] en is hij op 14 oktober 2021 op haar werk verschenen.
‘Stopgesprekken’
De rechtbank stelt vast dat aangeefster verdachte gedurende de ten laste gelegde periode meermaals heeft gevraagd te stoppen met het sturen van berichten. Bovendien heeft de politie verdachte meermaals medegedeeld, onder andere wanneer hij zich bij de woning van aangeefster ophield, dat hij de omgang met zijn kinderen beter moest regelen en zaken niet op een strafbare manier moest oplossen. Aan verdachte is dus kenbaar gemaakt dat zijn berichten en bezoeken niet gewenst waren, waardoor verdachte wist dat aangeefster geen contact met hem wilde. Desondanks is verdachte doorgegaan met het zoeken van contact met aangeefster.
Belaging?
De rechtbank ziet zich vervolgens de vraag gesteld of de hiervoor beschreven handelingen van verdachte kunnen worden gekwalificeerd als belaging in de zin van artikel 285b van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). Van belaging is sprake als een verdachte wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk maakt op de persoonlijke levenssfeer van een ander om die ander te dwingen iets te doen, niet te doen of te dulden, dan wel vrees aan te jagen. Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van belaging als bedoeld in artikel 285b, eerste lid, Sr zijn verschillende factoren van belang. Het gaat daarbij om de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen van de verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijke leven en de persoonlijke vrijheid van een slachtoffer.
Uit de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden komt naar voren dat verdachte gedurende een periode van meer dan drie jaren op intensieve wijze en frequent heeft geprobeerd met aangeefster in contact te komen, zowel via tekstberichten, als spraakberichten en door haar op te zoeken. Weliswaar is geen sprake van onophoudelijke contactpogingen gedurende die drie jaar, maar dat staat blijkens vaste jurisprudentie aan de stelselmatigheid niet in de weg. En doordat verdachte stelselmatig contact met aangeefster bleef zoeken, terwijl daartoe – bijvoorbeeld in verband met de afspraken rondom de kinderen – geen noodzaak was en aangeefster te kennen heeft gegeven dat contact niet te willen, is zijn handelen aan te merken als wederrechtelijk. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende. Het enkele feit dat verdachte en aangeefster samen kinderen hebben, maakt niet dat het contact tussen hen niet wederrechtelijk kan zijn. Verdachte kan immers ook op een zakelijke, korte en niet bedreigende wijze contact met aangeefster hebben over de kinderen. Aangeefster heeft verdachte bovendien meermaals verzocht om geen contact meer met haar op te nemen en ook de politie heeft verdachte meermaals aangesproken op zijn gedrag. Verder heeft verdachte verklaard dat hij steeds contact zocht met aangeefster uit boosheid. Verdachte heeft dan ook opzet gehad op zijn handelen. Door het sturen van de tekst- en spraakberichten en het zich ophouden voor de woning van aangeefster, heeft verdachte haar gedwongen te dulden dat zij contact met hem moest blijven hebben en haar vrees aangejaagd, waardoor een inbreuk is gemaakt op haar persoonlijke levenssfeer. In dat licht wijst de rechtbank op de zeer bedreigende inhoud van de sms-berichten en geluidsfragmenten, alsook de intimiderende aard van het zich ophouden rondom de woning van aangeefster.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat sprake is van wederrechtelijk stelselmatig en opzettelijk handelen van verdachte en dat hij zich dus schuldig heeft gemaakt aan belaging van aangeefster. De rechtbank acht het ten laste gelegde feit daarom wettig en overtuigend bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op tijdstippen in de periode van 20 mei 2019 tot en met 11 augustus 2022 te [plaats 1] , [gemeente] , wederrechtelijk
stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [aangeefster] , door
- een zeer groot aantal sms-berichten met daarin bedreigende teksten te sturen en
- een groot aantal telefonische bedreigende spraakberichten te sturen en in te spreken en
- zich op houden rond de woning van die [aangeefster] met het oogmerk die [aangeefster] , te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een taakstraf van 240 uren, subsidiair 120 dagen vervangende hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 8 maanden met een proeftijd van drie jaren, waarbij als bijzondere voorwaarden worden gesteld een meldplicht bij de reclassering, een gedragsinterventie cognitieve vaardigheden en het meewerken aan middelencontrole. Daarnaast vordert de officier van justitie aan verdachte op te leggen een vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v Sr, inhoudende een locatie- en contactverbod voor de duur van 2 jaar, met bepaling dat per overtreding van deze maatregel 2 weken hechtenis wordt toegepast met een maximum van 6 maanden. De officier van justitie vordert dat het locatieverbod geldt voor de gehele [adres 2] te [plaats 1] en dat het contact met betrekking tot de kinderen dient te worden uitgezonderd van het contactverbod. Tenslotte vordert de officier van justitie te bepalen dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht bij de bepaling van de straf rekening te houden met het gegeven dat de belaging niet drie jaar doorlopend maar slechts in beperkte periodes heeft plaatsgevonden en het feit dat een taakstraf van 240 uur een flinke belasting is voor verdachte nu hij een fulltime baan heeft.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich gedurende bijna drie jaren schuldig gemaakt aan belaging van aangeefster. Verdachte heeft haar herhaaldelijk op intimiderende en bedreigende wijze bejegend en haar daarmee ernstige vrees aangejaagd. Uit de ter zitting voorgedragen slachtofferverklaring van aangeefster blijkt hoe groot de gevolgen van het feit voor haar zijn geweest. Het handelen van verdachte heeft bij aangeefster gevoelens van angst en onrust teweeggebracht. Aangeefster ervaart veel stress en heeft last van nachtmerries. Daarnaast voelt zij zich niet veilig in haar eigen huis. Aangeefster had de hoop dat haar aangifte en het opgelegde contactverbod rust zou bieden, hetgeen niet het geval is. Ter terechtzitting is gebleken dat aangeefster tot op heden bang is voor verdachte. Verdachte heeft tijdens zijn verhoor bij de politie en ter terechtzitting geen enkel inzicht in zijn eigen gedrag getoond. De rechtbank rekent het verdachte extra zwaar aan dat hij de gedragingen ook heeft vertoond in het bijzijn van hun kinderen, net na de echtscheiding. Een echtscheiding gaat voor kinderen in de regel gepaard met gevoelens van onrust en onveiligheid, zelfs als ouders wel ‘on speaking terms’ zijn met elkaar. Verdachte heeft door zijn gedrag richting aangeefster de kinderen extra belast in een voor hen toch al moeilijke periode.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van verdachte. Daaruit volgt dat aan verdachte op 13 september 2022 een strafbeschikking opgelegd wegens het vernielen van de kentekenplaat van de auto van aangeefster. Nu deze strafbeschikking aan verdachte is opgelegd nadat hij het feit in onderliggende zaak heeft gepleegd, is artikel 63 Sr van toepassing.
Reclasseringsrapport
Uit het reclasseringsrapport van 11 mei 2023 blijkt dat de reclassering het recidiverisico als gemiddeld inschat. De reclassering constateert problemen op de leefgebieden relatie, gezin en familie. Nu omgang tussen verdachte en zijn kinderen gewenst is, is begeleiding bij de communicatie met aangeefster noodzakelijk. De reclassering adviseert daarom om verdachte bij een veroordeling een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht bij de reclassering, de gedragsinterventie cognitieve vaardigheden, het meewerken aan middelencontrole en een contact- en locatieverbod.
Strafoplegging
De rechtbank neemt bij de oplegging van de straf mee de ernst van het feit: de intimiderende inhoud van de verstuurde tekst- en spraakberichten, de hardnekkigheid van het gedrag van verdachte die tot uiting kwam in het feit dat hij aangeefster fysiek ook opzocht, de lange pleegperiode, alsook de gevolgen voor aangeefster en de kinderen van aangeefster en verdachte. Ook houdt de rechtbank rekening met het feit dat verdachte geen enkel inzicht in zijn gedrag toont. Verdachte lijkt zijn handelen te bagatelliseren en lijkt de ernst van zijn handelen niet in te zien, hetgeen de rechtbank zorgen baart.
De rechtbank acht het in het belang van de kinderen dat verdachte contact en omgang met zijn kinderen blijft houden. De oplegging van een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf doorkruist dat. Bovendien betreft het een feit van een oudere pleegdatum. De rechtbank acht het daarom passend om een taakstraf van 240 uren op te leggen. Om de ernst van het feit aan verdachte duidelijk te maken en als stok achter de deur, acht de rechtbank daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf passend. De dynamiek die heeft geleid tot het plegen van dit feit is immers nog steeds aanwezig en dat is zorgelijk. Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden passend en geboden is. De rechtbank vindt deze duur passend gezien de maximale taakstraf die zij ook aan verdachte oplegt en in het licht van de straffen die in soortgelijke gevallen worden opgelegd. De rechtbank verbindt een proeftijd van drie jaren aan de voorwaardelijke gevangenisstraf wegens de jonge leeftijd en noodzakelijke bescherming van de kinderen van verdachte en aangeefster. Aan deze proeftijd verbindt de rechtbank als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, de gedragsinterventie cognitieve vaardigheden en het meewerken aan middelencontrole, zoals door de reclassering is geadviseerd.
Vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38v Sr
Naast de opgelegde straf zal de rechtbank, gelet op de ernst van het feit, het gebrek aan zelfinzicht van verdachte en het recidiverisico, ter bescherming van [aangeefster] – overeenkomstig de eis van de officier van justitie – een contact- en locatieverbod als vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38v Sr opleggen voor de duur van twee jaren, met bepaling dat voor elke overtreding twee weken vervangende hechtenis wordt toegepast, met een maximum van zes maanden. De rechtbank beslist dat het contact omtrent de kinderen is uitgezonderd van het contactverbod. Het locatieverbod geldt ten aanzien van de gehele [adres 2] te [plaats 1] .
Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen of zich belastend zal gedragen jegens [aangeefster] , zal de rechtbank de maatregel dadelijk uitvoerbaar verklaren.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [aangeefster] vordert een bedrag van € 3.500,00 als vergoeding voor geleden immateriële schade door het ten laste gelegde feit.
Immateriële schade
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de benadeelde partij, met onder meer een huisartsenjournaal, voldoende onderbouwd dat zij nadelige geestelijke gevolgen heeft ondervonden door het handelen van verdachte. Gelet op de duur, aard en intensiteit van de normschending en de ernst van de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij, is sprake van een aantasting in de persoon op andere wijze dan door lichamelijk letsel of aantasting in zijn eer of goede naam. Dat betekent dat de immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt. De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank in zijn geheel toewijsbaar. De geleden schade staat immers in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte: er is sprake van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit. Op grond van het voorgaande concludeert de rechtbank dat de vordering tot immateriële schadevergoeding ter hoogte van € 3.500,00 zal worden toegewezen.
Wettelijke rente
Ook zal de wettelijke rente worden toegewezen. Voor het bepalen van de aanvangsdatum waarop de wettelijke rente verschuldigd is, moet niet worden gekeken naar het moment waarop de belaging een aanvang heeft genomen, maar naar het moment dat de belaging tot een einde is gekomen. Daarom zal de rechtbank de wettelijke rente toewijzen vanaf 11 augustus 2022.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 38v, 38w, 63 en 285b van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
belaging;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 240 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
120 dagen;
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar;
- bepaalt dat deze straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich binnen 3 dagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij Reclassering Nederland, op het adres Rooseveltlaan 148, 4624 DE Bergen op Zoom. Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, voor de duur van de proeftijd;
* dat verdachte actief deelneemt aan de gedragsinterventie COVA of een andere gedragsinterventie die gericht is op cognitieve vaardigheden. De reclassering bepaalt welke training het precies wordt. Verdachte houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider;
* dat verdachte meewerkt aan controle van het gebruik van alcohol en drugs om het middelengebruik te beheersen dan wel bespreekbaar te houden. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd;
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
Maatregel
- legt op de maatregel dat verdachte voor de duur van
2 jaren:
* op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met
[aangeefster], geboren op [geboortedag 2] 1990 te [plaats 2] . Uitzondering op dit verbod is contact omtrent de kinderen van verdachte en [aangeefster] ;
* zich niet zal bevinden in de
[adres 2] te [plaats 1] , [gemeente];
- beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze
vervangende hechtenis bedraagt 2 weken voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een maximale duur van 6 maanden;
- bepaalt dat toepassing van de vervangende hechtenis de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet opheft;
- beveelt dat de opgelegde maatregel
dadelijk uitvoerbaaris;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[aangeefster]van
€ 3.500,00aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 augustus 2022 tot de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
Schadevergoedingsmaatregel
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [aangeefster] , te betalen € 3.500,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 augustus 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling
45 dagen gijzelingkan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.F.C. Janssen, voorzitter, mr. W.A.H.A. Schnitzler-Strijbos en mr. C. Hofman, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.J.M. van de Vrede en mr. D. van Spelde, griffiers, en is uitgesproken ter openbare zitting op 13 oktober 2023.
Mr. C. Hofman en mr. D. van Spelde zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.