ECLI:NL:RBZWB:2023:711
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Veroordeling in proceskosten na intrekking beroep inzake WIA-uitkering
In deze zaak heeft verzoekster beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV van 1 februari 2022, waarin de toekenning van een uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) werd behandeld. Het UWV heeft op 9 september 2022 besloten om het eerdere besluit deels niet te handhaven en heeft de bezwaren van verzoekster gegrond verklaard, waarbij een grotere mate van arbeidsongeschiktheid werd aangenomen. Verzoekster heeft vervolgens op 13 januari 2023 het beroep ingetrokken, maar verzocht om veroordeling van het UWV in de proceskosten.
Het UWV heeft in een brief van 17 januari 2023 aangegeven geen bezwaren te hebben tegen een veroordeling in de proceskosten, mits het Besluit proceskosten bestuursrecht in acht wordt genomen. De rechtbank heeft besloten om de behandeling van het verzoek ter zitting achterwege te laten, op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank overweegt dat op grond van artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb, de rechtbank het bestuursorgaan kan veroordelen in de proceskosten indien het beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de indiener van het beroepschrift. De rechtbank concludeert dat het UWV gedeeltelijk aan verzoekster is tegemoetgekomen, en veroordeelt het UWV tot betaling van de proceskosten, vastgesteld op € 837,00. Tevens merkt de rechtbank op dat het UWV op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb het griffierecht van € 50,00 aan verzoekster dient te vergoeden, waardoor een veroordeling daartoe niet nodig is.