ECLI:NL:RBZWB:2023:7089

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 oktober 2023
Publicatiedatum
12 oktober 2023
Zaaknummer
02/269037-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van bedreiging en voorhanden hebben van munitie na beschietingen op woningen in Zeeland

Op 12 oktober 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij beschietingen op drie woningen in Zeeland op 11 september 2022. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met anderen, heeft geprobeerd om de bewoners van deze woningen te bedreigen door met een vuurwapen op de woningen te schieten. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de poging tot doodslag, omdat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte opzettelijk de dood van de bewoners wilde veroorzaken. Echter, de rechtbank heeft wel bewezen geacht dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van bedreiging en het voorhanden hebben van munitie. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, onvoorwaardelijk, en moet schadevergoeding betalen aan de benadeelde partijen. De rechtbank heeft ook overwogen dat de feiten een ernstige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de slachtoffers hebben gemaakt, wat heeft geleid tot gevoelens van onveiligheid in de samenleving. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie om een lagere straf op te leggen afgewezen, omdat de ernst van de feiten een hogere straf rechtvaardigt.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02/269037-22
vonnis van de meervoudige kamer van 12 oktober 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1997 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] ,
raadsman mr. E.G.S. Roethof, advocaat te Amsterdam.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 28 september 2023, waarbij de officier van justitie mr. J.J. Peerboom en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
1. op 11 september 2022 samen met een ander of anderen heeft geprobeerd [slachtoffer 1] van het leven te beroven. Dit is subsidiair ten laste gelegd als het medeplegen van bedreiging van [slachtoffer 1] ;
2. op 11 september 2022 samen met een ander of anderen heeft geprobeerd [slachtoffer 2] van het leven te beroven. Dit is subsidiair ten laste gelegd als het medeplegen van bedreiging van [slachtoffer 2] ;
3. op 11 september 2022 samen met een ander of anderen [slachtoffer 3] heeft bedreigd;
4. op 13 december 2022 munitie, te weten 11 kogelpatronen, voorhanden heeft gehad.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van opvatting dat verdachte van het aan hem onder 1 primair en
2 primair ten laste gelegde medeplegen van poging tot doodslag moet worden vrijgesproken. Wel acht hij wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de aan hem onder 1 subsidiair,
2 subsidiair, 3 en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de feiten 1, 2 en 3 en verzoekt verdachte hiervan integraal vrij te spreken.
Zij refereert zich ten aanzien van de bewezenverklaring van feit 4 aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
De feiten
De rechtbank stelt vast dat er op 11 september 2022 meerdere kogels zijn afgevuurd op de voorgevels van de woningen aan [adres 1] te [plaats 1] , [adres 2] te [plaats 2] en [adres 3] te [plaats 3] . De woning aan [adres 3] was op dat moment niet meer bewoond, terwijl de bewoners van de andere woningen op het moment van de beschieting op de eerste etage lagen te slapen. Als gevolg van de beschieting zijn er in twee van de woningen kogels ingeslagen in de voordeur en in een van de woningen in een raam aan de voorzijde van de woning.
Door de politie zijn bij de woningen kogels en/of hulzen veiliggesteld welke door het NFI zijn onderzocht. Het NFI concludeert dat de resultaten van het indicatief onderzoek worden verwacht indien de kogels door hetzelfde wapen zijn verschoten.
Betrokkenheid van verdachte bij de feiten
Door de politie is vastgesteld dat ten tijde van de verschillende beschietingen telkens een donkerkleurige auto, vermoedelijk een Peugeot 206, op de in de buurt van de respectievelijke woningen veiliggestelde camerabeelden is te zien. Hierop heeft de politie de ANPR-gegevens onderzocht. Hieruit bleek dat een zwarte Peugeot 206, gekentekend
[kenteken] , kort vóór de beschietingen Zeeland inrijdt en kort daarna Zeeland weer verlaat. Dit voertuig staat op naam van verdachte.
Daarnaast heeft de politie de historische en zendmastgegevens van de telefoon met [telefoonnummer] , die in gebruik is bij verdachte, geanalyseerd. Uit deze analyse blijkt dat het toestel van verdachte (een iPhone 13 Pro Max) masten heeft aangestraald die op de route liggen die door de genoemde Peugeot is afgelegd.
De telefoon van verdachte is na zijn aanhouding inbeslaggenomen en onderzocht. Uit dit onderzoek volgt dat met het toestel tot kort vóór de beschietingen en korte tijd na de beschietingen een chatgesprek heeft plaatsgevonden tussen de Apple ID van verdachte ( [Apple ID] ) en [naam 1] , moeder van het kind van verdachte.
Gelet op de aard en inhoud van de uitgewisselde berichten stelt de rechtbank vast dat verdachte degene is die de betreffende berichten aan [naam 1] heeft verstuurd.
De verdediging stelt dat verdachte de berichten met een ander aan zijn Apple ID gekoppeld apparaat kan hebben verstuurd. Op basis van het dossier kan echter vastgesteld worden dat de applicatie iMessage op de iPhone 13 Pro Max van verdachte in focus was op de tijdstippen die corresponderen met de gestuurde berichten. In focus wil zeggen dat een applicatie zichtbaar is op het scherm van het toestel (in tegenstelling tot een applicatie die op de achtergrond draait). Op de iPhone XS Max zijn tussen 10 september 2022 en
14 september 2022 geen applicaties in focus geregistreerd. Van andere relevante apparaten is niet gebleken, noch heeft verdachte verklaard met een ander (gekoppeld) apparaat de berichten gestuurd te hebben. De rechtbank stelt op basis hiervan vast dat de berichten verzonden moeten zijn vanaf de iPhone 13 Pro Max van verdachte, die meereisde met de Peugeot 206 van verdachte. De verklaring die verdachte voor deze onderzoeksresultaten heeft gegeven, wordt door de rechtbank niet aannemelijk geacht en als ongeloofwaardig terzijde geschoven.
Het voorgaande in onderlinge samenhang bezien, komt de rechtbank tot de conclusie dat verdachte één van de inzittenden is geweest van de genoemde Peugeot ten tijde van de beschietingen.
Nauwe en bewuste samenwerking
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medepleger uitsluitend bewezen kan worden, indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
De rechtbank kan niet vaststellen of verdachte zelf op één of meer woningen heeft geschoten of dat hij enkel als bestuurder van de Peugeot, waarin de schutter zat, heeft opgetreden. Naar het oordeel van de rechtbank is er echter sprake van een dermate nauwe en bewuste samenwerking tussen de bestuurder van de Peugeot en de schutter dat het handelen van beiden als medeplegen kan worden gekwalificeerd.
Hiertoe overweegt de rechtbank dat de inzittenden van de Peugeot van Amsterdam naar Zeeland zijn gereden, kennelijk met als enig doel om de woningen te beschieten. Dergelijke daden vergen planning en afstemming. Het moet immers duidelijk zijn welke adressen moeten worden beschoten. Bovendien blijkt uit veiliggestelde camerabeelden dat de verlichting van de auto op meerdere momenten wordt gedoofd en dat de bestuurder van de auto in [plaats 3] (met gedoofde lichten) meerijdt in de looprichting van de net uitgestapte bijrijder (de schutter). Tot slot staat vast dat verdachte zijn auto ter beschikking heeft gesteld.
Daarom is de rechtbank van oordeel dat verdachte, ook wanneer hij niet zelf heeft geschoten, een zodanig actieve en essentiële rol in de uitvoering heeft gehad dat hij als medepleger van de onder 1 tot en met 3 ten laste gelegde feiten kan worden aangemerkt. De door de verdediging geopperde mogelijkheid dat er meer dan twee personen in de auto zaten en dat verdachte enkel als passagier in auto aanwezig was, is naar oordeel van de rechtbank niet aannemelijk geworden.
Nu verdachte als medepleger kan worden aangemerkt, ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld hoe de feiten moeten worden gekwalificeerd.
Poging tot doodslag
Het beschieten van de voordeur van een woning tijdens de nachtelijke uren waarbij er van mag worden uitgegaan dat de bewoners op een van de bovenverdiepingen liggen te slapen, is naar uiterlijke verschijningsvorm niet gericht op het doden van de bewoners. Verdachte heeft niets verklaard over het doel van de beschietingen. De rechtbank ziet daarom geen gronden om aan te nemen dat het volle opzet van verdachte was gericht op het doden van de in de tenlastelegging genoemde personen. Van een veroordeling ter zake poging tot doodslag kan in dat geval alleen sprake zijn indien het opzet van verdachte daar in voorwaardelijke zin op was gericht.
Van voorwaardelijk opzet op de dood is slechts sprake indien verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat als gevolg van zijn handelen de dood zou intreden. De enkele omstandigheid dat er zich personen achter de deur zouden kunnen bevinden, is onvoldoende om zo’n aanmerkelijke kans aan te nemen. Op grond van de aangiftes en getuigenverklaringen stelt de rechtbank vast dat de bewoners van de woningen in [plaats 1] en [plaats 2] ten tijde van het beschieten op de eerste etage sliepen. In beide gevallen was er dus niemand in de hal achter de voordeur of de in het verlengde van de schotrichting liggende vertrekken aanwezig. Dit betekent dat er geen sprake is geweest van een aanmerkelijke kans op de dood en daarmee ook niet van bewijs van voorwaardelijk opzet.
De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van de onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde poging tot doodslag.
Bedreiging
De bewezenverklaarde gedragingen zijn in de gegeven omstandigheden naar hun aard als bedreigend aan te merken. Alle aangevers zijn van de bedreiging op de hoogte geraakt. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 subsidiair, 2 subsidiair en 3 ten laste gelegde feiten heeft gepleegd.
Voorhanden hebben munitie
Daarnaast zal de rechtbank het voorhanden hebben van munitie zoals onder 4 ten laste is gelegd, bewezen verklaren, nu deze munitie bij verdachte is aangetroffen en verdachte hierover een bekennende verklaring heeft afgelegd.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
1. subsidiair
op 11 september 2022 te [plaats 1] , tezamen en in vereniging met een ander [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door met een vuurwapen kogels af te vuren in de richting van de woning van die [slachtoffer 1] – terwijl de bewoners in de woning verbleven – waarbij de voordeur van die woning werd geraakt;
2. subsidiair
op 11 september 2022 te [plaats 2] , tezamen en in vereniging met een ander [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling,
door met een vuurwapen kogels af te vuren in de richting van de woning van die [slachtoffer 2] – terwijl de bewoners in de woning verbleven – waarbij de voordeur van die woning werd geraakt;
3.
op 11 september 2022 te [plaats 3] , gemeente Reimerswaal, tezamen en in vereniging met een ander [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door met een vuurwapen kogels af te vuren in de richting van de woning van die [slachtoffer 3] , waarbij die woning werd geraakt;
4.
op 13 december 2022 te Amsterdam munitie van categorie III van de Wet
wapens en munitie, te weten 11 kogelpatronen (merk MKE, kaliber 9x19mm), voorhanden heeft gehad.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden met aftrek van het voorarrest.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt bij de strafoplegging rekening te houden met het feit dat de
LOVS-oriëntatiepunten voor een bedreiging en het voorhanden hebben van munitie het opleggen van een geldboete als uitgangspunt nemen. Daarom verzoekt zij een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest op te leggen. Als de rechtbank hiertoe niet overgaat, wordt verzocht daaraan een fors voorwaardelijk strafdeel te koppelen, nu de rechtbank die ruimte heeft. Mocht de rechtbank van oordeel zijn dat dit onvoldoende recht doet aan de zaak, dan wordt verzocht daarnaast een maximale taakstraf op te leggen.
Zij verzoekt rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Uit het advies van de reclassering van 14 september 2023 valt af te leiden dat verdachte op meerdere fronten zijn best doet in het leven. Tot slot verzoekt zij primair het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op te heffen, nu er geen sprake meer is van een 12-jaarsfeit, waardoor die grond komt te vervallen. Ook is er geen recidivegevaar meer. Subsidiair verzoekt zij – mocht de rechtbank een gevangenisstraf opleggen die langer duurt dan de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht – de schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis niet op te heffen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De aard en de ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van bedreigingen, waarbij er bij drie woningen in de nachtelijke uren meerdere keren met een vuurwapen op de voordeuren en een raam is geschoten. In twee van de drie woningen waren op het moment van de beschieting gezinnen aan het slapen. In totaal zijn er negen personen slachtoffer geworden. Een aantal van de bewoners van de getroffen woningen is tijdens het slapen opgeschrikt door een knal, toen niet wetende wat zij de volgende ochtend zouden aantreffen. De rechtbank gaat ervan uit dat verdachte en de mededader door hun handelen ervoor wilden zorgen dat de bewoners van de bewuste woningen hevige angst werd aangejaagd en een niet mis te verstane dreiging naar hen zou uitgaan. Zij hebben zich kennelijk niet bekommerd om het feit dat door hun handelen ook daadwerkelijk personen, waaronder minderjarige kinderen, werden aangetast, met alle gevolgen van dien. Verdachte heeft met zijn handelen een grove inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de slachtoffers en gevoelens van onrust, angst en onveiligheid gecreëerd. De eigen woning is immers bij uitstek een plek waar iemand zich veilig zou moeten voelen. Slachtoffers van dergelijke feiten kunnen nog lange tijd nadien psychische schade ondervinden.
Deze gevoelens van onrust, angst en onveiligheid kunnen door deze feiten ook ontstaan in de samenleving. In deze zaak zijn veel omwonenden in de nacht wakker geworden van harde knallen en geconfronteerd met deze feiten.
Uit de aangiftes, de verklaringen van de direct betrokken bewoners en de verklaringen die door of namens de slachtoffers ter zitting zijn voorgedragen, blijkt dat deze feiten een behoorlijke impact hebben gehad en nog steeds hebben.
Uit het dossier leidt de rechtbank af dat het motief voor de feiten is gelegen in de ondermijnende en georganiseerde criminaliteit en verband houdt met drugstransporten. Door zijn handelen en het planmatige optreden heeft verdachte een bijdrage geleverd aan het in stand houden van dergelijke criminaliteit.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van munitie, te weten elf scherpe kogelpatronen die voor direct gebruik geschikt waren. Het ongecontroleerde bezit van munitie brengt in zijn algemeenheid een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van anderen met zich mee, waartegen moet worden opgetreden.
Al met al zijn dit zeer ernstige feiten waarvoor een straf moet volgen.
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte van 13 september 2023, waaruit blijkt dat hij eerder met justitie in aanraking is geweest, maar niet voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
In het nadeel van verdachte houdt de rechtbank rekening met zijn proceshouding, waaruit zij afleidt dat hij geen enkele verantwoordelijkheid neemt en berekenend verklaart.
Uit het advies van de reclassering van 14 september 2023 volgt dat zij – gelet op de ontkennende houding van verdachte – het recidiverisico niet concreet kan bepalen. Daarnaast volgt uit het advies dat verdachte niet eerder is begeleid door de reclassering, wel open zegt te staan voor reclasseringstoezicht, maar dit alleen een hulpvraag betreft die gericht is op het realiseren van een eigen woning. Gelet op de hiervoor genoemde ontkennende houding van verdachte blijft het volgens de reclassering vooralsnog onduidelijk wat de mogelijkheden zijn voor gedragsverandering. Geadviseerd wordt bij een veroordeling een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen.
De rechtbank leidt uit het advies van de reclassering af dat verdachte zijn leven redelijk op orde lijkt te hebben. Daarnaast is niet gebleken dat verdachte tijdens de schorsing van de voorlopige hechtenis het verkeerde pad op is gegaan.
Straf
Gelet op de eerder omschreven aard en ernst van de feiten en de straffen die in soortgelijke zaken voor dit type bedreigingen zijn opgelegd, is naar het oordeel van de rechtbank een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats. De eis van de officier van justitie doet daar in de ogen van de rechtbank geen recht aan. Om die reden zal de rechtbank een hogere straf opleggen.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van
36 maanden met aftrek van het voorarrest passend en geboden is. Deze straf doet recht aan de ernst van de feiten en het leed wat daarmee is toegebracht.
De rechtbank ziet geen redenen een deel van de straf voorwaardelijk op te leggen. Eventuele bijzondere voorwaarden kunnen vormgegeven worden in het kader van de voorwaardelijke invrijheidstelling van verdachte.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
Voorlopige hechtenis
Gelet op het voorgaande wordt het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis afgewezen. De rechtbank ziet geen aanleiding de schorsing van de voorlopige hechtenis op te heffen.

7.De benadeelde partijen

[slachtoffer 2] en [slachtoffer 4] (feit 2)
De benadeelde partijen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 4] vorderen een schadevergoeding van € 3.494,94, bestaande uit € 494,94 ter zake van materiële schade en
€ 3.000,00 ter zake van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 september 2022 en daarnaast oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en de hoofdelijkheid.
Ook vorderen zij vergoeding van de proceskosten ten bedrage van € 264,00.
De rechtbank is – anders dan de officier van justitie – van oordeel dat er geen sprake is van twee separate schadevorderingen, maar van één vordering, ingediend door mr. K. Haak, namens beide benadeelde partijen.
Materiële schade
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen wordt verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partijen en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partijen te vergoeden.
De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde materiële schade voor vergoeding in aanmerking komt. Weliswaar strekt de aanschaf van camera’s ertoe soortgelijke feiten in de toekomst te voorkomen, maar de rechtbank neemt aan dat de benadeelde partijen deze kosten hebben gemaakt als gevolg van het bewezenverklaarde feit, zodat deze hiervoor een conditio sine qua non vormen. Deze kosten zijn redelijkerwijs toe te rekenen aan en het rechtstreekse gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte en de mededader.
De rechtbank acht dan ook de materiële schadevergoeding voor een bedrag van € 494,94 toewijsbaar.
Immateriële schade
Als de schade die het gevolg is van een onrechtmatige daad nadeel omvat dat niet in vermogensschade bestaat, heeft de benadeelde ingevolge artikel 6:106 lid 1, aanhef en onder b van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding indien hij lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast.
Van de in artikel 6:106 lid 1, onder b BW bedoelde aantasting in zijn persoon op andere wijze is in ieder geval sprake indien de benadeelde geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan, waartoe nodig is dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld.
Daarnaast kunnen de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in artikel 6:106 lid 1, onder b BW bedoelde aantasting in zijn persoon op andere wijze sprake is.
In beginsel zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. In voorkomend geval kunnen de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen.
In deze zaak hebben de benadeelde partijen aangevoerd dat zij nadelige (psychische) gevolgen hebben ondervonden van het bewezenverklaarde handelen.
Er is in dit geval sprake van een naar zijn aard zeer ernstig misdrijf, waarbij inbreuk wordt gemaakt op de persoonlijke levenssfeer en geestelijke integriteit van de benadeelde partijen en ervan mag worden uitgegaan dat niet enkel sprake is van stress en angst. Naar het oordeel van de rechtbank brengen de aard en de ernst van de normschending door verdachte mee dat de relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde partijen zo voor de hand liggen, dat ook zonder onderbouwing met concrete gegevens en/of objectief vastgesteld geestelijk letsel een aantasting in de persoon op andere wijze dan door lichamelijk letsel of aantasting in eer of goede naam kan worden aangenomen. Dit betekent dat de immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt. Gelet op alle omstandigheden acht de rechtbank vergoeding van het gevorderde bedrag van € 3.000,00 billijk.
Proceskosten
De rechtbank stelt voorop dat het uitgangspunt is dat de proceskosten van de benadeelde partijen worden vastgesteld overeenkomstig het toepasselijke liquidatietarief en ziet in deze zaak geen aanleiding om hiervan af te wijken. De rechtbank hanteert om die reden het liquidatietarief van 1 februari 2023. De kosten worden naar maatstaven van billijkheid gesteld op twee punten van het liquidatietarief (te weten één voor het opstellen van de vordering en één voor het bijwonen van de zitting), en worden – met inachtneming van de omvang van het toe te wijzen schadebedrag – daarom begroot op in totaal € 464,00.
[slachtoffer 3] (feit 3)
De benadeelde partij [slachtoffer 3] vordert een schadevergoeding van € 1.300,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 september 2022 en daarnaast oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en de hoofdelijkheid.
Immateriële schade
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade verwijst de rechtbank naar hetgeen hiervoor ten behoeve van de immateriële schadevordering van de benadeelde partijen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 4] is overwogen.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt. Gelet op alle omstandigheden acht de rechtbank vergoeding van het gevorderde bedrag van € 1.300,00 billijk.
Ten aanzien van de benadeelde partijen (feit 2 en 3)
Wettelijke rente en schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente over de toegewezen bedragen toewijzen vanaf 11 september 2022. Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal de rechtbank ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
Hoofdelijkheid
De rechtbank stelt vast dat verdachte de feiten samen met een ander heeft gepleegd en dat zij naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gehele schade. Daarom zal de rechtbank de vordering en de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk toewijzen. Dit betekent dat verdachte niet meer hoeft te betalen voor zover het bedrag door de mededader is betaald, en andersom.

8.Het beslag

8.1
De onttrekking aan het verkeer
De hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen zijn vatbaar voor onttrekking aan het verkeer.
Gebleken is dat de voorwerpen bij het onderzoek naar de feiten 1, 2 en 3 zijn aangetroffen, terwijl deze voorwerpen dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten.
Verder zijn de voorwerpen van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en/of het algemeen belang.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36b, 36d, 36f, 47, 57 en 285 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan de onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde feiten;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zoals hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 subsidiair: medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
feit 2 subsidiair: medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
feit 3: medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
feit 4: handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie,
meermalen gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 36 (zesendertig) maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partijen
[slachtoffer 2] en [slachtoffer 4] (feit 2)
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partijen [slachtoffer 2] en
[slachtoffer 4] van € 3.494,94, waarvan € 494,94 aan materiële schade en
€ 3.000,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf
11 september 2022 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partijen tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op € 464,00;
- bepaalt dat verdachte met de mededader hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van de slachtoffers
[slachtoffer 2] en [slachtoffer 4] (feit 2), € 3.494,94 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 11 september 2022 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 45 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat verdachte met de mededader hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partijen vervalt en omgekeerd;
[slachtoffer 3] (feit 3)
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 3] van € 1.300,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 11 september 2022 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- bepaalt dat verdachte met de mededader hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer 3] (feit 3), € 1.300,00 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 11 september 2022 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 23 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat verdachte met de mededader hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Beslag
- verklaart onttrokken aan het verkeer de in beslag genomen voorwerpen, te weten:
* 11.00 stuks munitie (omschrijving: G2536974, kogelpatroon);
Voorlopige hechtenis
- wijst af het verzoek tot opheffing van het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.B. Scheltema Beduin, voorzitter, mr. G.H. Nomes en
mr. W.A.L. Pustjens, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.A. Huwae, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 12 oktober 2023.
Mr. Pustjens en mr. Huwae zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.