ECLI:NL:RBZWB:2023:707

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 februari 2023
Publicatiedatum
7 februari 2023
Zaaknummer
02-072852-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van drugshandel en wapenbezit met strafoplegging

Op 7 februari 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan het dealen van cocaïne, GHB en MDMA, alsook aan het bezit van een vuurwapen, patroonhouder, kogelpatronen en pepperspray. De verdachte werd beschuldigd van meerdere feiten die zich hebben voorgedaan tussen 7 december 2021 en 4 mei 2022 in Waalwijk. Tijdens de zitting op 24 januari 2023 zijn de standpunten van de officier van justitie en de verdediging besproken. De officier van justitie heeft bewijs gepresenteerd, waaronder tapgesprekken en observaties, die de betrokkenheid van de verdachte bij drugshandel bevestigen. De verdediging heeft betoogd dat de verdachte niet betrokken was bij de drugshandel en dat de politie selectief heeft gehandeld in het onderzoek.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met medeverdachten betrokken was bij de handel in harddrugs. De bewijsmiddelen, waaronder tapgesprekken en verklaringen van getuigen, hebben geleid tot de conclusie dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde feiten. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan het dealen van drugs en het voorhanden hebben van een vuurwapen en pepperspray. De verdachte heeft bekend dat hij cocaïne voor eigen gebruik had en dat hij het vuurwapen in bewaring had voor een vriend.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 240 dagen, waarvan 63 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, en een taakstraf van 200 uren. De rechtbank heeft ook bepaald dat de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, in mindering wordt gebracht op de opgelegde gevangenisstraf. Daarnaast zijn er beslissingen genomen over de teruggave van in beslag genomen voorwerpen en de onttrekking aan het verkeer van andere voorwerpen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-072852-22
vonnis van de meervoudige kamer van 7 februari 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1984 te [geboorteplaats]
wonende [woonadres]
raadsvrouw mr. D. Marcus, advocaat te Rijen

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 24 januari 2023, waarbij de officier van justitie, mr. E. van Aalst, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
1.
in de periode van 7 december 2021 tot en met 4 mei 2022 in Waalwijk samen met anderen cocaïne, GHB en MDMA heeft verhandeld;
2
op 4 mei 2022 te Waalwijk 3,88 gram cocaïne in zijn bezit heeft gehad;
3
op 4 mei 2022 te Waalwijk een pistool, een patroonmagazijn en kogelpatronen voorhanden heeft gehad;
4
op 4 mei 2022 te Waalwijk twee busjes pepperspray voorhanden heeft gehad.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
Feit 1
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich samen met medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] schuldig heeft gemaakt aan het dealen van drugs. De officier van justitie baseert zich daarbij op de processen-verbaal van bevindingen waaruit blijkt dat [medeverdachte 1] gebruik maakte van het telefoonnummer eindigend op [nummerreeks] , met dit nummer heeft hij in de tenlastegelegde periode 209 contacten gehad met verdachte. Voorts baseert zij zich op de tapgesprekken waaruit blijkt dat verdachte en zijn medeverdachten drugs dealden, de historische gegevens van het nummer eindigend op [nummerreeks] , de observaties en de verklaringen van [getuige] . Bovendien is er in de schuur van [medeverdachte 2] een grote hoeveelheid drugs aangetroffen.
Feit 2
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte 3,88 gram cocaïne aanwezig heeft gehad en baseert zich daarbij op de bekennende verklaring van verdachte, het proces-verbaal van aantreffen van deze drugs en het NFI-rapport.
Feit 3
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte een vuurwapen, een patroonmagazijn en 16 kogels voorhanden heeft gehad. Verdachte wist dat deze goederen in zijn woning lagen en had daarmee de beschikkingsmacht daarover.
Feit 4
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte twee busjes pepperspray voorhanden heeft gehad en baseert zich daarbij op de bekennende verklaring van verdachte en het proces-verbaal Wet wapens en munitie.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Feit 1
De verdediging verzoekt verdachte van dit feit vrij te spreken. Verdachte hadd een goed lopend bedrijf en onderhield daarover soms contact met zijn medeverdachten.
De verklaringen die zijn afgelegd door de medeverdachten staven de verklaring van verdachte die ontkent betrokken te zijn bij de drugshandel. Ook uit de verklaring van [getuige] en de verrichte observaties kan niet worden geconcludeerd dat verdachte betrokken zou zijn geweest bij drugshandel. De politie heeft vanuit een drugsgerelateerde bril onderzoek verricht. Er is sprake geweest van een selectieve weergave van de tapgesprekken waardoor er ten onrechte conclusies zijn getrokken.
Zo de rechtbank van oordeel zou zijn dat verdachte wel bij de drugshandel betrokken is geweest, kan er op basis van het dossier niet worden geconcludeerd dat de verdachte een dusdanig significante bijdrage heeft geleverd dat er sprake is geweest van medeplegen.
Zo de rechtbank van oordeel is dat er wel sprake is van enige betrokkenheid, kan dit uitsluitend bewezen worden verklaard over een korte periode, aangezien het telefoonnummer van verdachte pas vanaf 28 maart 2022 is getapt en de observaties niet voor april 2022 hebben plaatsgevonden. Een bewezenverklaring op basis van de observaties zou uitsluitend de periode van 26 april tot en met 4 mei 2022 kunnen betreffen.
Feit 2
De verdediging refereert zich aan een bewezenverklaring van dit feit. Verdachte heeft bekend de cocaïne voor eigen gebruik aanwezig te hebben gehad.
Feit 3
De verdediging refereert zich aan een bewezenverklaring van dit feit. Verdachte had het vuurwapen in bewaring voor een vriend. Het aanwezig hebben van dit wapen kan daarom niet gerelateerd kan worden aan de onder feit 1 tenlastegelegde drugshandel.
Feit 4
De verdediging refereert zich aan een bewezenverklaring van dit feit. Verdachte had de pepperspray ter zelfverdediging voorhanden.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen vast dat verdachte zich samen met medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] bezig heeft gehouden met de handel in harddrugs. Zij overweegt daartoe het volgende.
Uit onderzoek is gebleken dat het [telefoonnummer 1] in gebruik was bij [medeverdachte 1] . Het [telefoonnummer 2] was in gebruik bij verdachte. Uit de onderzoeken naar het [telefoonnummer 1] , de tapgesprekken, observaties en de verhoren van [getuige] blijkt dat verdachte zich samen met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] bezig hield met drugs. Verdachten onderhouden contact met elkaar, waarbij er onder meer wordt gesproken over ‘cocaïne”, “GBL”, “een gram”, “liters”, “snoepkes” en “Masserati”. Termen die alle duiden op drugs; zowel cocaïne, XTC-pillen en GHB. Uit de tapgesprekken blijkt bovendien dat er sprake was van dealen. Zo wordt er overlegd over de hoeveelheid, wanneer het klaar moet zijn en waar er wordt afgesproken. Dat de taps ook bedrijfsgerelateerde gesprekken zouden bevatten doet niets af aan het voorgaande.
Hetgeen uit de tapgesprekken naar voren komt, wordt bovendien bevestigd door de observaties van 5 april 2022, 21 april 2022, 26 april 2022 en 4 mei 2022, waarbij ontmoetingen zijn waargenomen waarbij verdachte en/of [medeverdachte 1] en [getuige] en/of diens auto zijn betrokken. Deze observaties sluiten naadloos aan bij de opgenomen tapgesprekken met [getuige] waarin afspraken worden gemaakt over het bestellen en ophalen van grammen cocaïne. [getuige] is een bekende harddrugs gebruiker. Hij wordt op 4 mei 2022, nadat uit observatie blijkt dat hij de brandgang achter de percelen [adres 1] en [adres 2] (waar [medeverdachte 1] en verdachte wonen) in is gelopen, aangetroffen in zijn auto met ongeveer 1 gram cocaïne. Hij verklaart zijn cocaïne altijd bij dezelfde dealer te halen, te weten [medeverdachte 1] . Ook verdachte heeft een aantal malen de drugs gebracht, zo verklaart [getuige] . De verklaring bevestigt hetgeen uit de tapgesprekken en observaties naar voren komt. De rechtbank neemt – gelet op de inhoud en de hoeveelheid van de tapgesprekken - wel aan dat [getuige] het aantal keren dat hij drugs heeft gekocht en het aantal keren dat de drugs door [verdachte] zijn afgeleverd, onderschat.
In de zogenoemde “mancave” van [medeverdachte 2] wordt vervolgens een grote hoeveelheid drugs aangetroffen, zowel cocaïne (7,66 gram), GHB (1220 ml) en MDMA (240 pillen en 28,55 gram poeder). De rechtbank duidt dit als een handelshoeveelheid. Het voorhanden hebben van drugs in deze omvang, waarbij de drugs ook was verpakt in gripzakjes, kan niet anders worden gezien dan dat deze drugs bedoeld was om in te handelen. De verklaring van [medeverdachte 2] dat hij deze voorraad voor eigen gebruik met vrienden had, acht de rechtbank dan ook ongeloofwaardig. Temeer aangezien uit de tapgesprekken blijkt dat [medeverdachte 2] een rol had bij de deals die werden gemaakt. De rechtbank verwijst hierbij onder meer naar het gesprek van 13 december 2021 te 14.46.58 uur waaruit kan worden opgemaakt dat [medeverdachte 2] de vakantiekracht is die eerder een klant zou hebben uitgescholden. Ook wordt er in gesprekken van [medeverdachte 1] met [medeverdachte 2] gevraagd naar voorraad van drugs, hoeveel er nog ligt, de prijs die daarvoor kan worden gevraagd en hoeveel daarop kan worden verdiend. Zoals in het gesprek van 11 december 2021 om 15.05.57 gevolgd door het gesprek van 11 december 2021 om 15.07.22 en de gesprekken van 16 april 2022 om 18:39.47 en 18 april 2022 om 22.07.44. Dit wijst er naar het oordeel van de rechtbank op dat de zogenoemde mancave bij [medeverdachte 2] gebruikt werd als de bewaarplaats van de drugs.
Alles in samenhang bezien maakt dat de rechtbank van oordeel is dat verdachte zich samen met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] heeft bezig gehouden met het handelen in harddrugs.
De rechtbank acht voorts bewezen dat dit over de gehele tenlastegelegde periode heeft plaatsgevonden. Uit de historische gegevens van het [telefoonnummer 1] over de periode van 1 december 2021 tot en met 25 maart 2022 blijkt dat [medeverdachte 1] gedurende de gehele periode over en weer contact onderhoudt met verdachte én met drugsgebruikers als [getuige] . Uit de hiervoor genoemde tapgesprekken over de periode van 1 december tot 15 december 2021 en de periode van 28 maart 2022 tot en met 4 mei 2022 blijkt dat verdachten in drugs hebben gehandeld. Deze bevindingen in samenhang bezien met de veelheid van contacten over en weer tussen de verdachten in de tussenliggende periode, maakt dat de rechtbank ook ten aanzien van deze periode van oordeel is dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het tenlastegelegde onder feit 1.
Feit 2
Verdachte heeft dit feit bekend, daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen. De rechtbank acht het feit wettig en overtuigend bewezen op grond van:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 24 januari 2023;
- het proces-verbaal van testen verdovende middelen, pagina 884 van het eind-proces-verbaal;
- het NFI-rapport, pagina 892 van het eindproces-verbaal.
Feit 3
Verdachte heeft dit feit bekend, daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen. De rechtbank acht het feit wettig en overtuigend bewezen op grond van:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 24 januari 2023;
- het proces-verbaal van beschrijving en categorisering, pagina’s 900 tot en met 902 van het eind-proces-verbaal;
Feit 4
Verdachte heeft dit feit bekend, daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen. De rechtbank acht het feit wettig en overtuigend bewezen op grond van:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 24 januari 2023;
- het proces-verbaal categorisering pepperspray, pagina’s 903 tot en met 904 van het eind-proces-verbaal.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
inde periode van 7 december 2021 tot en met 4 mei 2022 te Waalwijk tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk heeft verkocht en verstrekt hoeveelheden cocaïne en GHB en MDMA, telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
op 4 mei 2022 te Waalwijk opzettelijk aanwezig heeft gehad, 3,88 gram cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
3.
op 4 mei 2022 te Waalwijk een vuurwapen, te weten een pistool (merk CZ, type 75B, kaliber 9x19mm, wapennummer A163334) zijnde een vuurwapen van categorie III (onder 1) van de Wet Wapens en Munitie en een patroonmagazijn, bestemd en passend in voornoemd vuurwapen, zijnde een wapen(onderdeel) van categorie III van de Wet Wapens en Munitie en 16 kogelpatronen (merk Sellier & Bellot, kaliber 9x19mm, bestemd en
passend voor voornoemd patroonmagazijn en pistool merk CZ, type 75 B), zijnde munitie van categorie III van de Wet Wapens en Munitie, voorhanden heeft gehad;
4.
op 4 mei 2022 te Waalwijk een wapen van categorie II, onder 6 van de Wet wapens en munitie, te weten twee spuitbussen pepperspray, zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen met giftige, verstikkende, weerloosmakende, traanverwekkende en soortgelijke stoffen, voorhanden heeft gehad.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 16 maanden met aftrek van de periode dat verdachte in voorarrest heeft verbleven.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt bij een bewezenverklaring van de feiten 2 tot en met 4 aan verdachte een straf op te leggen die niet meer is dan de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht. Zo de rechtbank ook het eerste feit bewezen verklaart, verzoekt de verdediging een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest op te leggen, eventueel aangevuld met een voorwaardelijke gevangenisstraf.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het dealen van cocaïne, GHB en MDMA, het bezit van een wapen, patroonhouder, kogelpatronen en busjes pepperspray en het voorhanden hebben van bijna 4 gram cocaïne.
Het is algemeen bekend dat harddrugs middelen zijn die voor gebruikers sterk verslavend zijn en ernstige schade toebrengen aan de gezondheid van de gebruikers. Daarnaast gaat de handel in drugs veelal gepaard met andersoortige criminaliteit, waaronder delicten die harddrugsgebruikers plegen om aan hun harddrugs te komen, maar ook delicten tussen handelaren onderling. Het bezit van wapens is illustrerend voor dit milieu. Verdachte heeft met zijn handelen hieraan bijgedragen.
Gelet op de ernst van de feiten is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf een passende strafrechtelijke reactie is. Volgens de landelijke oriëntatiepunten van de Rechtspraak voor strafoplegging is het uitgangspunt voor het dealen van harddrugs gedurende een periode van zes maanden een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden. Omdat ook het medeplegen bewezen is verklaard, werkt dit strafverzwarend. Daarnaast had verdachte een wapen en toebehoren, twee busjes pepperspray en drugs voorhanden. Uit het dossier komt een minder grote rol bij de drugshandel naar voren dan de rol van [medeverdachte 1] . De rechtbank neemt dit mee bij de stafbepaling. In het voordeel van verdachte houdt de rechtbank rekening met de persoonlijke omstandigheden, wat er toe leidt dat verdachte niet meer terug in detentie hoeft. Dit brengt echter wel met zich mee dat een forse taakstraf op zijn plaats is. Daarnaast zal de rechtbank een forse voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen om verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst weer bezig te houden met het dealen van drugs.
Alles overziend is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 240 dagen waarvan 63 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar met aftrek van het voorarrest en daarnaast een taakstraf voor de duur van 200 uur passend en geboden is.

7.Het beslag

7.1
De teruggave aan verdachte
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerp aan verdachte, aangezien het voorwerp niet vatbaar is voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder verdachte in beslag is genomen.
7.2
De onttrekking aan het verkeer
De hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen
zijn vatbaar voor onttrekking aan het verkeer. Gebleken is dat de feiten zijn begaan met betrekking tot deze voorwerpen. Verder zijn de voorwerpen van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en/of het algemeen belang.
7.3
De verbeurdverklaring
De hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen zijn vatbaar voor verbeurdverklaring. Gebleken is dat de voorwerpen tot het begaan van een misdrijf zijn vervaardigd of bestemd.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c en 22d, 33, 33a, 33b, 33c, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 10 en 13a van de Opiumwet en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
feit 2:Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 3:Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, terwijl het feit is begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd en handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
feit 4:Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, terwijl het feit is begaan met betrekking tot een wapen van categorie II, meermalen gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 240 dagen, waarvan 63 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 200 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
100 dagen;
Beslag
- gelast de teruggave aan verdachte van het inbeslaggenomen voorwerp, te weten een geldbedrag van € 150,-;
- verklaart onttrokken aan het verkeer de op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst genoemde inbeslaggenomen voorwerpen, genummerd: 2, 4, 5, 6, 17, 18, 19 en 24;
- verklaart verbeurd de voorwerpen die op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst zijn genummerd 7 tot en met 12 en 14 tot en met 16;
Voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Hello, voorzitter, mr. G.M.J. Kok en mr. M.H.M. Collombon, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. Bles, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 7 februari 2023.