4.3.2De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
De feiten
De rechtbank stelt vast dat er op 11 september 2022 meerdere kogels zijn afgevuurd op de voorgevels van de woningen aan [adres 1] te [plaats 1] , [adres 2] te [plaats 2] en [adres 3] te [plaats 3] . De woning aan [adres 3] was op dat moment niet meer bewoond, terwijl de bewoners van de andere woningen op het moment van de beschieting op de eerste etage lagen te slapen. Als gevolg van de beschieting zijn er in twee van de woningen kogels ingeslagen in de voordeur en in een van de woningen in een raam aan de voorzijde van de woning.
Door de politie zijn bij de woningen kogels en/of hulzen veiliggesteld welke door het NFI zijn onderzocht. Het NFI concludeert dat de resultaten van het indicatief onderzoek worden verwacht indien de kogels door hetzelfde wapen zijn verschoten.
Betrokkenheid van verdachte bij de feiten
Door de politie is vastgesteld dat ten tijde van de verschillende beschietingen telkens een donkerkleurige auto, vermoedelijk een Peugeot 206, op de in de buurt van de respectievelijke woningen veiliggestelde camerabeelden is te zien. Hierop heeft de politie de ANPR-gegevens onderzocht. Hieruit bleek dat een zwarte Peugeot 206, gekentekend
[kenteken] , kort vóór de beschietingen Zeeland inrijdt en kort daarna Zeeland weer verlaat. Dit voertuig staat op naam van verdachte.
Daarnaast heeft de politie de historische en zendmastgegevens van de telefoon met [telefoonnummer] , die in gebruik is bij verdachte, geanalyseerd. Uit deze analyse blijkt dat het toestel van verdachte (een iPhone 13 Pro Max) masten heeft aangestraald die op de route liggen die door de genoemde Peugeot is afgelegd.
De telefoon van verdachte is na zijn aanhouding inbeslaggenomen en onderzocht. Uit dit onderzoek volgt dat met het toestel tot kort vóór de beschietingen en korte tijd na de beschietingen een chatgesprek heeft plaatsgevonden tussen de Apple ID van verdachte ( [Apple ID] ) en [naam 1] , moeder van het kind van verdachte.
Gelet op de aard en inhoud van de uitgewisselde berichten stelt de rechtbank vast dat verdachte degene is die de betreffende berichten aan [naam 1] heeft verstuurd.
De verdediging stelt dat verdachte de berichten met een ander aan zijn Apple ID gekoppeld apparaat kan hebben verstuurd. Op basis van het dossier kan echter vastgesteld worden dat de applicatie iMessage op de iPhone 13 Pro Max van verdachte in focus was op de tijdstippen die corresponderen met de gestuurde berichten. In focus wil zeggen dat een applicatie zichtbaar is op het scherm van het toestel (in tegenstelling tot een applicatie die op de achtergrond draait). Op de iPhone XS Max zijn tussen 10 september 2022 en
14 september 2022 geen applicaties in focus geregistreerd. Van andere relevante apparaten is niet gebleken, noch heeft verdachte verklaard met een ander (gekoppeld) apparaat de berichten gestuurd te hebben. De rechtbank stelt op basis hiervan vast dat de berichten verzonden moeten zijn vanaf de iPhone 13 Pro Max van verdachte, die meereisde met de Peugeot 206 van verdachte. De verklaring die verdachte voor deze onderzoeksresultaten heeft gegeven, wordt door de rechtbank niet aannemelijk geacht en als ongeloofwaardig terzijde geschoven.
Het voorgaande in onderlinge samenhang bezien, komt de rechtbank tot de conclusie dat verdachte één van de inzittenden is geweest van de genoemde Peugeot ten tijde van de beschietingen.
Nauwe en bewuste samenwerking
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medepleger uitsluitend bewezen kan worden, indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
De rechtbank kan niet vaststellen of verdachte zelf op één of meer woningen heeft geschoten of dat hij enkel als bestuurder van de Peugeot, waarin de schutter zat, heeft opgetreden. Naar het oordeel van de rechtbank is er echter sprake van een dermate nauwe en bewuste samenwerking tussen de bestuurder van de Peugeot en de schutter dat het handelen van beiden als medeplegen kan worden gekwalificeerd.
Hiertoe overweegt de rechtbank dat de inzittenden van de Peugeot van Amsterdam naar Zeeland zijn gereden, kennelijk met als enig doel om de woningen te beschieten. Dergelijke daden vergen planning en afstemming. Het moet immers duidelijk zijn welke adressen moeten worden beschoten. Bovendien blijkt uit veiliggestelde camerabeelden dat de verlichting van de auto op meerdere momenten wordt gedoofd en dat de bestuurder van de auto in [plaats 3] (met gedoofde lichten) meerijdt in de looprichting van de net uitgestapte bijrijder (de schutter). Tot slot staat vast dat verdachte zijn auto ter beschikking heeft gesteld.
Daarom is de rechtbank van oordeel dat verdachte, ook wanneer hij niet zelf heeft geschoten, een zodanig actieve en essentiële rol in de uitvoering heeft gehad dat hij als medepleger van de onder 1 tot en met 3 ten laste gelegde feiten kan worden aangemerkt. De door de verdediging geopperde mogelijkheid dat er meer dan twee personen in de auto zaten en dat verdachte enkel als passagier in auto aanwezig was, is naar oordeel van de rechtbank niet aannemelijk geworden.
Nu verdachte als medepleger kan worden aangemerkt, ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld hoe de feiten moeten worden gekwalificeerd.
Poging tot doodslag
Het beschieten van de voordeur van een woning tijdens de nachtelijke uren waarbij er van mag worden uitgegaan dat de bewoners op een van de bovenverdiepingen liggen te slapen, is naar uiterlijke verschijningsvorm niet gericht op het doden van de bewoners. Verdachte heeft niets verklaard over het doel van de beschietingen. De rechtbank ziet daarom geen gronden om aan te nemen dat het volle opzet van verdachte was gericht op het doden van de in de tenlastelegging genoemde personen. Van een veroordeling ter zake poging tot doodslag kan in dat geval alleen sprake zijn indien het opzet van verdachte daar in voorwaardelijke zin op was gericht.
Van voorwaardelijk opzet op de dood is slechts sprake indien verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat als gevolg van zijn handelen de dood zou intreden. De enkele omstandigheid dat er zich personen achter de deur zouden kunnen bevinden, is onvoldoende om zo’n aanmerkelijke kans aan te nemen. Op grond van de aangiftes en getuigenverklaringen stelt de rechtbank vast dat de bewoners van de woningen in [plaats 1] en [plaats 2] ten tijde van het beschieten op de eerste etage sliepen. In beide gevallen was er dus niemand in de hal achter de voordeur of de in het verlengde van de schotrichting liggende vertrekken aanwezig. Dit betekent dat er geen sprake is geweest van een aanmerkelijke kans op de dood en daarmee ook niet van bewijs van voorwaardelijk opzet.
De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van de onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde poging tot doodslag.
Bedreiging
De bewezenverklaarde gedragingen zijn in de gegeven omstandigheden naar hun aard als bedreigend aan te merken. Alle aangevers zijn van de bedreiging op de hoogte geraakt. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 subsidiair, 2 subsidiair en 3 ten laste gelegde feiten heeft gepleegd.
Voorhanden hebben munitie
Daarnaast zal de rechtbank het voorhanden hebben van munitie zoals onder 4 ten laste is gelegd, bewezen verklaren, nu deze munitie bij verdachte is aangetroffen en verdachte hierover een bekennende verklaring heeft afgelegd.