ECLI:NL:RBZWB:2023:706

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 februari 2023
Publicatiedatum
7 februari 2023
Zaaknummer
02-072809-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en bezit van een patroonmagazijn en kogelpatronen

Op 7 februari 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan het dealen van cocaïne, GHB en MDMA, alsook aan het bezit van een patroonhouder en kogelpatronen. De verdachte werd beschuldigd van het verkopen van harddrugs in de periode van 7 december 2021 tot en met 4 mei 2022 in Waalwijk, samen met medeverdachten. De rechtbank heeft de zaak inhoudelijk behandeld op 24 januari 2023, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten hebben gepresenteerd.

De tenlastelegging omvatte twee hoofdpunten: het dealen van drugs en het bezit van een patroonmagazijn en kogelpatronen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met medeverdachten betrokken was bij de handel in harddrugs, gebaseerd op tapgesprekken, observaties en verklaringen van getuigen. De rechtbank oordeelde dat de bewijsmiddelen voldoende waren om de verdachte schuldig te verklaren aan het dealen van drugs en het voorhanden hebben van een patroonmagazijn en kogelpatronen.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 240 dagen, waarvan 63 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, en een taakstraf van 240 uur. Daarnaast zijn er verbeurdverklaringen en onttrekkingen aan het verkeer van in beslag genomen voorwerpen uitgesproken. De rechtbank heeft geoordeeld dat de ernst van de feiten en de rol van de verdachte in de drugshandel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigen, gezien de schadelijke impact van harddrugs op de samenleving.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-072809-22
vonnis van de meervoudige kamer van 7 februari 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1995 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres]
raadsvrouw mr. M. Eekhout, advocaat te Amsterdam

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 24 januari 2023, waarbij de officier van justitie, mr. E. van Aalst, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
1.
in de periode van 7 december 2021 tot en met 4 mei 2022 in Waalwijk samen met anderen cocaïne, GHB en MDMA heeft verhandeld;
2.
op 4 mei 2022 een patroonmagazijn en kogelpatronen in zijn bezit heeft gehad.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
Feit 1
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich samen met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] schuldig heeft gemaakt aan het dealen van drugs. De officier van justitie baseert zich daarbij op de processen-verbaal van bevindingen waaruit blijkt dat verdachte gebruik maakte van het telefoonnummer eindigend op [nummerreeks] , de tapgesprekken waaruit blijkt dat verdachte en zijn medeverdachten drugs dealden, de historische gegevens van het nummer eindigend op [nummerreeks] , de observaties en de verklaringen van [getuige] . Bovendien is er in de schuur van [medeverdachte 1] een grote hoeveelheid drugs aangetroffen.
Feit 2
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte een patroonmagazijn en kogelpatronen in zijn bezit heeft gehad en baseert zich daarbij op het proces-verbaal van bevindingen van het observatieteam waaruit blijkt dat er een tas vanuit de tuin op het [adres 1] (de woning van verdachte) wordt gegooid in de tuin van [huisnummer] . In de tas worden, naast twee Nokia telefoons die van verdachte zijn, een patroonmagazijn en kogelpatronen aangetroffen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Feit 1
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen en verzoekt verdachte van dit feit vrij te spreken. Behalve dat niet duidelijk is geworden waar de telefoon is aangetroffen, zijn de processen-verbaal van bevindingen waaruit zou blijken dat het nummer eindigend op [nummerreeks] in gebruik bij verdachte zou zijn, onvoldoende betrouwbaar en deze dienen daarom van het bewijs te worden uitgesloten. Ook op basis van de tapgesprekken kan niet worden vastgesteld dat verdachte de gebruiker van dit telefoonnummer is geweest.
Zo de rechtbank van oordeel is dat het telefoonnummer wel aan verdachte zou toebehoren, stelt de verdediging zich op het standpunt dat uit de getapte gesprekken niet kan worden afgeleid dat er gehandeld zou worden in verdovende middelen. Ook de frequentie van afname en hoeveelheden kunnen niet worden vastgesteld. In de periode van 15 december 2021 tot 28 maart 2022 is het nummer niet getapt zodat ten aanzien van deze periode in ieder geval niet kan worden vastgesteld dat er (met deze telefoon) in drugs is gehandeld.
De verklaring van [getuige] bij de rechter-commissaris hieromtrent dient van het bewijs te worden uitgesloten, nu deze als onbetrouwbaar moet worden bestempeld.
Feit 2
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen en verzoekt verdachte van dit feit vrij te spreken. Er kan niet worden vastgesteld dat het patroonmagazijn en de kogelpatronen van verdachte waren. De goederen zijn niet onderzocht op vingerafdrukken of DNA en de observanten hebben niet waargenomen dat verdachte degene is geweest die de tas over de schutting heeft gegooid.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen vast dat verdachte zich samen met medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] bezig heeft gehouden met de handel in harddrugs. Zij overweegt daartoe het volgende.
Uit onderzoek is gebleken dat het [telefoonnummer] in gebruik was bij verdachte. Dit wordt niet alleen afgeleid uit de gevoerde gesprekken en vermelde contacten, maar ook uit de omstandigheid dat verdachte zelf dit nummer eerder aan politieambtenaren heeft opgegeven als het telefoonnummer waarop hij teruggebeld kon worden. De rechtbank ziet geen aanleiding dit onderzoek als onbetrouwbaar te bestempelen en om deze reden van het bewijs uit te sluiten. Er is gedegen onderzoek verricht waarbij niet is gebleken van onjuistheden. Voorts is in de woning van verdachte een Samsung telefoon aangetroffen die niet alleen gekoppeld kan worden aan dit telefoonnummer, maar ook aan het e-mailadres van verdachte.
Uit de tapgesprekken, observaties en de verhoren van [getuige] blijkt voorts dat verdachte zich samen met [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] bezig hield met drugs. Verdachten onderhouden contact met elkaar, waarbij er onder meer wordt gesproken over ‘cocaïne”, “GBL”, “een gram”, “liters”, “snoepkes” en “Masserati”. Termen die alle duiden op drugs; zowel cocaïne, XTC-pillen en GHB. Uit de tapgesprekken blijkt bovendien dat er sprake was van dealen. Zo wordt er overlegd over de hoeveelheid, wanneer het klaar moet zijn en waar er wordt afgesproken. Hetgeen uit de tapgesprekken naar voren komt, wordt bovendien bevestigd door de observaties van 5 april 2022, 21 april 2022, 26 april 2022 en 4 mei 2022, waarbij ontmoetingen zijn waargenomen waarbij verdachte en/of [medeverdachte 2] en [getuige] en/of diens auto zijn betrokken. Deze observaties sluiten naadloos aan bij de opgenomen tapgesprekken met [getuige] waarin afspraken worden gemaakt over het bestellen en ophalen van grammen cocaïne.
[getuige] betreft een bekende harddrugs gebruiker, met wie verdachte in de periode 1 december 2021 tot en met 25 maart 2022 maar liefst 480 contactmomenten had. [getuige] wordt op 4 mei 2022, nadat uit observatie blijkt dat hij de brandgang achter de percelen [adres 1] en [adres 2] (waar verdachte en [medeverdachte 2] wonen) in is gelopen, aangetroffen in zijn auto met ongeveer 1 gram cocaïne. Hij verklaart zijn cocaïne altijd bij dezelfde dealer te halen, te weten verdachte. Maar ook [medeverdachte 2] heeft een aantal malen de drugs gebracht. De rechtbank ziet geen reden deze verklaring, zoals door de verdediging is gesteld, als onbetrouwbaar te bestempelen. De verklaring bevestigt immers hetgeen uit de tapgesprekken en observaties naar voren komt. De rechtbank neemt – gelet op de inhoud en de hoeveelheid van de tapgesprekken - wel aan dat [getuige] het aantal keren dat hij drugs heeft gekocht en het aantal keren dat de drugs door [medeverdachte 2] zijn afgeleverd, onderschat.
In de zogenoemde “mancave” van [medeverdachte 1] wordt vervolgens een grote hoeveelheid drugs aangetroffen, zowel cocaïne (7,66 gram), GHB (1220 ml) en MDMA (240 pillen en 28,55 gram poeder). De rechtbank duidt dit als een handelshoeveelheid. Het voorhanden hebben van drugs in deze omvang, waarbij de drugs ook was verpakt in gripzakjes, kan niet anders worden gezien dan dat deze drugs bedoeld was om in te handelen. De verklaring van [medeverdachte 1] dat hij deze voorraad voor eigen gebruik met vrienden had, acht de rechtbank dan ook ongeloofwaardig. Temeer aangezien uit de tapgesprekken blijkt dat [medeverdachte 1] een rol had bij de deals die werden gemaakt. De rechtbank verwijst hierbij onder meer naar het gesprek van 13 december 2021 te 14.46.58 uur tussen verdachte en [medeverdachte 1] waaruit kan worden opgemaakt dat [medeverdachte 1] de vakantiekracht is die eerder een klant zou hebben uitgescholden.
Ook wordt er in gesprekken van [verdachte] met [medeverdachte 1] gevraagd naar voorraad van drugs, hoeveel er nog ligt, de prijs die daarvoor kan worden gevraagd en hoeveel daarop kan worden verdiend. Zoals in het gesprek van 11 december 2021 om 15.05.57 gevolgd door het gesprek van 11 december 2021 om 15.07.22 en de gesprekken van 16 april 2022 om 18:39.47 en 18 april 2022 om 22.07.44. Dit wijst er naar het oordeel van de rechtbank op dat de zogenoemde mancave bij [medeverdachte 1] gebruikt werd als de bewaarplaats van de drugs.
Alles in samenhang bezien maakt dat de rechtbank van oordeel is dat verdachte zich samen met [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] heeft bezig gehouden met het handelen in harddrugs.
De rechtbank acht voorts bewezen dat dit over de gehele tenlastegelegde periode heeft plaatsgevonden. Uit de historische gegevens van het [telefoonnummer] over de periode van 1 december 2021 tot en met 25 maart 2022 blijkt dat verdachte gedurende de gehele periode over en weer contact onderhoudt met [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] én met drugsgebruikers als [getuige] . Uit de hiervoor genoemde tapgesprekken over de periode van 1 december tot 15 december 2021 en de periode van 28 maart 2022 tot en met 4 mei 2022 blijkt dat verdachten in drugs hebben gehandeld. Deze bevindingen in samenhang bezien met de veelheid van contacten over en weer tussen de verdachten in de tussenliggende periode, maakt dat de rechtbank ook ten aanzien van deze periode van oordeel is dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het tenlastegelegde onder feit 1.
Feit 2
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat verdachte op 4 mei 2022 een patroonmagazijn en kogelpatronen aanwezig heeft gehad. Door het observatieteam is gezien dat de tas waarin het patroonmagazijn en de kogelpatronen zich bevonden vanuit de tuin van de woning van verdachte, net voor zijn aanhouding, in de naastgelegen tuin werd gegooid. Bovendien bevatte de tas twee telefoons die gelinkt kunnen worden aan verdachte, in die zin dat verdachte de gebruiker van deze telefoon is geweest. Deze omstandigheden in samenhang bezien, maakt dat de rechtbank van oordeel is dat het voorhanden hebben van het patroonmagazijn en de kogelpatronen aan verdachte is toe te rekenen. Dat de observanten niet hebben waargenomen dat verdachte degene is geweest die de tas heeft gegooid, maakt dit niet anders.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
inde periode van 7 december 2021 tot en met 4 mei 2022 te Waalwijk tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk heeft verkocht en verstrekt hoeveelheden cocaïne en GHB en MDMA, telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
op 4 mei 2022 te Waalwijk een onderdeel van een wapen, te weten een patroonmagazijn, bestemd en passend in een vuurwapen, te weten een pistool van het merk Glock, zijnde een wapen(onderdeel) van categorie III van de Wet Wapens en Munitie en 25 kogelpatronen (merk Sellier & Bellot, kaliber 9x19mm, bestemd en passend voor voornoemd patroonmagazijn merk Glock), zijnde munitie van categorie III van de Wet Wapens en Munitie, voorhanden heeft gehad.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden met aftrek van de periode dat verdachte in voorarrest heeft verbleven.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit. Zo de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, verzoekt de verdediging een straf gelijk aan het voorarrest op te leggen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het dealen van cocaïne, GHB en MDMA en het bezit van een patroonhouder en kogelpatronen.
Het is algemeen bekend dat harddrugs middelen zijn die voor gebruikers sterk verslavend zijn en ernstige schade toebrengen aan de gezondheid van de gebruikers. Daarnaast gaat de handel in drugs veelal gepaard met andersoortige criminaliteit, waaronder delicten die harddrugsgebruikers plegen om aan hun harddrugs te komen, maar ook delicten tussen handelaren onderling. Het bezit van (onderdelen van) wapens is illustrerend voor dit milieu. Verdachte heeft met zijn handelen hieraan bijgedragen.
Gelet op de ernst van de feiten is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf een passende strafrechtelijke reactie is. Volgens de landelijke oriëntatiepunten van de Rechtspraak voor strafoplegging is het uitgangspunt voor het dealen van harddrugs gedurende een periode van zes maanden een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden. Omdat ook het medeplegen bewezen is, werkt dit strafverzwarend. Daarnaast had verdachte een patroonhouder en kogelpatronen voorhanden. Uit het dossier leidt de rechtbank af dat verdachte een leidende rol heeft gehad. Hij was degene die de contacten onderhield met klanten en de medeverdachten aanstuurde. De rechtbank weegt dit in het nadeel van verdachte mee. Ook het strafblad weegt de rechtbank in het nadeel van verdachte mee. In het voordeel van verdachte houdt de rechtbank rekening met de persoonlijke omstandigheden, wat er toe leidt dat verdachte niet meer terug in detentie hoeft. Dit brengt echter wel met zich mee dat de maximale taakstraf op zijn plaats is. Daarnaast zal de rechtbank een forse voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen om verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst weer bezig te houden met het dealen van drugs.
Alles overziend is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 240 dagen waarvan 63 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar met aftrek van het voorarrest en daarnaast een taakstraf voor de duur van 240 uur passend en geboden is.

7.Het beslag

7.1
De teruggave aan verdachte
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerp, te weten een geldbedrag van € 610,- aan verdachte, aangezien dit geldbedrag niet vatbaar is voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder verdachte in beslag is genomen.
7.2
De verbeurdverklaring
De hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen zijn vatbaar voor verbeurdverklaring. Gebleken is dat de voorwerpen aan verdachte toebehoorden en het feit is begaan of voorbereid met behulp van deze voorwerpen.
7.3
De onttrekking aan het verkeer
De hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen
zijn vatbaar voor onttrekking aan het verkeer. Gebleken is dat het feit is begaan met betrekking tot deze voorwerpen en dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c en 22d, 33, 33a, 36b, 36c, 47, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
feit 2:Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, terwijl het feit is begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 240 dagen, waarvan 63 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 240 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
120 dagen;
Beslag
- gelast de teruggave aan verdachte van het inbeslaggenomen voorwerp, te weten € 610,-;
- verklaart verbeurd de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten twee telefoons, merk Nokia (G2457425 en G2457426);
- verklaart onttrokken aan het verkeer de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten:
Wapen (G2439957, zwart), Wapen 117 (G2457427, goudkleurig, merk: Luger) en
een koffer (G2457431, zwart);
Voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Hello, voorzitter, mr. G.M.J. Kok en mr. M.H.M. Collombon, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. Bles, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 7 februari 2023.