4.3.2De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Voorgeschiedenis
Uit het dossier volgt dat sprake is van een voorgeschiedenis tussen verdachte enerzijds en aangever [slachtoffer 1] , zijn toenmalige partner [medeverdachte 1] , zijn stiefzoon [medeverdachte 2] , buurman [medeverdachte 3] en diens zoon [medeverdachte 4] (hierna tezamen: de medeverdachten) anderzijds. Er is sprake van een langdurig conflict over en weer, waarvan de oorzaak zou zijn gelegen in een geldbedrag dat verdachte schuldig zou zijn aan [slachtoffer 1] . Het conflict heeft zich vervolgens uitgebreid, waardoor ook de medeverdachten erbij betrokken zijn geraakt. Volgens [slachtoffer 1] zou verdachte hem en zijn familie meermalen hebben bedreigd met een vuurwapen, zo ook op 29 april 2022 (ten laste gelegd aan verdachte onder feit 3). Verder is [medeverdachte 3] op 30 april 2022 kort voorafgaand aan het incident bij de [supermarkt] in Vlissingen (hierna: supermarkt) bij de moeder van verdachte aan de deur geweest en heeft hij bedreigingen richting verdachte geuit, waarvan verdachte op de hoogte was op het moment dat hij in de supermarkt was. De spanningen en conflicten tussen partijen zijn vervolgens op 30 april 2022 tot een hoogtepunt gekomen, toen verdachte zich in de supermarkt bevond en [slachtoffer 1] en de medeverdachten hiervan op de hoogte raakten.
Feitenvaststelling incident(en) supermarkt
[slachtoffer 1] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] zijn samen naar de supermarkt gereden en kwamen heel kort achter elkaar de winkel in. Eén tot anderhalve minuut later kwam ook [medeverdachte 2] , met in zijn hand een mes, en vervolgens [medeverdachte 4] de winkel binnen. Toen verdachte [slachtoffer 1] en de medeverdachten zag, is hij weggerend. [slachtoffer 1] en [medeverdachte 3] gingen hem achterna in het winkelgedeelte van de supermarkt. Verdachte is het magazijn van de supermarkt in gerend en heeft geprobeerd via de achterdeur de ruimte te verlaten. De achterdeur kon niet open, waardoor verdachte de ruimte via die weg niet kon verlaten. [slachtoffer 1] is verdachte het magazijn in gevolgd en kwam agressief en schreeuwend het magazijn binnen met – naar eigen zeggen – de bedoeling verdachte klappen te geven.
Verdachte droeg een werkende revolver bij zich in zijn broeksband. Dit betrof een revolver die verpakt zat in twee sokken. Verdachte heeft deze revolver gepakt en getoond in de richting van [slachtoffer 1] . Nadat verdachte de revolver had getoond, heeft [slachtoffer 1] het alarmpistool wat hij bij zich had gepakt en verdachte daar vervolgens meermaals (zeer) hard mee geslagen. Verdachte heeft hierdoor ernstig letsel opgelopen.
Heeft verdachte geschoten?
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of verdachte de revolver niet alleen heeft getoond, maar er ook mee heeft geschoten, zoals door [slachtoffer 1] is verklaard.
Gelet op het onderzoek dat is verricht naar de revolver kan worden vastgesteld dat er op enig moment mee is geschoten. Gebleken is namelijk dat er drie munitieonderdelen zijn aangetroffen in de revolver en dat deze munitieonderdelen zijn ontstaan na het afvuren van een kogelpatroon. De rechtbank is echter van oordeel dat niet is vast komen te staan dat dat afvuren is gebeurd in het magazijn in de supermarkt, nu de verklaring van [slachtoffer 1] op dat onderdeel onvoldoende steun vindt in de overige bewijsmiddelen in het dossier.
Daartoe overweegt de rechtbank allereerst dat de verklaring van [slachtoffer 1] , namelijk dat er twee keer met de revolver is geschoten, niet aansluit bij het onderzoek dat naar de revolver is verricht. In de revolver van verdachte was ruimte voor acht patronen. Bij het onderzoek naar de revolver werden in de trommel zeven patronen aangetroffen naast de hiervoor genoemde munitieonderdelen. Dat er meer dan één maal is geschoten met de revolver, blijkt dus niet uit het onderzoek.
Verder kan de rechtbank het moment van schieten met de revolver niet vaststellen op grond van de aangetroffen foto’s op de telefoon die bij verdachte in gebruik was. Verdachte heeft op 30 april 2022 om 15:06 uur – dus kort voor het incident in de supermarkt – een tweetal foto’s ontvangen van een revolver, met daarin acht niet-verschoten projectielen. De rechtbank acht op grond van de bevindingen over de beschadigingen aan de revolver op de foto aannemelijk dat dit hetzelfde wapen betreft als de revolver dat is aangetroffen in het magazijn van de supermarkt en dat op het moment van het nemen van de foto van de revolver nog niet met die revolver was geschoten. De rechtbank kan echter alleen vaststellen op welk moment verdachte de foto’s heeft ontvangen en niet op welk moment de foto’s zijn genomen. Dat er op 30 april 2022 om 15:06 uur nog niet met de revolver was geschoten, kan de rechtbank dus niet vaststellen aan de hand van de foto’s.
Daarnaast zijn er twee personen die beiden op korte afstand getuige zijn geweest van (een deel van) het incident in het magazijn. Zij hebben beiden geen schoten gehoord. [getuige 2] heeft verklaard dat hij wel een paar tikken heeft gehoord, maar dat hij niet dacht dat dat geluid door een wapen werd veroorzaakt.
Verder volgt uit het dossier dat de revolver van verdachte na het incident in het magazijn is aangetroffen terwijl die verpakt zat in twee zwarte sokken. Uit onderzoek blijkt dat sprake moet zijn van zichtbare verbranding en/of kruitsporen aan voorwerpen in de zeer dichte nabijheid van de loopmonding en cilindergap van een afvurend vuurwapen. Op de sokken waarin de revolver is aangetroffen zijn geen sporen van beroeting, beschadiging, verbranding en/of kruitsporen aangetroffen die kunnen duiden op het afvuren van de revolver in de nabijheid van de sokken. Als er met de revolver in het magazijn zou zijn geschoten, moet gelet op het vorenstaande de revolver ten tijde van het afvuren uit de sokken zijn geweest. Uit de getuigenverklaring van [getuige 2] volgt dat hij een zwart vuurwapen heeft gezien bij degene die het eerst het magazijn in kwam (dus bij verdachte). Nu de revolver van verdachte grijs- en bruinkleurig was, maar verpakt in twee zwarte sokken werd aangetroffen, gaat de rechtbank ervan uit dat verdachte de revolver heeft getoond terwijl die in de sokken zat. Dat verdachte de revolver op enig moment in het magazijn uit de sokken heeft gehaald, acht de rechtbank niet aannemelijk. Uit de getuigenverklaring van de anonieme getuige volgt namelijk dat verdachte na de eerste klappen van [slachtoffer 1] nog bewoog, maar daarna niet meer. Dat maakt niet aannemelijk dat verdachte de revolver terug in de sokken zou hebben gestopt nadat [slachtoffer 1] het magazijn had verlaten. Dat er in het magazijn zou zijn geschoten met de revolver vindt dus geen steun in het sporenbeeld op de sokken.
De rechtbank hecht geen waarde aan de verklaring van [medeverdachte 2] , de stiefzoon van [slachtoffer 1] , nu hij weliswaar heeft verklaard dat hij twee knallen heeft gehoord, maar de verklaring daarover pas heeft afgelegd nadat hij van [slachtoffer 1] heeft kunnen horen dat er zou zijn geschoten en hij het evenals [slachtoffer 1] over twee schoten heeft, terwijl dat niet aansluit bij het onderzoek naar de revolver.
Gelet op de hiervoor omschreven feiten en omstandigheden, acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in het magazijn van de supermarkt heeft geschoten met de revolver, maar wel dat hij de revolver dreigend naar [slachtoffer 1] heeft gericht.
Conclusie
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank verdachte vrijspreken van de poging tot doodslag. De rechtbank acht wel wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door dreigend de revolver naar hem te richten.
Feit 2
Gelet op de bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte een vuurwapen van categorie III en munitie van categorie III voorhanden heeft gehad.
Nu in de tenlastelegging wordt gesproken over 7 kogelpatronen (en niet over knalpatronen) en uit het dossier volgt dat er 7 kogelpatronen zijn aangetroffen in de revolver (in de sokken) waarvan verdachte heeft bekend dat die van hem was, gaat de rechtbank ervan uit dat het om deze kogelpatronen gaat en niet de knalpatronen die in de patroonhouder van het alarmpistool van [slachtoffer 1] zijn aangetroffen. De in de revolver aangetroffen kogelpatronen zijn gecategoriseerd als munitie van categorie III.
De rechtbank acht daarom ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte munitie van categorie III voorhanden heeft gehad.
Feit 3
De rechtbank stelt voorop dat voor een veroordeling ter zake van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht of zware mishandeling is vereist dat de bedreigde daadwerkelijk op de hoogte is geraakt van de bedreiging en de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen of zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen en dat het opzet van de verdachte daarop was gericht.
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte op 29 april 2022 in het Nelson Mandelapark in Vlissingen een op een vuurwapen lijkend voorwerp boven zijn hoofd hield en daarmee rondjes draaide. Dit deed hij op een afstand van ongeveer 35 meter van de in de tenlastelegging genoemde personen, waarbij hij hen aankeek. Een korte tijd later, toen [medeverdachte 4] en [medeverdachte 2] net weg waren, vroeg hij naar [medeverdachte 4] en zei hij “die jongens uit Middelburg, die kunnen een paar bullets door hun hoofd krijgen, binnen twee dagen moeten ze hun mond houden" en "als hij nog een keer snitcht gaat hij down" en "als je hem ziet moet je hem aanspreken, hij heeft mij gesnitcht, als ik hem zie gaat hij down." Hij liep vervolgens achter [medeverdachte 4] aan die net wegfietste. [medeverdachte 4] heeft later van vrienden gehoord dat verdachte had gezegd dat hij hem en [medeverdachte 2] kapot zou maken of kapot zou schieten.
De rechtbank is op grond hiervan van oordeel dat de aard van de ten laste gelegde gedragingen en uitlatingen van verdachte in de gegeven omstandigheden een bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht jegens [medeverdachte 4] opleveren. Ten aanzien van de overige aanwezige personen die in de tenlastelegging zijn vermeld is de rechtbank van oordeel dat de uitlatingen en gedragingen van verdachte wel een dreigende situatie voor hen opleverde, maar dat die in de gegeven omstandigheden niet van dien aard zijn dat ook bij hen in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat zij het leven zouden kunnen verliezen.
De rechtbank acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [medeverdachte 4] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en zal hem vrijspreken van de bedreiging van de overige in de tenlastelegging genoemde personen.
Feit 4
De rechtbank is van oordeel dat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat voor de bedreiging van [slachtoffer 1] door verdachte op 18 maart 2022. Alleen [medeverdachte 1] heeft gedetailleerd over dit incident verklaard. Haar verklaring wordt onvoldoende ondersteund door ander bewijs in het dossier, nu zowel het door [medeverdachte 1] opgestelde overzicht van incidenten met verdachte als de door [slachtoffer 1] afgelegde verklaring hiervoor onvoldoende specifiek zijn. Daarbij komt dat de verklaringen pas na het incident bij de supermarkt en meer dan vier maanden na het voorval zijn afgelegd, hetgeen de betrouwbaarheid van de verklaringen raakt. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van dit feit.
02-196863-22
De rechtbank is van oordeel dat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat voor de bedreiging van [slachtoffer 6] door verdachte op 31 juli 2022. Aangever [slachtoffer 6] heeft verklaard dat het verdachte is geweest die met een (nep)vuurwapen in zijn richting heeft geschoten. Uit de bewijsmiddelen in het dossier kan worden afgeleid dat er inderdaad met een (nep)vuurwapen is geschoten. Naar het oordeel van de rechtbank kan op grond van het dossier niet worden uitgesloten dat het verdachte is geweest die hiervoor verantwoordelijk is, maar concreet ondersteunend bewijs voor de betrokkenheid van verdachte ontbreekt. Dat de persoon die te zien is op de camerabeelden een fiets heeft en kleding draagt die lijkt op een fiets en kleding van verdachte en dat de telefoon die bij verdachte in gebruik was op de betreffende dag zendmasten in de omgeving van Vlissingen aanstraalde, is daarvoor onvoldoende. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van dit feit.