ECLI:NL:RBZWB:2023:7086

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 oktober 2023
Publicatiedatum
12 oktober 2023
Zaaknummer
AWB- 23_9456 VV en AWB- 23_9468 VV
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening tegen verlening omgevingsvergunning voor bouwen van woningen en aanleggen van uitrit

Op 12 oktober 2023 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaken AWB-23_9456 VV en AWB-23_9468 VV, waarin verzoeker een voorlopige voorziening heeft gevraagd tegen de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hilvarenbeek. Deze besluiten, genomen op 10 mei 2023, betroffen de verlening van omgevingsvergunningen voor het bouwen van twee woningen en het aanleggen van een uitrit. De voorzieningenrechter heeft de verzoeken op 28 september 2023 behandeld, waarbij verzoeker, de gemachtigden van het college, en de vergunninghouders aanwezig waren.

De voorzieningenrechter oordeelde dat er sprake was van een spoedeisend belang, aangezien de vergunninghouders al waren begonnen met de bouwactiviteiten. De rechter benadrukte dat bij de beoordeling van de voorlopige voorziening een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van de bestreden besluiten een belangrijke rol speelt. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de verzoeker niet benadeeld is door enkele gebreken in de publicatie van de omgevingsvergunningen, omdat hij tijdig bezwaar had gemaakt. Bovendien werd geconcludeerd dat de bouwplannen niet in strijd waren met het bestemmingsplan, en dat de stellingen van verzoeker over privacy en woongenot niet relevant waren voor de beoordeling van de omgevingsvergunning.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter de verzoeken om voorlopige voorziening afgewezen, waardoor de vergunninghouders hun werkzaamheden mochten voortzetten. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is geen mogelijkheid tot hoger beroep of verzet tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 23/9456 en 23/9468

uitspraak van de voorzieningenrechter van 12 oktober 2023 in de zaken tussen

[naam verzoeker], uit [woonplaats verzoeker], verzoeker

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hilvarenbeek,

gemachtigden: [namen gemachtigden]
Als derde-partijen nemen aan de zaken deel:
[namen belanghebbenden]uit [woonplaats belanghebbenden] (gemachtigde: [naam gemachtigde]) en
[naam vergunninghouder]uit [woonplaats vergunninghouder] (vergunninghouders).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op de verzoeken om voorlopige voorziening van verzoeker gericht tegen de besluiten van 10 mei 2023 waarbij het college aan vergunninghouders omgevingsvergunningen heeft verleend voor het bouwen van in totaal twee woningen en het aanleggen van een uitrit bij ieder van die woningen.
1.1.
De voorzieningenrechter heeft de verzoeken op 28 september 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker, de gemachtigden van het college, vergunninghouders en hun gemachtigde.

Totstandkoming van de besluiten

2. Op 23 december 2022 heeft het college aanvragen ontvangen voor een omgevingsvergunning voor het bouwen van in totaal twee woningen en het aanleggen van een uitrit bij ieder van die woningen. De locatie is plaatselijk bekend als [adres woning 1] en [adres woning 2] te [plaats woningen].
Met de bestreden besluiten heeft het college aan vergunninghouders de gevraagde omgevingsvergunningen verleend.
Het woonperceel van verzoeker grenst direct aan de locatie waarop de woningen zijn voorzien. Hij heeft bezwaar gemaakt tegen de bestreden besluiten en heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Spoedeisend belang
3. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
3.1.
Vergunninghouders zijn gestart met het aanleggen van de fundering en een kelder. Gelet daarop is er naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoende gebleken van een spoedeisend belang van verzoeker bij het treffen van een voorlopige voorziening.
Kader voor treffen voorlopige voorziening
4. De voorzieningenrechter stelt voorop dat bij het nemen van een beslissing op een verzoek om voorlopige voorziening een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit een belangrijke rol speelt. Verder dient deze beslissing het resultaat te zijn van een belangenafweging, waarbij moet worden bezien of uitvoering van het bestreden besluit voor verzoeker een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering van dat besluit te dienen belang.
4.1
Bij de vraag of er in dit geval aanleiding bestaat een voorlopige voorziening te treffen, is van belang of de besluiten in de beslissing op bezwaar stand kunnen houden. Eventuele gebreken aan de bestreden besluiten nopen niet automatisch tot het treffen van een voorlopige voorziening, wanneer deze gebreken in de beslissing op bezwaar kunnen worden hersteld. Bij de beoordeling van het verzoek om voorlopige voorziening neemt de voorzieningenrechter dan ook in aanmerking of er gebreken kleven aan de bestreden besluiten die zo ernstig zijn, dat zij naar verwachting in de beslissing op bezwaar niet kunnen worden hersteld.
4.2
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventuele) bodemprocedure niet.
4.3.
De voor de beoordeling van het verzoek belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Omvang van de beoordeling
5. De bestreden besluiten liggen ter voorlopige beoordeling voor. De bestreden besluiten zien op de activiteiten bouwen en aanleggen van een uitweg. Voor zover verzoeker stelt dat een vergunning van het waterschap voor bronbemaling ten onrechte ontbreekt, en dat er daarnaast een ontheffing van het college had moeten zijn om 24 uur per dag bronbemaling in te zetten, vallen die gronden buiten de beoordeling van het verzoek om voorlopige voorziening door de voorzieningenrechter. De voorzieningenrechter beoordeelt deze gronden daarom niet.
Verzoekers gronden
6. Verzoeker voert aan dat er onregelmatigheden zijn geweest bij het verlenen van de omgevingsvergunningen. Hij heeft gesteld dat:
- het gelijkheidsbeginsel wordt aangetast, doordat het college niet als onafhankelijk bestuursorgaan optreedt, maar als uitvoerder van de plannen van de initiatiefnemer;
- de aanvragen voor de omgevingsvergunning zijn gepubliceerd zonder vermelding van het adres van de locatie, terwijl het gebruikelijk is het adres te vermelden;
- de omgevingsvergunning voor de locatie [adres woning 1] pas is gepubliceerd nadat de werkzaamheden zijn gestart. Omwonenden zijn onvoldoende in de gelegenheid geweest bezwaar te maken;
- de bouwplannen niet stroken met het oorspronkelijke plan van de initiatiefnemer om ter plaatse twee semi-bungalows met een gedeeltelijke tweede woonlaag te bouwen. De bouwplannen voorzien in een volledige tweede woonlaag;
- de woningen vanwege de omvang en de extra bouwlaag een inbreuk maken op verzoekers privacy en zijn woongenot. Er is ten onrechte geen overleg geweest;
- ten onrechte geen aandacht is besteed aan de vraag hoe schade aan verzoekers woning voorkomen gaat worden.
Verzoeker heeft de gronden inhoudende dat een watertoets ontbreekt, de overkapping niet vergunningsvrij kan worden gerealiseerd, het welstandsadvies niet te controleren is,
er bij de aanvraag geen actuele stikstofberekening is gepubliceerd, en het aanleggen van de uitritten leidt tot gevaar op de weg ter zitting ingetrokken, zodat de voorzieningenrechter die gronden niet beoordeelt.
Beoordeling
7. De voorzieningenrechter ziet in de stelling van verzoeker dat het college niet als onafhankelijk bestuursorgaan optreedt, maar als uitvoerder van de plannen van de initiatiefnemer geen aanknopingspunten om aan te nemen dat het college door de omgevingsvergunningen te verlenen heeft gehandeld in strijd met het gelijkheidsbeginsel, of dat het college vooringenomen zou zijn. Het enkele feit dat het college heeft meegewerkt aan dit initiatief is daarvoor niet voldoende.
7.1.
Het college heeft bevestigd dat bij de publicatie van de aanvraag voor de omgevingsvergunning voor [adres woning 1] ten onrechte geen adres is vermeld en dat de omgevingsvergunning voor die locatie pas op 17 augustus 2023 is gepubliceerd. Dit zijn gebreken, maar verzoeker is daardoor niet benadeeld. Uit het feit dat hij op 30 december 2022 inzage heeft gevraagd in de stukken die bij de aanvraag voor de omgevingsvergunning voor [adres woning 1] horen, volgt dat hij kort na het indienen van de aanvraag op de hoogte was van het feit dat de aanvraag gedaan was. Daarnaast heeft verzoeker ondanks het feit dat publicatie van de verleende omgevingsvergunning voor [adres woning 1] pas later plaatsvond, tijdig bezwaar gemaakt tegen de omgevingsvergunning voor [adres woning 2] én [adres woning 1]. Omdat verzoeker niet is benadeeld door deze gebreken, vormen deze gebreken geen aanleiding voor het toewijzen van zijn verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening. Dat andere omwonenden mogelijk wel zijn benadeeld maakt dat niet anders, omdat in deze procedure alleen het verzoek van verzoeker wordt beoordeeld.
De omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen
7.2.
Het college heeft de omgevingsvergunning voor bouwen verleend op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo. Het college móet een aanvraag om een omgevingsvergunning voor bouwen toetsen aan het toetsingskader van artikel 2.10 van de Wabo. Dit toetsingskader houdt in dat het college de aanvraag toetst aan het bestemmingsplan, het Bouwbesluit 2012, de bouwverordening en de redelijke eisen van welstand. Als de bouwactiviteit niet in strijd is met één van deze weigeringsgronden dan moet het college de omgevingsvergunning verlenen. Dit wordt ook wel een gebonden beschikking genoemd. Bij strijdigheid met één of meer van deze toetsingsgronden levert dat een weigeringsgrond op en moet het college de omgevingsvergunning weigeren.
7.3.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter vormt het standpunt dat de bouwplannen en het bestemmingsplan niet stroken met het oorspronkelijke plan van de initiatiefnemer om ter plaatse twee semi-bungalows met een gedeeltelijke tweede woonlaag te bouwen geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen, nog los van de vraag of zijn stelling juist is. De vraag of een bouwplan en het bestemmingsplan stroken met de eerdere plannen maakt geen onderdeel uit van het beoordelingskader voor omgevingsvergunningen voor de activiteit bouwen.
7.4.
Ter zitting heeft verzoeker gesteld dat de bouwplannen in strijd zijn met het bestemmingsplan. Het hele hoofdgebouw wordt in strijd met het bestemmingsplan voorzien van twee bouwlagen. Daarnaast staat in paragraaf 8.2 van de toelichting dat er twee semi-bungalows mogen komen. Daar voldoen de te bouwen woningen volgens verzoeker niet aan.
Artikel 3.2 van de planregels bepaalt
j. de diepte van het hoofdgebouw dat in twee lagen wordt uitgevoerd mag ten hoogste 13 m bedragen;
k. de diepte van aan- en uitbouwen en overkappingen aan de achtergevel van het hoofdgebouw mag ten hoogste 3,50 m bedragen, met dien verstande dat de diepte van het hoofdgebouw op de begane grond vloer en de aan- en uitbouwen en overkappingen gezamenlijk niet meer dan 22 m mag bedragen.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter zijn de bouwplannen niet in strijd met artikel 3.2, aanhef en onder j. en k. van de planregels. Het college heeft gesteld dat het gedeelte van de woningen dat uit twee bouwlagen bestaat in beide gevallen een diepte van 13 meter heeft. De bouwlaag op de begane grond heeft volgens het college een diepte van 22 meter. Zonder verdere toelichting door verzoeker valt niet in te zien dat er sprake is van strijd met het bestemmingsplan. Dat in de toelichting bij het bestemmingsplan wordt gesproken over semi-bungalows maakt dat niet anders. Nog los van de vraag of de woningen niet als semi-bungalows kunnen worden aangemerkt, is de toelichting bij een bestemmingsplan niet bindend. Als de bestemming en de bijbehorende regels waaraan moet worden getoetst onvoldoende duidelijk zijn kan de toelichting weliswaar meer inzicht geven in de bedoeling van de planwetgever, maar hier is geen sprake van onduidelijkheid over de bestemming of de regels.
7.5.
Tot slot vormt ook verzoekers stelling dat de woningen een ontoelaatbare inbreuk maken op zijn privacy en woongenot en dat niet duidelijk is hoe schade aan zijn woning voorkomen gaat worden naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter geen aanleiding voor het toewijzen van de verzoeken tot het treffen van een voorlopige voorziening. Deze omstandigheden maken geen onderdeel uit van het beoordelingskader voor de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen en in dat beoordelingskader is er bovendien geen ruimte voor een belangenafweging. Het college mocht bij de beoordeling van de aanvraag dan ook geen rekening houden met de door verzoeker geschetste omstandigheden.

Conclusie en gevolgen

8. De voorzieningenrechter wijst de verzoeken af. Dat betekent dat vergunninghouders gebruik mogen blijven maken van de omgevingsvergunningen en -op eigen risico- verder mogen gaan met de werkzaamheden.
8.1.
Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst de verzoeken om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. W.J.C. Goorden, griffier, op 12 oktober 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Bijlage

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) bepaalt -voor zover van belang-, dat het verboden is zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het bouwen van een bouwwerk.
Artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder a van de Wabo bepaalt -zakelijk weergegeven en voor zover van belang- dat voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1 eerste lid, onder a, de omgevingsvergunning wordt geweigerd indien
a. de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden het naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen van een bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 2 of 120 van de Woningwet;
b. niet aannemelijk is dat wordt voldaan aan de bouwverordening,
c. de aangevraagde activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of
d. de aangevraagde activiteit in strijd is met redelijke eisen van welstand.
Bestemmingsplan [naam bestemmingsplan]
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.3
aanbouw
een gebouw dat als afzonderlijke ruimte aan het hoofdgebouw is gebouwd, in directe verbinding staat met het hoofdgebouw, door zijn vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
1.32
hoofdgebouw:
een gebouw dat op een bouwperceel, door zijn constructie, bouwmassa, ruimtelijke uitstraling en/of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als het belangrijkste bouwwerk is aan te merken;
1.42
uitbouw:
een gebouw dat is gebouwd aan het hoofdgebouw, als vergroting van een bestaande ruimte, door zijn vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
Artikel 3 Wonen
3.1
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand': vrijstaande woningen;
3.2
Bouwregels
Bouwen is uitsluitend toegestaan ten dienste van de in 3.1 omschreven doeleinden en met inachtneming van het bepaalde in hoofdstuk 3 en de volgende regels:
a. (…)
j. de diepte van het hoofdgebouw dat in twee lagen wordt uitgevoerd mag ten hoogste 13 m bedragen;
k. de diepte van aan- en uitbouwen en overkappingen aan de achtergevel van het hoofdgebouw mag ten hoogste 3,50 m bedragen, met dien verstande dat de diepte van het hoofdgebouw op de begane grond vloer en de aan- en uitbouwen en overkappingen gezamenlijk niet meer dan 22 m mag bedragen;
l. (…)