ECLI:NL:RBZWB:2023:7088

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 oktober 2023
Publicatiedatum
12 oktober 2023
Zaaknummer
02-170795-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Invoer, voorhanden hebben en overdragen van omgebouwde alarmpistolen en munitie

Op 12 oktober 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan de invoer, het voorhanden hebben en overdragen van omgebouwde alarmpistolen en bijbehorende munitie. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 28 september 2023, waarbij de officier van justitie, mr. H.G. Klootwijk, en de verdediging hun standpunten presenteerden. De tenlastelegging is gewijzigd en betreft feiten die zich hebben voorgedaan tussen 26 november 2021 en 28 juli 2022. De verdachte heeft samen met anderen wapens en munitie vanuit België naar Nederland gebracht en deze voorhanden gehad en overgedragen.

De rechtbank heeft de ontvankelijkheid van de officier van justitie beoordeeld en vastgesteld dat er geen ernstige schendingen van strafvorderlijke voorschriften zijn geweest. De verdediging voerde aan dat er sprake was van onrechtmatigheden bij de pseudokopen, maar de rechtbank oordeelde dat de bevelen tot pseudokopen aan de wettelijke vereisten voldeden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 14 juli 2022 en 28 juli 2022 omgebouwde alarmpistolen en munitie heeft verkocht en dat er voldoende bewijs was voor de bewezenverklaring van de feiten.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 20 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Bij de strafoplegging is rekening gehouden met het recidiverisico en de ernst van de feiten. De rechtbank heeft bijzondere voorwaarden verbonden aan de voorwaardelijke straf, waaronder een contactverbod met medeverdachte [medeverdachte 1].

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-170795-22
vonnis van de meervoudige kamer van 12 oktober 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag 1] 1997 te [geboorteplaats],
wonende te [woonadres].
Raadsman: mr. J.J. van ‘t Hoff, advocaat te Tilburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 28 september 2023, waarbij de officier van justitie, mr. H.G. Klootwijk, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
In de periode van 26 november 2021 tot en met 28 juli 2022 samen met anderen wapens en munitie vanuit België, Nederland heeft doen binnenkomen;
In de periode van 26 november 2021 tot en met 28 juli 2022 samen met anderen wapens en munitie voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De ontvankelijkheid van de officier van justitie.
De raadsman heeft aangevoerd dat er sprake is van ernstige schending van strafvorderlijke voorschriften en/of rechtsbeginselen om welke reden het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard. In strijd met de waarheid is in het eerste bevel pseudokoop een NN-verdachte opgevoerd, omdat de politie al lang op de hoogte was van de identiteit van verdachte. Het bevel pseudokoop voldoet hiermee niet aan de vereisten conform artikel 126i lid 3 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Voorts lijkt het erop dat de politie over meer feiten beschikt dan in het dossier staan vermeld, nu er zonder nadere onderbouwing met feiten conclusies worden getrokken. De verdediging wijst hierbij onder meer naar de wijze waarop de fotoconfrontatie danwel herkenning na de eerste pseudokoop op 14 juli 2022 heeft plaatsgevonden.
Ook bij de tweede pseudokoop is er sprake van een onherstelbaar vormverzuim. Ingevolge artikel 126i Sv dient een pseudokoop in beginsel een eenmalig karakter te hebben. Het bevel tot een tweede pseudokoop had om deze reden op grond van artikel 126q Sv moeten worden afgegeven en dat is niet gebeurd. Er zou ook niet zijn voldaan aan de eisen van dit artikel, omdat er geen sprake was van een vermoeden van het in georganiseerd verband plegen van misdrijven.
De verdediging acht het voorts volstrekt onduidelijk hoe de politie de koppeling maakt van “dat ding om 5 uur” naar “[medeverdachte 1]” die in België woonachtig is. Daarmee is de vraag naar de inzet van buitenlandse autoriteiten om te observeren onrechtmatig geweest.
Indien de rechtbank een andersluidend oordeel is toegedaan, verzoekt de verdediging het horen van getuige U026 over de start van het onderzoek, het horen van [verbalisant] over toepassing van artikel 126na Sv en het horen van P3106 over de fotoconfrontatie.
De beoordeling van dit verweer
Eerste pseudokoop
Op grond van het dossier kan worden vastgesteld dat politieambtenaar U026 op 25 juni 2022 via het platform Telegram door een gebruiker genaamd “Jegaatdik” werd benaderd met een bericht “Yo bro faka, heb je interesse?” waarbij een foto werd gevoegd van een handvuurwapen. Op 4 juli 2022 wordt het [telefoonnummer] middels een vordering ingevolge artikel 126na Sv bevraagd. De aanleiding om een dergelijke vordering ten aanzien van dit nummer te doen, kan uit het dossier niet worden opgemaakt. Wel kan uit het dossier worden opgemaakt dat deze vordering geen tenaamstelling heeft opgeleverd. Hierna wordt op 6 juli 2022 een bevel pseudokoop op een NN-verdachte afgegeven.
De rechtbank is gelet op de hiervoor uiteengezette gang van zaken van oordeel dat in het bevel pseudokoop dat op 6 juli 2022 is afgegeven terecht is vermeld dat er sprake was van een NN-verdachte. Hiermee voldoet het bevel aan de vereisten zoals neergelegd in artikel 126i lid 3 Sv. Dat verdachte, zoals gerelateerd in een proces-verbaal bevindingen (proces-verbaal 125-DIG.PVB.RIFAJ03.iphone13.deel2) op 31 december 2019 dit telefoonnummer als zijn nummer heeft opgegeven, maakt dit niet anders. Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat, gelet op de oudheid van het verhoor, dit geen reden was om ervan uit te gaan dat verdachte bijna drie jaar later nog steeds de gebruiker van het telefoonnummer was en dit als zodanig in het bevel op te nemen.
Het bevel is aldus niet in strijd met de waarheid opgemaakt. Het verweer van de verdediging hieromtrent faalt.
Dat ook de wijze waarop de fotoconfrontatie heeft plaatsgevonden erop zou duiden dat verdachte al eerder in het vizier was, wordt door de rechtbank niet gevolgd. Tijdens de observaties werd een voertuig waargenomen dat te naam was gesteld op [medeverdachte 2], wonende aan de [adres]. De bestuurder van het voertuig werd niet herkend als zijnde de tenaamgestelde. Het bleek dat op hetzelfde adres ook de broer van de tenaamgestelde woonachtig was, te weten verdachte. Van foto’s uit de politiesystemen van personen wonende op het [adres] werd door politieambtenaren de persoon [verdachte] herkend als zijnde de persoon die bestuurder van het voertuig was en betrokken was bij de verkoop van het wapen. Pas daarna werd een foto van verdachte aan de pseudokoper getoond, die verdachte herkende als de persoon die aan hem het wapen had geleverd. De rechtbank is van oordeel dat ook hierbij geen sprake is geweest van onrechtmatigheden. De verwijzing naar een meervoudige fotoconfrontatie bij getuigen, die door de verdediging wordt gemaakt, gaat niet op. Uit het bovenstaande kan bovendien niet worden afgeleid dat verdachte al in het vizier van de politie was voordat de pseudokoop plaatsvond.
Tweede pseudokoop
Ook ten aanzien van het bevel dat voor de tweede pseudokoop is afgegeven, is de rechtbank niet gebleken van een onrechtmatigheid. De rechtbank verwijst hierbij onder meer naar een uitspraak van het Gerechtshof ’s-Gravenhage d.d. 10 oktober 2011 (ECLI:NL:GHSGR:2011: BT7230) en de toelichting bij artikel 126i Sv. Een pseudokoop heeft ‘in beginsel’ een eenmalig karakter. Een herhaalde toepassing van deze bevoegdheid is niet rechtens ontoelaatbaar, maar steeds zal de inzet moeten kunnen worden gerechtvaardigd en voldoen aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. De rechtbank is van oordeel dat het bevel voor de tweede pseudokoop aan deze eisen voldoet. Na de eerste pseudokoop is er op 26 juli 2022 een bevel voor een tweede pseudokoop afgegeven. Dit is afgegeven om onder meer de stash-locatie te achterhalen en om een wapen dat opnieuw door “jegaatdik” via Telegram werd aangeboden, uit het verkeer te halen. Een tweede pseudokoop was proportioneel maar ook noodzakelijk om het wapen dat werd aangeboden uit het verkeer te halen. De rechtbank is van oordeel dat de officier van justitie in redelijkheid tot toepassing van deze opsporingsbevoegdheid heeft kunnen besluiten. Het verweer treft geen doel.
Ook de vraag naar de inzet van buitenlandse autoriteiten om te observeren, is naar het oordeel van de rechtbank niet onrechtmatig geweest. Op het moment van aanvang van observatie, was er reeds sprake van een verdenking van wapenhandel jegens verdachte. Op 28 juli 2022 werd er een afspraak gemaakt om diezelfde dag een wapen te leveren (tweede pseudokoop). Gelet op de verdenking en de afspraak voor een tweede pseudokoop is de rechtbank van oordeel dat de vraag om inzet van buitenlandse observatie niet als onrechtmatig kan worden beschouwd.
De rechtbank acht de officier van justitie ontvankelijk in haar vervolging.
Er is niet van onregelmatigheden gebleken en ook overigens ziet de rechtbank geen aanleiding de verzochte getuigen te horen. Dit voorwaardelijke verzoek wordt afgewezen.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 13 en 28 juli 2022 twee vuurwapens en daarbij behorende munitie zonder consent heeft ingevoerd vanuit België (feit 1) en heeft verkocht aan de politie. Hiermee heeft verdachte de wapens en munitie tevens voorhanden gehad en overgedragen (feit 2). De officier van justitie baseert zich daarbij onder meer op de eigen verklaring van verdachte, het proces-verbaal van bevindingen Wet wapens en munitie, de telefoongegevens van zowel verdachte als [medeverdachte 1] en de observaties die hebben plaatsgevonden. Er kan worden vastgesteld dat [medeverdachte 1] in zijn keuken foto’s maakte van omgebouwde/om te bouwen alarmpistolen die verdachte vervolgens post op Telegram en via dit platform doorverkoopt. Daarbij is verdachte, blijkens de verklaring van [medeverdachte 1], op 13 juli 2022 bij zijn woning geweest en ook op 28 juli 2022 is het wapen voor de pseudokoop opgehaald bij [medeverdachte 1]. Er is daarbij sprake geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachten.
De officier van justitie verzoekt verdachte vrij te spreken van de handel in wapens waarvan het bewijs met name zit in de door verdachte verstuurde foto’s, omdat het de vraag is of deze al omgebouwd waren en daadwerkelijk zijn opgehaald en verkocht. Veroordeling wordt gevraagd voor het medeplegen van de invoer en verkoop van de wapens en munitie die bij de twee pseudokopen in beslag zijn genomen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging vraagt vrijspraak voor beide feiten nu de door de verdediging gestelde vormverzuimen (zoals weergegeven onder 3) dienen te leiden tot bewijsuitsluiting vanaf de eerste pseudokoop.
Meer subsidiair is de verdediging van mening dat het voorgaande dient te leiden tot bewijsuitsluiting van de resultaten van de tweede pseudokoop en de bevindingen betreffende de invoer van het wapen uit het buitenland.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Zoals hiervoor onder 3 is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat er geen sprake is van vormverzuimen, zodat er geen bewijsuitsluiting volgt.
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat verdachte op 14 juli 2022 een omgebouwd alarmpistool en bijbehorende munitie voorhanden heeft gehad en heeft overgedragen (feit 2) en op 28 juli 2022 een omgebouwd alarmpistool met bijbehorende munitie vanuit België heeft ingevoerd (feit 1), voorhanden heeft gehad en heeft overgedragen (feit 2).
Verdachte heeft bekend zowel op 14 juli 2022 (eerste pseudokoop) als op 28 juli 2022 (tweede pseudokoop) een alarmpistool met bijbehorende munitie te hebben verkocht.
Eerste pseudokoop
Ten aanzien van de eerste pseudokoop is de rechtbank van oordeel dat niet bewezen kan worden verklaard dat verdachte het wapen en bijbehorende munitie samen met een ander of anderen voorhanden heeft gehad en heeft overgedragen. Weliswaar kan uit het proces-verbaal van observatie worden opgemaakt dat er een derde aanwezig was bij de verkoop, maar niet kan worden vastgesteld of deze een rol heeft gespeeld en zo ja, welke rol dat dan is geweest.
Voorts kan naar het oordeel van de rechtbank tevens niet worden vastgesteld dat verdachte het wapen en de munitie die bij de eerste pseudokoop zijn overgedragen, vanuit België heeft ingevoerd. [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1]) heeft weliswaar bij de politie verklaard dat verdachte een dag voor de pseudokoop op 13 juli 2022 bij zijn woning is geweest, doch volgt uit het dossier niet onomstotelijk dat het wapen en de munitie die bij de eerste pseudokoop zijn overgedragen op dat moment door verdachte zijn meegenomen, of op een ander moment door verdachte zijn ingevoerd. Observaties dan wel andere gegevens hieromtrent ontbreken.
Tweede pseudokoop
Uit de observaties blijkt dat verdachte samen met [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2]) in een Peugeot, [kenteken], op naam van [medeverdachte 2], naar de woning van [medeverdachte 1] in België zijn gereden. De Peugeot wordt naast de Range Rover van [medeverdachte 1] geparkeerd. Even later rijdt de Peugeot met als bestuurder [medeverdachte 2] weg, gevolgd door de Range Rover bestuurd door [medeverdachte 1]. Hierbij wordt verdachte herkend als bijrijder. In Goirle parkeren beide auto’s, stapt verdachte uit met een AH-tas in zijn hand en stapt vervolgens in een Toyota Yaris waarna de pseudokoop plaatsvindt. Hierna loopt verdachte richting [medeverdachte 1] en overhandigt hem een AH-tas. Er wordt gezien dat [medeverdachte 1] bankbiljetten in zijn hand heeft. Bij de doorzoeking van de woning van [medeverdachte 1] worden 8 bankbiljetten van € 50,- aangetroffen. Deze blijken afkomstig van de pseudokoop. Twee bankbiljetten worden in de Peugeot met [kenteken] aangetroffen welke eveneens afkomstig bleken te zijn van de pseudokoop.
De rechtbank is gelet op het bovenstaande van oordeel dat verdachte op 28 juli 2022 samen met [medeverdachte 1] een omgebouwd alarmpistool met bijbehorende munitie voorhanden heeft gehad en heeft overgedragen (feit 2), en daarnaast samen met [medeverdachte 1] dit wapen en deze munitie heeft ingevoerd (feit 1). Verdachte is het wapen bij [medeverdachte 1] op gaan halen, is samen met [medeverdachte 1] in zijn auto naar Nederland vertrokken waarna de pseudokoop heeft plaats gevonden en verdachte een gedeelte van dit verkoopbedrag aan [medeverdachte 1] heeft gegeven. Dat verdachte dit bedrag aan [medeverdachte 1] heeft betaald omdat verdachte dit zou hebben geleend, zoals [medeverdachte 1] heeft verklaard, acht de rechtbank niet geloofwaardig nu uit de gesprekken voorafgaande aan deze ontmoeting, niets van dit alles is gebleken. De gesprekken en afbeeldingen die zijn aangetroffen op de telefoon van [medeverdachte 1] bevestigen juist het beeld dat verdachte bij [medeverdachte 1] een wapen heeft opgehaald. Zo worden er regelmatig foto’s uitgewisseld van wapens. Uit het proces-verbaal van bevindingen blijkt voorts ondermeer dat een foto van het gemêleerde keukenblad in de woning van [medeverdachte 1] ook te zien is op de foto met het wapen die door verdachte naar de pseudokoper is gestuurd. Ook worden er op de telefoon van [medeverdachte 1] foto’s aangetroffen van een wapen liggend op een stuk papier met daarop geschreven; Jegaatdik. De rechtbank kan niet anders concluderen dan dat dit wapenhandel-gerelateerde berichten betreffen.
Met de officier van justitie is de rechtbank ten aanzien van beide feiten van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte, naast de wapens die bij de pseudokoop in beslag zijn genomen, ook andere wapens heeft ingevoerd en/of voorhanden heeft gehad en/of over heeft gedragen. Hoewel er sterke aanwijzingen in het dossier aanwezig zijn dat verdachte meer wapens heeft verhandeld dan de wapens die in beslag zijn genomen bij de pseudokopen, bevat het dossier onvoldoende concrete informatie daaromtrent om tot een bewezenverklaring hiervan te komen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
op 28 juli 2022 te Goirle, tezamen en in vereniging met een ander
zonder consent
-een wapen van categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie,
te wetenéén omgebouwd alarmpistool, zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool van het merk Bruni, type GAP en van het kaliber 9 x 17 mm en
-munitie van categorie III,
te weten10 kogelpatronen van het merk G.F.L., kaliber 9x17 mm
heeft doen binnenkomen vanuit België;
2
op
14 juli 2022te Goirle
- één wapen van categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie,
te weten eenomgebouwd alarmpisto
ol, zijnde
eenvuurwapen in de vorm van een pistool van het merk Bruni, type GAP en van het kaliber 9 x 17 mm en
- munitie van categorie III
, te weten10 kogelpatronen van het merk Uma (Umarex), kaliber 9x17mm, kaliber 9x17 mm
voorhanden heeft gehad en heeft overgedragen;
en
op28 juli 2022 te Goirle tezamen en in vereniging met anderen,
- één wapen van categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie
, te weten eenomgebouwd alarmpisto
ol, zijnde
eenvuurwapen in de vorm van een pistool van het merk Bruni, type GAP en van het kaliber 9 x 17 mm en
- munitie van categorie III
, te weten10 kogelpatronen van het merk G.F.L., kaliber 9x17 mm
voorhanden heeft gehad en heeft overgedragen.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek van de periode dat verdachte in voorarrest heeft gezeten, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering zijn geadviseerd en een contactverbod met [medeverdachte 1].
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie bepleit en subsidiair vrijspraak. Zo de rechtbank een andersluidend oordeel is toegedaan, verzoekt de verdediging verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen gelijk aan de periode dat verdachte in voorarrest heeft gezeten. De verdediging verzet zich daarnaast niet tegen oplegging van een voorwaardelijke straf. Verdachte zal zich houden aan de voorwaarden die de rechtbank daarbij stelt. De verdediging stelt zich daarbij op het standpunt dat er sprake is van eendaadse samenloop.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de invoer, het voorhanden hebben en overdragen van omgebouwde alarmpistolen en bijbehorende munitie. Dit betreffen zeer ernstige feiten. Het ongecontroleerde bezit van (vuur)wapens en munitie brengt een onaanvaardbaar risico met zich mee voor de veiligheid van personen en een aanzienlijke bedreiging voor een veilige samenleving, omdat het bezit daarvan maar al te vaak leidt tot daadwerkelijk gebruik daarvan, met alle vaak onherstelbare gevolgen van dien. Dergelijke vuurwapens worden steeds vaker gebruikt bij het plegen van ernstige strafbare feiten waarbij personen ernstig gewond raken en zelfs komen te overlijden. Verdachte kan door zijn handelen hier mede verantwoordelijk voor worden gehouden.
Ondanks dat dit niet bewezen is verklaard, bevat het dossier veel aanwijzingen dat verdachte zich al gedurende langere tijd bezig hield met de handel in wapens en dat dit zich niet heeft beperkt tot de twee pseudokopen zoals thans bewezen. De rechtbank houdt hiermee rekening bij de strafbepaling.
Door de verdediging is betoogd dat er sprake is van eendaadse samenloop. Naar het oordeel van de rechtbank is hiervan geen sprake. Bij eendaadse samenloop is sprake van één gedraging die onder meer dan één delictsomschrijving valt. Het invoeren van een wapen en munitie betreft een wezenlijk andere handeling dan het voorhanden hebben en overdragen hiervan. Er is weliswaar sprake van een samenhang tussen de tenlastegelegde feiten, maar deze zijn apart van elkaar gepleegd. Dit betekent dat er sprake is van meerdaadse samenloop.
Bij het bepalen van de hoogte van de straf houdt de rechtbank rekening met de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting en met de straffen die doorgaans in vergelijkbare gevallen worden opgelegd. Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op het rapport dat de reclassering over verdachte heeft uitgebracht. Hieruit volgt dat het recidiverisico wordt ingeschat als hoog. De reclassering adviseert aan verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden de meldplicht, gedragsinterventie cognitieve vaardigheden, dagbesteding en meewerken aan schuldhulpverlening. De reclassering ziet risicoverhogende factoren op de gebieden van sociaal netwerk, wonen, houding, beperkt ontwikkelde vaardigheden en financiën. Daarnaast vermoedt de reclassering dat verdachte door een sterk ontwikkelde autonomie beperkt ontvankelijk is voor externe sturing en correctie. Eerdere inzet van zorg en begeleiding heeft ook niet gezorgd voor blijvende gedragsverandering. Ondersteuning is hierbij geïndiceerd.
Alles in samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van 20 maanden met aftrek van de periode die verdachte in voorarrest heeft gezeten, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, passend en geboden is en zal dit ook aan verdachte opleggen. De rechtbank legt dit voorwaardelijk strafdeel op om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen en om daaraan de bijzondere voorwaarden te verbinden zoals die door de reclassering zijn geadviseerd met uitzondering van een gedragsinterventie cognitieve vaardigheden. Ter zitting is gebleken dat verdachte deze reeds in de penitentiaire inrichting heeft gevolgd. Gelet op het recidiverisico ziet de rechtbank tevens aanleiding een contactverbod met [medeverdachte 1] aan de voorwaardelijke straf te verbinden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 47, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 14, 26, 31 en 55 van de Wet wapens en munitie. zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Voorvragen
- verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging van verdachte;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:; medeplegen van handelen in strijd met artikel 14, eerste lid van de Wet wapens en munitie
en
medeplegen van handelen in strijd met artikel 14, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.
feit 2:handelen in strijd met de artikelen 26, eerste lid en 31, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
en
handelen in strijd met de artikelen 26, eerste lid en 31, eerste lid, van de Wet wapens en munitie terwijl het feit is begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III,
en
medeplegen van handelen in strijd met de artikelen 26, eerste lid en 31, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
en
medeplegen van handelen in strijd met de artikelen 26, eerste lid en 31, eerste lid, van de Wet wapens en munitie terwijl het feit is begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, terwijl er sprake is van eendaadse samenloop in de zin van artikel 51 Sv;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 20 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich uiterlijk binnen drie werkdagen na het ingaan van de proeftijd bij Reclassering Nederland op het adres Alleenhouderstraat 25 5041LC Tilburg, meldt. Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
* dat verdachte een zinvolle dagbesteding heeft in de vorm van betaalde of onbetaalde arbeid en inzage geeft in de activiteiten die hij onderneemt;
* dat verdachte meewerkt aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Verdachte geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden.
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte gedurende de proeftijd op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [medeverdachte 1], geboren op [geboortedag 2] 1969, zo lang de reclassering dit noodzakelijk acht;
De politie ziet toe op handhaving van dit contactverbod;
- geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde(n) en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Dit vonnis is gewezen door mr. G.M.J. Kok, voorzitter, mr. M.A.E. Dekker en
mr. M.H.M. Collombon, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. Bles, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 12 oktober 2023.