ECLI:NL:RBZWB:2023:7056

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 oktober 2023
Publicatiedatum
10 oktober 2023
Zaaknummer
02-130783-22; 02-196863-22 (gev ttz); 02-045139-22 (tul)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van rechtsvervolging voor bedreiging en veroordeling voor wapenbezit na geslaagd beroep op noodweer

In de strafzaak tegen de verdachte, geboren op [geboortedag 1] 1999 te [geboorteplaats], heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 11 oktober 2023 uitspraak gedaan. De zaak betreft meerdere tenlasteleggingen, waaronder bedreiging met een vuurwapen en wapenbezit. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de poging tot doodslag en de bedreiging van [slachtoffer 1] op 18 maart 2022, maar hem wel schuldig bevonden aan bedreiging met een vuurwapen op 30 april 2022 en het voorhanden hebben van een revolver en munitie. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich in een noodweersituatie bevond toen hij de revolver toonde aan [slachtoffer 1], die hem agressief benaderde. De rechtbank heeft de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging voor de poging tot doodslag, maar hem wel veroordeeld tot een gevangenisstraf van 9 maanden, met aftrek van voorarrest, en een contactverbod met [slachtoffer 1] voor de duur van twee jaar. De rechtbank heeft ook de in beslag genomen voorwerpen onttrokken aan het verkeer.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02-130783-22; 02-196863-22 (gev ttz); 02-045139-22 (tul)
vonnis van de meervoudige kamer van 11 oktober 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag 1] 1999 te [geboorteplaats] ,
gedetineerd in de PI te Dordrecht, Kerkeplaat 25, 3313 LC Dordrecht,
raadsvrouw mr. R.T.K. Davidse, advocaat te Middelburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 27 september 2023, waarbij de officier van justitie, mr. M.C. Fimerius, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter zitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermeld parketnummer en zijn overeenkomstig artikel 285 van het Wetboek van Strafvordering de zaken onder voormelde parketnummers gevoegd.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
02-130783-22
op 30 april 2022 te Vlissingen heeft geprobeerd om [slachtoffer 1] te doden door met een vuurwapen op hem te schieten, of dat hij [slachtoffer 1] heeft bedreigd met een vuurwapen;
op 30 april 2022 te Vlissingen een revolver en munitie voorhanden heeft gehad;
op 29 april 2022 te Vlissingen [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] heeft bedreigd met een (op een) vuurwapen (lijkend voorwerp);
op 18 maart 2022 te Vlissingen [slachtoffer 1] heeft bedreigd met een (op een) vuurwapen (lijkend voorwerp);
02-196863-22
op 31 juli 2022 te Vlissingen [slachtoffer 6] heeft bedreigd met een (op een) vuurwapen (lijkend voorwerp).

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
02-130783-22
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte een revolver voorhanden heeft gehad, gelet op de bekennende verklaring van verdachte en de categorisering van de revolver. Ook kan worden bewezen dat verdachte daarmee in de richting van [slachtoffer 1] heeft gedreigd. De officier van justitie acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte met deze revolver heeft geschoten richting [slachtoffer 1] , nu dat uit de bevindingen van het forensisch onderzoek niet blijkt en overig bewijs daarvoor ontbreekt. Verdachte moet daarom worden vrijgesproken van feit 1, primair. Feit 1, subsidiair, en feit 2 kunnen wettig en overtuigend worden bewezen, met uitzondering van het voorhanden hebben van de onder feit 2 ten laste gelegde munitie. Deze munitie lijkt niet te horen bij de revolver [verdachte] , maar bij het wapen van [slachtoffer 1] . Feit 3 is wettig en overtuigend bewezen, gelet op de getuigenverklaringen van meerdere betrokkenen. Verdachte heeft een wapen boven zijn hoofd rondgedraaid en bedreigingen geuit. De bedreiging was van dien aard en is onder zodanige omstandigheden gedaan dat bij de bedreigden in redelijkheid vrees kon ontstaan. Feit 4 is wettig en overtuigend bewezen, gelet op de aangifte van [slachtoffer 1] , de verklaring van getuige [medeverdachte 1] en het door haar opgestelde overzicht van incidenten met verdachte.
02-196863-22
De officier van justitie acht het feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op de aangifte van [slachtoffer 6] , de melding bij de politie, de verklaring van [getuige 1] en de beelden in het dossier. Daarop is te zien dat er sprake is van een gelijkenis tussen de kleding en de fiets op de beelden en op foto’s in de telefoon van verdachte. Daarnaast gebruikte de telefoon van verdachte die dag alleen zendmasten in Vlissingen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
02-130783-22
De verdediging bepleit vrijspraak van de primair onder feit 1 ten laste gelegde poging tot doodslag. Feit 1, subsidiair en feit 2 kunnen wettig en overtuigend bewezen worden. Op grond van het dossier kan worden bewezen dat verdachte de revolver voorhanden heeft gehad en dat hij daarmee heeft gedreigd richting [slachtoffer 1] , maar niet dat hij met die revolver heeft geschoten. De verdediging bepleit vrijspraak voor feit 3. Gelet op de verre afstand tussen verdachte en de getuigen en het feit dat er niet geschoten of gericht is op personen, kan niet gesproken worden van een redelijke vrees dat de personen het leven zouden verliezen en/of zwaar mishandeld zouden worden. Verdachte dient ook te worden vrijgesproken van feit 4. De verklaringen van [slachtoffer 1] en [medeverdachte 1] zijn niet geloofwaardig, gelet op de datum van beide verklaringen, de inhoudelijke tegenstrijdigheden en het ontbreken van enig steunbewijs.
02-196863-22
De verdediging bepleit vrijspraak van het ten laste gelegde feit, omdat het dossier onvoldoende steunbewijs bevat voor de aangifte van [slachtoffer 6] .
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
02-130783-22
Feit 1
Voorgeschiedenis
Uit het dossier volgt dat sprake is van een voorgeschiedenis tussen verdachte enerzijds en aangever [slachtoffer 1] , zijn toenmalige partner [medeverdachte 1] , zijn stiefzoon [medeverdachte 2] , buurman [medeverdachte 3] en diens zoon [medeverdachte 4] (hierna tezamen: de medeverdachten) anderzijds. Er is sprake van een langdurig conflict over en weer, waarvan de oorzaak zou zijn gelegen in een geldbedrag dat verdachte schuldig zou zijn aan [slachtoffer 1] . Het conflict heeft zich vervolgens uitgebreid, waardoor ook de medeverdachten erbij betrokken zijn geraakt. Volgens [slachtoffer 1] zou verdachte hem en zijn familie meermalen hebben bedreigd met een vuurwapen, zo ook op 29 april 2022 (ten laste gelegd aan verdachte onder feit 3). Verder is [medeverdachte 3] op 30 april 2022 kort voorafgaand aan het incident bij de [supermarkt] in Vlissingen (hierna: supermarkt) bij de moeder van verdachte aan de deur geweest en heeft hij bedreigingen richting verdachte geuit, waarvan verdachte op de hoogte was op het moment dat hij in de supermarkt was. De spanningen en conflicten tussen partijen zijn vervolgens op 30 april 2022 tot een hoogtepunt gekomen, toen verdachte zich in de supermarkt bevond en [slachtoffer 1] en de medeverdachten hiervan op de hoogte raakten.
Feitenvaststelling incident(en) supermarkt
[slachtoffer 1] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] zijn samen naar de supermarkt gereden en kwamen heel kort achter elkaar de winkel in. Eén tot anderhalve minuut later kwam ook [medeverdachte 2] , met in zijn hand een mes, en vervolgens [medeverdachte 4] de winkel binnen. Toen verdachte [slachtoffer 1] en de medeverdachten zag, is hij weggerend. [slachtoffer 1] en [medeverdachte 3] gingen hem achterna in het winkelgedeelte van de supermarkt. Verdachte is het magazijn van de supermarkt in gerend en heeft geprobeerd via de achterdeur de ruimte te verlaten. De achterdeur kon niet open, waardoor verdachte de ruimte via die weg niet kon verlaten. [slachtoffer 1] is verdachte het magazijn in gevolgd en kwam agressief en schreeuwend het magazijn binnen met – naar eigen zeggen – de bedoeling verdachte klappen te geven.
Verdachte droeg een werkende revolver bij zich in zijn broeksband. Dit betrof een revolver die verpakt zat in twee sokken. Verdachte heeft deze revolver gepakt en getoond in de richting van [slachtoffer 1] . Nadat verdachte de revolver had getoond, heeft [slachtoffer 1] het alarmpistool wat hij bij zich had gepakt en verdachte daar vervolgens meermaals (zeer) hard mee geslagen. Verdachte heeft hierdoor ernstig letsel opgelopen.
Heeft verdachte geschoten?
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of verdachte de revolver niet alleen heeft getoond, maar er ook mee heeft geschoten, zoals door [slachtoffer 1] is verklaard.
Gelet op het onderzoek dat is verricht naar de revolver kan worden vastgesteld dat er op enig moment mee is geschoten. Gebleken is namelijk dat er drie munitieonderdelen zijn aangetroffen in de revolver en dat deze munitieonderdelen zijn ontstaan na het afvuren van een kogelpatroon. De rechtbank is echter van oordeel dat niet is vast komen te staan dat dat afvuren is gebeurd in het magazijn in de supermarkt, nu de verklaring van [slachtoffer 1] op dat onderdeel onvoldoende steun vindt in de overige bewijsmiddelen in het dossier.
Daartoe overweegt de rechtbank allereerst dat de verklaring van [slachtoffer 1] , namelijk dat er twee keer met de revolver is geschoten, niet aansluit bij het onderzoek dat naar de revolver is verricht. In de revolver van verdachte was ruimte voor acht patronen. Bij het onderzoek naar de revolver werden in de trommel zeven patronen aangetroffen naast de hiervoor genoemde munitieonderdelen. Dat er meer dan één maal is geschoten met de revolver, blijkt dus niet uit het onderzoek.
Verder kan de rechtbank het moment van schieten met de revolver niet vaststellen op grond van de aangetroffen foto’s op de telefoon die bij verdachte in gebruik was. Verdachte heeft op 30 april 2022 om 15:06 uur – dus kort voor het incident in de supermarkt – een tweetal foto’s ontvangen van een revolver, met daarin acht niet-verschoten projectielen. De rechtbank acht op grond van de bevindingen over de beschadigingen aan de revolver op de foto aannemelijk dat dit hetzelfde wapen betreft als de revolver dat is aangetroffen in het magazijn van de supermarkt en dat op het moment van het nemen van de foto van de revolver nog niet met die revolver was geschoten. De rechtbank kan echter alleen vaststellen op welk moment verdachte de foto’s heeft ontvangen en niet op welk moment de foto’s zijn genomen. Dat er op 30 april 2022 om 15:06 uur nog niet met de revolver was geschoten, kan de rechtbank dus niet vaststellen aan de hand van de foto’s.
Daarnaast zijn er twee personen die beiden op korte afstand getuige zijn geweest van (een deel van) het incident in het magazijn. Zij hebben beiden geen schoten gehoord. [getuige 2] heeft verklaard dat hij wel een paar tikken heeft gehoord, maar dat hij niet dacht dat dat geluid door een wapen werd veroorzaakt.
Verder volgt uit het dossier dat de revolver van verdachte na het incident in het magazijn is aangetroffen terwijl die verpakt zat in twee zwarte sokken. Uit onderzoek blijkt dat sprake moet zijn van zichtbare verbranding en/of kruitsporen aan voorwerpen in de zeer dichte nabijheid van de loopmonding en cilindergap van een afvurend vuurwapen. Op de sokken waarin de revolver is aangetroffen zijn geen sporen van beroeting, beschadiging, verbranding en/of kruitsporen aangetroffen die kunnen duiden op het afvuren van de revolver in de nabijheid van de sokken. Als er met de revolver in het magazijn zou zijn geschoten, moet gelet op het vorenstaande de revolver ten tijde van het afvuren uit de sokken zijn geweest. Uit de getuigenverklaring van [getuige 2] volgt dat hij een zwart vuurwapen heeft gezien bij degene die het eerst het magazijn in kwam (dus bij verdachte). Nu de revolver van verdachte grijs- en bruinkleurig was, maar verpakt in twee zwarte sokken werd aangetroffen, gaat de rechtbank ervan uit dat verdachte de revolver heeft getoond terwijl die in de sokken zat. Dat verdachte de revolver op enig moment in het magazijn uit de sokken heeft gehaald, acht de rechtbank niet aannemelijk. Uit de getuigenverklaring van de anonieme getuige volgt namelijk dat verdachte na de eerste klappen van [slachtoffer 1] nog bewoog, maar daarna niet meer. Dat maakt niet aannemelijk dat verdachte de revolver terug in de sokken zou hebben gestopt nadat [slachtoffer 1] het magazijn had verlaten. Dat er in het magazijn zou zijn geschoten met de revolver vindt dus geen steun in het sporenbeeld op de sokken.
De rechtbank hecht geen waarde aan de verklaring van [medeverdachte 2] , de stiefzoon van [slachtoffer 1] , nu hij weliswaar heeft verklaard dat hij twee knallen heeft gehoord, maar de verklaring daarover pas heeft afgelegd nadat hij van [slachtoffer 1] heeft kunnen horen dat er zou zijn geschoten en hij het evenals [slachtoffer 1] over twee schoten heeft, terwijl dat niet aansluit bij het onderzoek naar de revolver.
Gelet op de hiervoor omschreven feiten en omstandigheden, acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in het magazijn van de supermarkt heeft geschoten met de revolver, maar wel dat hij de revolver dreigend naar [slachtoffer 1] heeft gericht.
Conclusie
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank verdachte vrijspreken van de poging tot doodslag. De rechtbank acht wel wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door dreigend de revolver naar hem te richten.
Feit 2
Gelet op de bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte een vuurwapen van categorie III en munitie van categorie III voorhanden heeft gehad.
Nu in de tenlastelegging wordt gesproken over 7 kogelpatronen (en niet over knalpatronen) en uit het dossier volgt dat er 7 kogelpatronen zijn aangetroffen in de revolver (in de sokken) waarvan verdachte heeft bekend dat die van hem was, gaat de rechtbank ervan uit dat het om deze kogelpatronen gaat en niet de knalpatronen die in de patroonhouder van het alarmpistool van [slachtoffer 1] zijn aangetroffen. De in de revolver aangetroffen kogelpatronen zijn gecategoriseerd als munitie van categorie III.
De rechtbank acht daarom ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte munitie van categorie III voorhanden heeft gehad.
Feit 3
De rechtbank stelt voorop dat voor een veroordeling ter zake van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht of zware mishandeling is vereist dat de bedreigde daadwerkelijk op de hoogte is geraakt van de bedreiging en de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen of zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen en dat het opzet van de verdachte daarop was gericht.
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte op 29 april 2022 in het Nelson Mandelapark in Vlissingen een op een vuurwapen lijkend voorwerp boven zijn hoofd hield en daarmee rondjes draaide. Dit deed hij op een afstand van ongeveer 35 meter van de in de tenlastelegging genoemde personen, waarbij hij hen aankeek. Een korte tijd later, toen [medeverdachte 4] en [medeverdachte 2] net weg waren, vroeg hij naar [medeverdachte 4] en zei hij “die jongens uit Middelburg, die kunnen een paar bullets door hun hoofd krijgen, binnen twee dagen moeten ze hun mond houden" en "als hij nog een keer snitcht gaat hij down" en "als je hem ziet moet je hem aanspreken, hij heeft mij gesnitcht, als ik hem zie gaat hij down." Hij liep vervolgens achter [medeverdachte 4] aan die net wegfietste. [medeverdachte 4] heeft later van vrienden gehoord dat verdachte had gezegd dat hij hem en [medeverdachte 2] kapot zou maken of kapot zou schieten.
De rechtbank is op grond hiervan van oordeel dat de aard van de ten laste gelegde gedragingen en uitlatingen van verdachte in de gegeven omstandigheden een bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht jegens [medeverdachte 4] opleveren. Ten aanzien van de overige aanwezige personen die in de tenlastelegging zijn vermeld is de rechtbank van oordeel dat de uitlatingen en gedragingen van verdachte wel een dreigende situatie voor hen opleverde, maar dat die in de gegeven omstandigheden niet van dien aard zijn dat ook bij hen in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat zij het leven zouden kunnen verliezen.
De rechtbank acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [medeverdachte 4] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en zal hem vrijspreken van de bedreiging van de overige in de tenlastelegging genoemde personen.
Feit 4
De rechtbank is van oordeel dat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat voor de bedreiging van [slachtoffer 1] door verdachte op 18 maart 2022. Alleen [medeverdachte 1] heeft gedetailleerd over dit incident verklaard. Haar verklaring wordt onvoldoende ondersteund door ander bewijs in het dossier, nu zowel het door [medeverdachte 1] opgestelde overzicht van incidenten met verdachte als de door [slachtoffer 1] afgelegde verklaring hiervoor onvoldoende specifiek zijn. Daarbij komt dat de verklaringen pas na het incident bij de supermarkt en meer dan vier maanden na het voorval zijn afgelegd, hetgeen de betrouwbaarheid van de verklaringen raakt. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van dit feit.
02-196863-22
De rechtbank is van oordeel dat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat voor de bedreiging van [slachtoffer 6] door verdachte op 31 juli 2022. Aangever [slachtoffer 6] heeft verklaard dat het verdachte is geweest die met een (nep)vuurwapen in zijn richting heeft geschoten. Uit de bewijsmiddelen in het dossier kan worden afgeleid dat er inderdaad met een (nep)vuurwapen is geschoten. Naar het oordeel van de rechtbank kan op grond van het dossier niet worden uitgesloten dat het verdachte is geweest die hiervoor verantwoordelijk is, maar concreet ondersteunend bewijs voor de betrokkenheid van verdachte ontbreekt. Dat de persoon die te zien is op de camerabeelden een fiets heeft en kleding draagt die lijkt op een fiets en kleding van verdachte en dat de telefoon die bij verdachte in gebruik was op de betreffende dag zendmasten in de omgeving van Vlissingen aanstraalde, is daarvoor onvoldoende. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van dit feit.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
02-130783-22
1
op 30 april 2022 te Vlissingen [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door dreigend een vuurwapen te richten naar die [slachtoffer 1] ;
2
op 30 april 2022 te Vlissingen
- een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een revolver (fabrieksmerk BBM, kaliber .22 Lr), zijnde een vuurwapen in de vorm van een revolver
en
- een hoeveelheid munitie van categorie III, te weten zeven kogelpatronen
voorhanden heeft gehad;
3
op 29 april 2022 te Vlissingen [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door in het park gelegen aan de Nelson Mandelalaan, dreigend en zichtbaar voor de aldaar aanwezige kinderen en bovengenoemde persoon met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp boven zijn hoofd te zwaaien en (vervolgens) naar de kinderen toe te lopen en hen dreigend de woorden toe te voegen "die jongens uit Middelburg, die kunnen een paar bullets door hun hoofd krijgen, binnen 2 dagen moeten ze hun mond houden" en "als hij nog een keer snitcht gaat hij down" en "hij heeft mij gesnicht, als ik hem zie gaat hij down".
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

5.1
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte zich noodzakelijk heeft moeten verdedigen tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding door [slachtoffer 1] . Ter onderbouwing van deze stelling heeft de verdediging aangevoerd dat uit het dossier volgt dat er al langere tijd spanningen waren tussen verdachte en [slachtoffer 1] , waarbij er al eerder doodsbedreigingen waren geuit. [medeverdachte 3] is op 30 april 2022 verhaal komen halen bij de moeder van verdachte en heeft toen ook doodsbedreigingen gericht tegen verdachte geuit. Kort daarna is verdachte naar de supermarkt gegaan. Toen [slachtoffer 1] daar lucht van kreeg, is hij samen met de medeverdachten naar de supermarkt gegaan met het voornemen om verdachte te mishandelen. Gelet op de camerabeelden van de supermarkt blijkt dat er in de supermarkt een klopjacht gaande was op verdachte waarbij messen en wapens werden getoond. Ook volgt uit de beelden dat verdachte probeerde te vluchten. Verdachte is in het magazijn in de val gelopen, omdat de deur naar buiten toe defect was. [slachtoffer 1] kwam achter hem aan, was agressief en kwam schreeuwend de ruimte binnen, zoals blijkt uit verklaringen van getuigen. Verdachte kon niet weg. Hieruit volgt dat verdachte zelf geen confrontatie heeft gezocht, dat hij heeft geprobeerd te vluchten en dat hij werd aangevallen door [slachtoffer 1] toen hij geen kant meer op kon. Onder deze omstandigheden is het tonen van de revolver (waarbij verdachte ervan uit ging dat het een alarmpistool betrof) een noodzakelijke en geboden verdedigingshandeling. Verdachte heeft voldaan aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit waardoor hem een geslaagd beroep op noodweer toekomt. Verzocht wordt verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging voor feit 1, subsidiair.
5.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat aannemelijk is geworden dat verdachte heeft gehandeld uit noodweer en moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging voor feit 1, subsidiair. Verdachte heeft, toen [slachtoffer 1] op hem af kwam rennen, de revolver aan hem getoond terwijl het in sokken zat.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Voor noodweer is vereist dat de verdediging is gericht tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Van een ogenblikkelijke aanranding is ook sprake bij een onmiddellijk dreigend gevaar voor een aanranding. De enkele vrees/angst voor zo'n aanranding is daartoe echter niet voldoende. De gestelde aanranding moet in redelijkheid beschouwd, zodanig bedreigend zijn voor verdachte dat deze kan worden aangemerkt als een ogenblikkelijke aanranding in de zin van artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht.
Op grond van hetgeen de rechtbank hiervoor onder 4.3 aan feiten en omstandigheden heeft vastgesteld, is de rechtbank van oordeel dat er sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding in de zin van onmiddellijk dreigend gevaar voor een aanranding. [slachtoffer 1] heeft samen met medeverdachten verdachte in het winkelgedeelte van de supermarkt opgejaagd met – naar eigen zeggen – het doel om hem klappen te geven. Verdachte is het magazijn van de supermarkt in gevlucht in een poging de supermarkt uit te komen. De deur naar buiten bleek niet open te kunnen, waardoor verdachte vast zat in het magazijn toen [slachtoffer 1] ook het magazijn binnen kwam. Uit de getuigenverklaringen volgt dat [slachtoffer 1] schreeuwend en agressief (
‘Hij was echt gevaarlijk’) het magazijn binnen kwam. Deze omstandigheden, in combinatie met het al lang lopende conflict tussen verdachte en [slachtoffer 1] en de bedreiging door [medeverdachte 3] eerder diezelfde dag, maakt naar het oordeel van de rechtbank dat deze situatie in redelijkheid beschouwd zodanig bedreigend voor verdachte was dat deze kan worden aangemerkt als een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding.
De rechtbank is verder van oordeel dat verdachte heeft voldaan aan de vereisten van subsidiariteit en proportionaliteit. Hij heeft eerst geprobeerd te vluchten en toen dat niet bleek te lukken een (in sokken verpakt) vuurwapen getoond aan [slachtoffer 1] , die dreigend op hem af kwam en – naar eigen zeggen en naar de uiterlijke verschijningsvorm – met het doel om verdachte aan te vallen. Bovendien was het voor verdachte niet duidelijk wie er naast [slachtoffer 1] nog meer het magazijn in zouden komen. De gedragingen van verdachte staan naar het oordeel van de rechtbank – als verdedigingsmiddel – niet in onredelijke verhouding tot de ernst van de aanranding.
De rechtbank honoreert dan ook het beroep op noodweer en zal verdachte ontslaan van alle rechtsvervolging voor feit 1, subsidiair.
Ten aanzien van feit 2 en 3 zijn er geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar voor feit 2 en 3, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 270 dagen (gelijk aan de duur van het voorarrest) en een dadelijk uitvoerbaar contactverbod met [slachtoffer 1] voor de duur van twee jaar op grond van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Zij heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder verdachte de revolver voorhanden heeft gehad en de omstandigheid dat verdachte geen verantwoordelijkheid voor zijn handelen neemt. Ook houdt zij rekening met het negatieve rapport van de reclassering en met artikel 63 Sr. Tot slot houdt zij er in het voordeel van verdachte rekening mee dat aan hem ernstig letsel is toegebracht waarvan hij tot op heden nog steeds last heeft.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt om aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen die gelijk is aan het voorarrest en een eventuele langere straf in voorwaardelijke zin op te leggen, rekening houdend met de volgende omstandigheden. Verdachte ging ervan uit dat de revolver slechts een alarmpistool betrof. Verder is hij zelf slachtoffer geworden van een ernstig geweldsincident, waarbij hij ernstig gewond is geraakt en waardoor hij nog steeds klachten ervaart. Zijn revalidatietraject is door het voorarrest bemoeilijkt. Hij wil snel starten met de door hem zelf opgezette hulpverlening en weer contact met zijn zoon hebben. Verzocht wordt geen bijzondere voorwaarden met reclasseringstoezicht op te leggen, omdat er geen vertrouwen meer is in een goede samenwerking met de reclassering. Tegen een contactverbod met [slachtoffer 1] en de overige medeverdachten is geen bezwaar.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een revolver en zeven daarvoor geschikte kogelpatronen. De rechtbank acht het strafverzwarend dat hij de revolver en de munitie in de openbare ruimte bij zich heeft gedragen, namelijk in een supermarkt met nietsvermoedend winkelend publiek. Daarnaast heeft hij zich schuldig gemaakt aan een bedreiging met een op een vuurwapen lijkend voorwerp, eveneens in een openbare ruimte en in aanwezigheid van een flink aantal minderjarigen. Dit zijn ernstige feiten. Het ongecontroleerde bezit van een vuurwapen inclusief de daarvoor geschikte munitie brengt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich mee en veroorzaakt gevoelens van onveiligheid in de maatschappij. Het bezit van vuurwapens en munitie kan gemakkelijk leiden tot het gebruik ervan, wat tot zeer ernstige gevolgen kan leiden. Ook in dit geval lijkt de revolver van verdachte er sterk toe te hebben bijgedragen dat de situatie tussen hem en [slachtoffer 1] vreselijk uit de hand is gelopen en er uiteindelijk toe heeft geleid dat aan verdachte zelf ernstig letsel werd toegebracht.
Persoonlijke omstandigheden
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van verdachte, waaruit blijkt dat hij eerder is veroordeeld voor strafbare feiten, onder andere voor bedreigingen. Artikel 63 Sr is van toepassing vanwege een veroordeling door de politierechter van deze rechtbank op 10 juni 2022.
Verder heeft de rechtbank acht geslagen op de rapporten van de reclassering en in het bijzonder het adviesrapport van 7 februari 2023 en het advies voortijdige negatieve beëindiging toezicht van 20 juli 2023.
Uit het rapport van 7 februari 2023 volgt dat bij verdachte sprake is van problematiek op verschillende leefgebieden en dat hij gebaat is bij structuur en duidelijkheid. Ondanks dat verdachte zich eerder onvoldoende aan voorwaarden heeft gehouden en intrinsieke motivatie voor bijvoorbeeld begeleid wonen en behandeling ontbrak, wil de reclassering hem nog een kans geven. Tijdens detentie lijkt er enige bereidheid tot medewerking te zijn ontstaan en een ontwikkeling van besef dat hulpverlening nodig is, hoewel aan de oprechtheid van de motivatie wordt getwijfeld. Het recidiverisico wordt als hoog ingeschat. De reclassering ziet de noodzaak van begeleiding om meer stabiliteit in zijn leven te krijgen, verdachte in beeld te houden, het risico op recidive te beperken en verdachte toe te leiden naar een stabiele basis. De reclassering adviseert daarom om aan verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met reclasseringstoezicht en als bijzondere voorwaarden een meldplicht, ambulante behandeling, begeleid wonen of maatschappelijke opvang en een inspanningsverplichting om zinvolle dagbesteding te verkrijgen.
De voorlopige hechtenis van verdachte was met ingang van 9 maart 2023 geschorst, waarbij (onder andere) de door de reclassering geadviseerde voorwaarden als schorsingsvoorwaarden zijn opgelegd.
Uit het advies van de reclassering 20 juli 2023 blijkt dat verdachte zich niet heeft gehouden aan de aan hem gestelde (schorsings)voorwaarden. Hij is opgenomen geweest in de Forensische Resocialisatie Unit van GGZ WNB, maar is na ongeveer drie maanden gedwongen met ontslag gestuurd na grensoverschrijdend gedrag en agressie. Vervolgens is hij niet naar de meldplichtafspraak bij de reclassering gekomen en heeft hij benoemd zich te willen onttrekken aan het toezicht. Door het gebrek aan inzicht of motivatie ziet de reclassering geen beïnvloedingsmogelijkheden meer om tot wezenlijke gedragsverandering te komen en daarmee tot het terugdringen van het recidiverisico, dat nog steeds als hoog wordt ingeschat.
Gelet op het meest recente rapport van de reclassering ziet de rechtbank geen mogelijkheden meer tot het opleggen van reclasseringstoezicht en bijzondere voorwaarden.
De rechtbank houdt rekening met de gevolgen die het incident in de supermarkt op 30 april 2022 voor hemzelf heeft gehad. Aan verdachte is zwaar lichamelijk letsel toegebracht waarvoor operatief ingrijpen noodzakelijk was. Hij heeft de periode na het voorval deels in voorarrest doorgebracht, waardoor revalidatie werd bemoeilijkt, en hij ervaart nog steeds last van de gevolgen van het letsel in de zin van onder andere hoofdpijn, vergeetachtigheid, paniekaanvallen en een gebrek aan gevoel in zijn onderkaak, lip en kin. De rechtbank weegt dit in strafmatigende zin mee.
Strafmaat
Gelet op de aard en ernst van het feit is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf noodzakelijk is. Bij het bepalen van de hoogte daarvan houdt de rechtbank rekening met de oriëntatiepunten van het LOVS, die voor het voorhanden hebben van een revolver in de openbare ruimte acht maanden gevangenisstraf als uitgangspunt benoemen en voor een bedreiging door het tonen van een (nep)vuurwapen vier maanden gevangenisstraf.
Rekening houdend met de hiervoor beschreven persoonlijke omstandigheden van verdachte, is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van gelijke duur als de duur van het voorarrest (die door de rechtbank is becijferd op 270 dagen) passend is. De rechtbank zal aan verdachte daarom een gevangenisstraf opleggen voor de duur van 270 dagen (= 9 maanden) met aftrek van voorarrest.
Verder acht de rechtbank ter voorkoming van nieuwe strafbare feiten van belang dat verdachte op geen enkele wijze contact zoekt of heeft met [slachtoffer 1] . De rechtbank zal aan verdachte daarom op grond van artikel 38v Sr de maatregel opleggen dat hij zich onthoudt van contact met [slachtoffer 1] voor de duur van twee jaar, waarbij de duur van de vervangende hechtenis zeven dagen bedraagt voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan met een maximum van zes maanden. De rechtbank zal bepalen dat deze maatregel dadelijk uitvoerbaar is, nu er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte zich belastend zal gedragen tegen [slachtoffer 1] .

7.Het beslag

7.1
De onttrekking aan het verkeer
De hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen zijn vatbaar voor onttrekking aan het verkeer. Gebleken is dat feit 1 en 2 zijn begaan met de voorwerpen.
Verder zijn de voorwerpen van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan
in strijd is met de wet en/of het algemeen belang.

8.De vordering tot tenuitvoerlegging

De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 week die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van de politierechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 10 juni 2022 onder parketnummer 02-045139-22 ten uitvoer zal worden gelegd.
Nu verdachte wordt vrijgesproken van het feit naar aanleiding waarvan de tenuitvoerlegging is gevorderd, dient de vordering tot tenuitvoerlegging te worden afgewezen.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36b, 36c, 38v, 38w, 57, 63 en 285 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het primair onder 1 en het onder 4 ten laste gelegde feit van 02-130783-22 en van het onder 02-196863-22 ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het subsidiair onder feit 1 van 02-130783-22 bewezenverklaarde geen strafbaar feit is en
ontslaat verdachte op dat onderdeel van alle rechtsvervolging;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
02-130783-22
feit 2:
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, terwijl het feit is begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
feit 3:
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 9 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Maatregel
- legt op de maatregel dat verdachte voor de duur van
twee jaar op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedag 2] 1983;
- beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt
7 dagen voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan.De totale duur van de vervangende hechtenis bedraagt ten hoogste zes maanden;
- bepaalt dat toepassing van de vervangende hechtenis de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet opheft;
- beveelt dat de opgelegde maatregel dadelijk uitvoerbaar is omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte zich belastend zal gedragen jegens een bepaalde persoon;
Beslag
- verklaart onttrokken aan het verkeer de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten:
STK Revolver (Omschrijving: G2456489, Revolver nr 10 uit sok bbm olympic 38 .22 mm omgebouwd);
1 STK Munitie (Omschrijving: G2456820, patroon _7a.1 uit revolver bbm olypic 38)
1 STK Munitie (Omschrijving: G2456821, patroon _7a.2 uit revolver bbm olympic 38 (kaliber .22))
1 STK Munitie (Omschrijving: G2456822, patroon _7a.3 uit revolver bbm olympic 38 (kaliber .22))
1 STK Munitie (Omschrijving: G2456824 (kogelpatroon) patroon _7a.4 uit revolver bbm olympic 38 (kaliber .22))
1 STK Munitie (Omschrijving: G2456825 (kogelpatroon) patroon _7a.5 uit revolver bbm olympic 38 (kaliber .22))
1 STK Munitie (Omschrijving: G2456826 (kogelpatroon) patroon _7a.6 uit revolver bbm olympic 38 (kaliber .22))
1 STK Munitie (Omschrijving: G2456829 (kogelpatroon) patroon _7a.7 uit revolver bbm olympic 38 (kaliber .22))
1 STK Munitie (Omschrijving: G2456830 (kogelpatroon) patroon _7a.8 uit revolver bbm olympic 38 (kaliber .22))
Vordering tenuitvoerlegging
- wijst de vordering tot tenuitvoerlegging af;
Voorlopige hechtenis
- heft het bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. N. van der Ploeg-Hogervorst, voorzitter, mr. H. Skalonjic en mr. S.H. van Nieuwkerk, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.J. van der Welle, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 11 oktober 2023.
Mr. Skalonjic en mr. Van Nieuwkerk zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.