4.3.2De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen vast dat verdachte zich samen met medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] bezig heeft gehouden met de handel in harddrugs. Zij overweegt daartoe het volgende.
Uit onderzoek is gebleken dat het [telefoonnummer 1] in gebruik was bij [medeverdachte 1] . Het [telefoonnummer 2] was in gebruik bij verdachte. Uit de onderzoeken naar het [telefoonnummer 1] , de tapgesprekken, observaties en de verhoren van [getuige] blijkt dat verdachte zich samen met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] bezig hield met drugs. Verdachten onderhouden contact met elkaar, waarbij er onder meer wordt gesproken over ‘cocaïne”, “GBL”, “een gram”, “liters”, “snoepkes” en “Masserati”. Termen die alle duiden op drugs; zowel cocaïne, XTC-pillen en GHB. Uit de tapgesprekken blijkt bovendien dat er sprake was van dealen. Zo wordt er overlegd over de hoeveelheid, wanneer het klaar moet zijn en waar er wordt afgesproken. Dat de taps ook bedrijfsgerelateerde gesprekken zouden bevatten doet niets af aan het voorgaande.
Hetgeen uit de tapgesprekken naar voren komt, wordt bovendien bevestigd door de observaties van 5 april 2022, 21 april 2022, 26 april 2022 en 4 mei 2022, waarbij ontmoetingen zijn waargenomen waarbij verdachte en/of [medeverdachte 1] en [getuige] en/of diens auto zijn betrokken. Deze observaties sluiten naadloos aan bij de opgenomen tapgesprekken met [getuige] waarin afspraken worden gemaakt over het bestellen en ophalen van grammen cocaïne. [getuige] is een bekende harddrugs gebruiker. Hij wordt op 4 mei 2022, nadat uit observatie blijkt dat hij de brandgang achter de percelen [adres 1] en [adres 2] (waar [medeverdachte 1] en verdachte wonen) in is gelopen, aangetroffen in zijn auto met ongeveer 1 gram cocaïne. Hij verklaart zijn cocaïne altijd bij dezelfde dealer te halen, te weten [medeverdachte 1] . Ook verdachte heeft een aantal malen de drugs gebracht, zo verklaart [getuige] . De verklaring bevestigt hetgeen uit de tapgesprekken en observaties naar voren komt. De rechtbank neemt – gelet op de inhoud en de hoeveelheid van de tapgesprekken - wel aan dat [getuige] het aantal keren dat hij drugs heeft gekocht en het aantal keren dat de drugs door [verdachte] zijn afgeleverd, onderschat.
In de zogenoemde “mancave” van [medeverdachte 2] wordt vervolgens een grote hoeveelheid drugs aangetroffen, zowel cocaïne (7,66 gram), GHB (1220 ml) en MDMA (240 pillen en 28,55 gram poeder). De rechtbank duidt dit als een handelshoeveelheid. Het voorhanden hebben van drugs in deze omvang, waarbij de drugs ook was verpakt in gripzakjes, kan niet anders worden gezien dan dat deze drugs bedoeld was om in te handelen. De verklaring van [medeverdachte 2] dat hij deze voorraad voor eigen gebruik met vrienden had, acht de rechtbank dan ook ongeloofwaardig. Temeer aangezien uit de tapgesprekken blijkt dat [medeverdachte 2] een rol had bij de deals die werden gemaakt. De rechtbank verwijst hierbij onder meer naar het gesprek van 13 december 2021 te 14.46.58 uur waaruit kan worden opgemaakt dat [medeverdachte 2] de vakantiekracht is die eerder een klant zou hebben uitgescholden. Ook wordt er in gesprekken van [medeverdachte 1] met [medeverdachte 2] gevraagd naar voorraad van drugs, hoeveel er nog ligt, de prijs die daarvoor kan worden gevraagd en hoeveel daarop kan worden verdiend. Zoals in het gesprek van 11 december 2021 om 15.05.57 gevolgd door het gesprek van 11 december 2021 om 15.07.22 en de gesprekken van 16 april 2022 om 18:39.47 en 18 april 2022 om 22.07.44. Dit wijst er naar het oordeel van de rechtbank op dat de zogenoemde mancave bij [medeverdachte 2] gebruikt werd als de bewaarplaats van de drugs.
Alles in samenhang bezien maakt dat de rechtbank van oordeel is dat verdachte zich samen met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] heeft bezig gehouden met het handelen in harddrugs.
De rechtbank acht voorts bewezen dat dit over de gehele tenlastegelegde periode heeft plaatsgevonden. Uit de historische gegevens van het [telefoonnummer 1] over de periode van 1 december 2021 tot en met 25 maart 2022 blijkt dat [medeverdachte 1] gedurende de gehele periode over en weer contact onderhoudt met verdachte én met drugsgebruikers als [getuige] . Uit de hiervoor genoemde tapgesprekken over de periode van 1 december tot 15 december 2021 en de periode van 28 maart 2022 tot en met 4 mei 2022 blijkt dat verdachten in drugs hebben gehandeld. Deze bevindingen in samenhang bezien met de veelheid van contacten over en weer tussen de verdachten in de tussenliggende periode, maakt dat de rechtbank ook ten aanzien van deze periode van oordeel is dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het tenlastegelegde onder feit 1.
Feit 2
Verdachte heeft dit feit bekend, daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen. De rechtbank acht het feit wettig en overtuigend bewezen op grond van:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 24 januari 2023;
- het proces-verbaal van testen verdovende middelen, pagina 884 van het eind-proces-verbaal;
- het NFI-rapport, pagina 892 van het eindproces-verbaal.
Feit 3
Verdachte heeft dit feit bekend, daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen. De rechtbank acht het feit wettig en overtuigend bewezen op grond van:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 24 januari 2023;
- het proces-verbaal van beschrijving en categorisering, pagina’s 900 tot en met 902 van het eind-proces-verbaal;
Feit 4
Verdachte heeft dit feit bekend, daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen. De rechtbank acht het feit wettig en overtuigend bewezen op grond van:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 24 januari 2023;
- het proces-verbaal categorisering pepperspray, pagina’s 903 tot en met 904 van het eind-proces-verbaal.