ECLI:NL:RBZWB:2023:708

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 februari 2023
Publicatiedatum
7 februari 2023
Zaaknummer
02-108114-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en bezit van een gasdrukpistool

Op 7 februari 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan het dealen van cocaïne, GHB en MDMA, het voorhanden hebben van een grote hoeveelheid drugs en het bezit van een gasdrukpistool. De verdachte werd beschuldigd van meerdere feiten die zich hebben voorgedaan tussen 7 december 2021 en 4 mei 2022 in Waalwijk. Tijdens de zitting op 24 januari 2023 hebben de officier van justitie en de verdediging hun standpunten gepresenteerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met medeverdachten betrokken was bij de handel in harddrugs, waarbij bewijs werd geleverd door tapgesprekken, observaties en verklaringen van getuigen. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte op 4 mei 2022 in het bezit was van aanzienlijke hoeveelheden cocaïne, MDMA en GHB, en dat hij ook een gasdrukpistool bezat. De rechtbank sprak de verdachte vrij van enkele feiten, waaronder het bezit van 3-MMC en het voorhanden hebben van een machinepistool, omdat er onvoldoende bewijs was voor deze beschuldigingen. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 240 dagen, waarvan 63 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 100 uur. De rechtbank overwoog dat de verdachte een kleinere rol had in de drugshandel dan zijn medeverdachten en dat hij zich tijdens zijn voorlopige hechtenis goed had gedragen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-108114-22
vonnis van de meervoudige kamer van 7 februari 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte]geboren op [geboortedag] 1997 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres]
raadsman mr. Raaijmakers, advocaat te Oisterwijk

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 24 januari 2023, waarbij de officier van justitie, mr. E. van Aalst, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
1.
in de periode van 7 december 2021 tot en met 4 mei 2022 in Waalwijk samen met anderen cocaïne, GHB en MDMA heeft verhandeld;
2.
op 4 mei 2022 in Waalwijk 9,7 gram cocaïne, 28,55 gram MDMA en 204 pillen MDMA en 1220 milliliter GHB in zijn bezit heeft gehad;
3.
op 4 mei 2022 in Waalwijk 50,95 gram 3-MMC in zijn bezit heeft gehad;
4.
op 4 mei 2022 in Waalwijk samen met anderen een machinepistool en een patroonmagazijn voorhanden heeft gehad;
5.
op 4 mei 2022 in Waalwijk samen met anderen een demper, een gasdrukpistool en een luchtdrukpistool voorhanden heeft gehad.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
Feit 1
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich samen met medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] schuldig heeft gemaakt aan het dealen van drugs. De officier van justitie baseert zich daarbij op de processen-verbaal van bevindingen waaruit blijkt dat [medeverdachte 1] gebruik maakte van het telefoonnummer eindigend op [cijferreeks] en met dit nummer heeft hij in de tenlastegelegde periode 292 contacten gehad met verdachte. Voorts baseert zij zich op de tapgesprekken waaruit blijkt dat verdachte en zijn medeverdachten drugs dealden, de historische gegevens van het nummer eindigend op [cijferreeks] , de observaties en de verklaringen van [getuige] . Bovendien is er in de schuur van verdachte een grote hoeveelheid drugs aangetroffen.
Feit 2
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte cocaïne, MDMA en GHB in zijn bezit heeft gehad. Zij baseert zich daarbij op de bekennende verklaring van verdachte, het proces-verbaal van aantreffen van deze drugs en het NFI-rapport.
Feit 3
De officier van justitie verzoekt verdachte van dit feit vrij te spreken aangezien een NFI-rapport waaruit blijkt dat de aangetroffen stof 3-MMC betreft ontbreekt.
Feiten 4 en 5
De officier van justitie is van mening dat niet bewezen kan worden verklaard dat verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van het luchtdrukpistool aangezien dit op de slaapkamer van zijn vader is aangetroffen.
Ten aanzien van de overige aangetroffen wapens, het patroonmagazijn en de demper is de officier van justitie van mening dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte deze voorhanden heeft gehad. Verdachte heeft een bekennende verklaring afgelegd ten aanzien van het gasdrukpistool. Het machinepistool met patroonmagazijn en demper zijn aangetroffen in de gangkast in de woning waar verdachte verbleef. Verdachte had hier beschikkingsmacht over. Dat deze, zoals door de vader van verdachte is verklaard, door [medeverdachte 2] in de woning is gelegd, acht de officier van justitie ongeloofwaardig.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Feit 1
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen en verzoekt verdachte van dit feit vrij te spreken. Er is geen enkel bewijs waaruit blijkt dat verdachte in drugs heeft gedeald. Verdachte ontkent dat hij degene is geweest die met [medeverdachte 1] een gesprek heeft gevoerd als zijnde de vakantiekracht. Het dossier bevat geen proces-verbaal van stemherkenning waaruit anders zou blijken. Voorts kan uit de tapgesprekken geen handel worden afgeleid, maar wordt er slechts gevraagd naar een prijs en voor het overige gesproken over een bedrijfsbus waar verdachte een logo voor zou maken. De historische gegevens waaruit zou blijken dat verdachte 292 contactmomenten heeft gehad met [medeverdachte 1] kunnen niet juist zijn. De gesprekken zijn niet tot stand gekomen en/of waren niet noemenswaardig om deze verder uit te werken.
Feit 2
De verdediging refereert zich aan een bewezenverklaring. De aangetroffen drugs waren voor eigen gebruik van verdachte en zijn vrienden.
Feit 3
De verdediging verzoekt verdachte hiervan vrij te spreken aangezien een NFI-rapport waaruit blijkt dat er sprake is geweest van 3-MMC ontbreekt.
Feiten 4 en 5
De verdediging refereert zich aan een bewezenverklaring voor het in bezit hebben van het gasdrukpistool gelet op de bekennende verklaring van verdachte.
Het balletjespistool kan niet aan verdachte worden toegerekend. Dit lag in de slaapkamer van zijn vader en verdachte wist niet dat zijn vader dit nog in zijn bezit had. Ook ten aanzien van het machinepistool, het patroonmagazijn en de demper was geen sprake van wetenschap. Verdachte kwam nooit in de woonkamer of gangkast en leefde in zijn zogenoemde “mancave”.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen vast dat verdachte zich samen met medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] bezig heeft gehouden met de handel in harddrugs. Zij overweegt daartoe het volgende.
Uit onderzoek is gebleken dat het [telefoonnummer 1] in gebruik was bij [medeverdachte 1] . Het [telefoonnummer 2] was in gebruik bij verdachte. Uit de tapgesprekken met de telefoonnummers in gebruik bij [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en verdachte, de historische gegevens van het [telefoonnummer 1] , de observaties en de verhoren van [getuige] blijkt voorts dat verdachte zich samen met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] bezig hield met drugs. Verdachten onderhouden contact met elkaar, waarbij er onder meer wordt gesproken over ‘cocaïne”, “GBL”, “een gram”, “liters”, “snoepkes” en “Masserati”. Termen die alle duiden op drugs, zowel cocaïne, XTC-pillen en GHB. Uit de tapgesprekken blijkt bovendien dat er sprake was van dealen. Zo wordt er overlegd over de hoeveelheid, wanneer het klaar moet zijn en waar er wordt afgesproken. Hetgeen uit de tapgesprekken naar voren komt, wordt bovendien bevestigd door de observaties van 5 april 2022, 21 april 2022, 26 april 2022 en 4 mei 2022, waarbij ontmoetingen zijn waargenomen waarbij [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en [getuige] en/of diens auto zijn betrokken. Deze observaties sluiten naadloos aan bij de opgenomen tapgesprekken met [getuige] waarin afspraken worden gemaakt over het bestellen en ophalen van grammen cocaïne. [getuige] is een bekende harddrugsgebruiker. Hij wordt op 4 mei 2022, nadat uit observatie blijkt dat hij de brandgang achter de percelen [adres 1] en [adres 2] (waar [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] wonen) in is gelopen, aangetroffen in zijn auto met ongeveer 1 gram cocaïne. [getuige] verklaart zijn cocaïne altijd bij dezelfde dealer te halen, te weten [medeverdachte 1] . Ook [medeverdachte 2] heeft een aantal malen de drugs gebracht.
In de zogenoemde “mancave” van verdachte wordt vervolgens een grote hoeveelheid drugs aangetroffen, zowel cocaïne (7,66 gram), GHB (1220 ml) en MDMA (240 pillen en 28,55 gram poeder). De rechtbank duidt dit als een handelshoeveelheid. Het voorhanden hebben van drugs in deze omvang, waarbij de drugs ook was verpakt in gripzakjes, kan niet anders worden gezien dan dat deze drugs bedoeld was om in te handelen. De verklaring van verdachte dat hij deze voorraad voor eigen gebruik met vrienden had, acht de rechtbank dan ook ongeloofwaardig. Temeer aangezien ook uit de tapgesprekken blijkt dat verdachte een rol had bij de deals die werden gemaakt. De rechtbank verwijst hierbij onder meer naar het gesprek van 13 december 2021 te 14.46.58 uur waaruit kan worden opgemaakt dat verdachte de vakantiekracht (van [medeverdachte 1] ) is die eerder een klant zou hebben uitgescholden. Dat verdachte, zoals door de verdediging is gesteld, dit gesprek niet heeft gevoerd, acht de rechtbank niet aannemelijk. Het telefoonnummer waarmee dit gesprek is gevoerd stond op naam van verdachte. Noch uit het dossier, noch uit hetgeen verdachte heeft verklaard kan worden opgemaakt dat een ander dan verdachte dit gesprek heeft gevoerd. Het ontbreken van een proces-verbaal van stemherkenning doet hier niet aan af.
Ook wordt er in gesprekken van [medeverdachte 1] met verdachte gevraagd naar voorraad van drugs, hoeveel er nog ligt, de prijs die daarvoor kan worden gevraagd en hoeveel daarop kan worden verdiend. Zoals in het gesprek van 11 december 2021 om 15.05.57 gevolgd door het gesprek van 11 december 2021 om 15.07.22 en de gesprekken van 16 april 2022 om 18:39.47 en 18 april 2022 om 22.07.44. Dit wijst er naar het oordeel van de rechtbank op dat de zogenoemde mancave bij verdachte gebruikt werd als de bewaarplaatsplaats van de drugs.
Alles in samenhang bezien maakt dat de rechtbank van oordeel is dat verdachte zich samen met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] heeft bezig gehouden met het handelen in harddrugs.
De rechtbank acht voorts bewezen dat dit over de gehele tenlastegelegde periode heeft plaatsgevonden. Uit de historische gegevens van het [telefoonnummer 1] over de periode van 1 december 2021 tot en met 25 maart 2022 blijkt dat verdachte gedurende de gehele periode over en weer contact onderhoudt met [medeverdachte 1] . [medeverdachte 1] heeft ook contact met [medeverdachte 2] én met drugsgebruikers als [getuige] . Uit niets kan worden opgemaakt dat deze gegevens niet zouden kloppen. Uit de hiervoor genoemde tapgesprekken over de periode van 1 december tot 15 december 2021 en de periode van 28 maart 2022 tot en met 4 mei 2022 blijkt dat verdachten in drugs hebben gehandeld. Deze bevindingen in samenhang bezien met de veelheid van contacten over en weer tussen de verdachten in de tussenliggende periode, maakt dat de rechtbank ook ten aanzien van deze periode van oordeel is dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het tenlastegelegde onder feit 1.
Feit 2
Verdachte heeft dit feit bekend, daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen. De rechtbank acht het feit wettig en overtuigend bewezen op grond van:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 24 januari 2023;
- het proces-verbaal van testen verdovende middelen, pagina’s 1047 tot en met 1053 van het eind-proces-verbaal;
- het NFI-rapport, pagina’s 1069 tot en met 1075 van voornoemd eind-proces-verbaal.
Feit 3
De rechtbank spreekt verdachte vrij van dit feit nu een NFI-rapport ontbreekt waaruit blijkt dat de aangetroffen stof 3-MMC bevat.
Feit 4
De rechtbank spreekt verdachte vrij van dit feit nu niet is gebleken dat verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van het machinepistool en het patroonmagazijn. Verdachte woonde samen met zijn vader, waarbij de rechtbank aannemelijk acht dat verdachte met name gebruik maakte van zijn slaapkamer en de “mancave”. Dat verdachte aldus wetenschap had van de aanwezigheid van het wapen dat in de gangkast lag, kan gelet daarop niet vastgesteld worden. Er is geen link tussen verdachte en het aangetroffen wapen en patroonmagazijn waaruit anderszins zou blijken.
Feit 5
De rechtbank spreekt verdachte vrij van het voorhanden hebben van de geluidsdemper en wijst hierbij naar hetgeen zij onder feit 4 heeft overwogen.
Ook ten aanzien van het balletjespistool is niet gebleken dat verdachte wist dat dit in huis lag nu dit in een kastje in de slaapkamer van zijn vader is aangetroffen.
Verdachte heeft bekend dat hij een gasdrukpistool onder zich had, daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen ten aanzien van dit onderdeel van feit 5. De rechtbank acht het feit wettig en overtuigend bewezen op grond van:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 24 januari 2023;
- het proces-verbaal van bevindingen Wet wapens en munitie, pagina 1082 van het eind-proces-verbaal.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
inde periode van 7 december 2021 tot en met 4 mei 2022 te Waalwijk tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk heeft verkocht en verstrekt hoeveelheden van cocaïne en GHB en MDMA, telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet
behorende lijst I;
2.
op 4 mei 2022 te Waalwijk opzettelijk aanwezig heeft gehad, 9,7 gram cocaïne en 28,55 gram en 204 pillen MDMA en 1220 milliliter GHB, zijnde cocaïne en MDMA en GHB telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
5.
op 4 mei 2022 te Waalwijk een gasdruk(CO2) pistool van het merk Uramex H.P.P. kaliber 4,5 mm BB, zijnde een wapen van categorie I (onder 7) van de Wet Wapens en Munitie
voorhanden heeft gehad.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 14 maanden, met aftrek van de periode dat verdachte in voorarrest heeft verbleven.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt aan verdachte een gevangenisstraf op te leggen gelijk aan de periode dat verdachte in voorarrest heeft verbleven. Zo de rechtbank een hogere straf op zal leggen, verzoekt de verdediging de schorsing van de voorlopige hechtenis te continueren.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het dealen van cocaïne, GHB en MDMA, het voorhanden hebben van een grote hoeveelheid drugs en het bezit van een gasdrukpistool.
Het is algemeen bekend dat harddrugs middelen zijn die voor gebruikers sterk verslavend zijn en ernstige schade toebrengen aan de gezondheid van de gebruikers. Daarnaast gaat de handel in drugs veelal gepaard met andersoortige criminaliteit, waaronder delicten die harddrugsgebruikers plegen om aan hun harddrugs te komen, maar ook delicten tussen handelaren onderling. Verdachte heeft met zijn handelen hieraan bijgedragen.
Gelet op de ernst van de feiten is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf een passende strafrechtelijke reactie is. Volgens de landelijke oriëntatiepunten van de Rechtspraak voor strafoplegging is het uitgangspunt voor het dealen van harddrugs gedurende een periode van zes maanden een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden. Omdat ook het medeplegen bewezen is verklaard, werkt dit strafverzwarend. Daarnaast was verdachte in het bezit van een grote hoeveelheid drugs en een gasdrukpistool. Uit het dossier komt echter een kleinere rol in het geheel van de drugshandel naar voren dan medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hebben gehad. Daarnaast is verdachte een first offender.
Verdachte heeft gedurende zijn schorsing van de voorlopige hechtenis onder toezicht gestaan van de reclassering. Uit hetgeen ter zitting is besproken, blijkt dat verdachte zich gedurende dit toezicht aan de gestelde voorwaarden heeft gehouden en dat er geen overtredingen zijn geconstateerd. Op dit moment is er geen hulpvraag en lijkt verdachte een stap in de goede richting te hebben gezet. Hij heeft werk, gebruikt geen drugs meer en is niet meer woonachtig bij zijn vader. De rechtbank ziet in deze persoonlijke omstandigheden reden de straf te matigen en verdachte niet terug te laten keren in detentie. Dit brengt echter wel met zich mee dat een taakstraf nog op zijn plaats is. Daarnaast zal de rechtbank een forse voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen om verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst weer bezig te houden met het dealen van drugs.
Alles overziend is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 240 dagen waarvan 63 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar met aftrek van het voorarrest en daarnaast een taakstraf voor de duur van 100 uur passend en geboden is. De rechtbank ziet geen reden aan de voorwaardelijke gevangenisstraf bijzondere voorwaarden te verbinden.

7.Het beslag

7.1
De teruggave aan verdachte
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen aan verdachte, aangezien deze voorwerpen niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder verdachte in beslag zijn genomen.
7.2
De onttrekking aan het verkeer
De hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen
zijn vatbaar voor onttrekking aan het verkeer.
Gebleken is het feit is begaan met betrekking tot dit voorwerp (gasdrukpistool).
Verder zijn de voorwerpen van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan
in strijd is met de wet en/of het algemeen belang.
7.3
De verbeurdverklaring
De hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen zijn vatbaar voor verbeurdverklaring.
Gebleken is dat feit 1 is begaan of voorbereid met behulp van deze voorwerpen.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22 c, 22d, 33, 33a, 36b, 36c, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 13 en 55 van de Wet wapens en munitie zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan de onder 3 en 4 tenlastegelegde feiten;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
feit 2:Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
feit 5:Handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 240 dagen, waarvan 63 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 100 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
50 dagen;
Beslag
- gelast de teruggave aan verdachte van de voorwerpen die op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst zijn genummerd 1, 8 tot en met 10 en 13 tot en met 38;
- verklaart onttrokken aan het verkeer de op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst genoemde inbeslaggenomen voorwerpen, genummerd 2 tot en met 7;
- verklaart verbeurd de voorwerpen die op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst zijn genummerd 11 en 12;
Voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Hello, voorzitter, mr. G.M.J. Kok en mr. M.H.M. Collombon, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. Bles, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 7 februari 2023.