ECLI:NL:RBZWB:2023:7017

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 augustus 2023
Publicatiedatum
10 oktober 2023
Zaaknummer
23-005531
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van kosten rechtsbijstand ex artikel 530 Sv na beëindiging strafzaak zonder straf of maatregel

Op 11 augustus 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, uitspraak gedaan in een verzoekschrift ex artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) dat op 28 februari 2023 was ingediend. Verzoeker, vertegenwoordigd door mr. A.C.M. Tönis, vroeg om een vergoeding van €1.859,77 voor kosten van rechtsbijstand, plus een forfaitaire vergoeding van €680,00 voor de indiening en behandeling van het verzoekschrift. De strafzaak tegen verzoeker was geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel, wat de basis vormde voor het verzoek om vergoeding.

Tijdens de behandeling in raadkamer op 28 juli 2023 zijn zowel de officier van justitie, mr. M. Nieuwenhuis, als de advocaat van verzoeker gehoord. De advocaat stelde dat de kosten voor rechtsbijstand niet bovenmatig waren en dat er geen sprake was van dubbeltelling van kosten met betrekking tot een medeverdachte. De officier van justitie betwistte echter de redelijkheid van de gevraagde kosten en stelde dat deze niet in verhouding stonden tot de complexiteit van de zaak.

De rechtbank overwoog dat, gezien de beëindiging van de strafzaak zonder straf of maatregel, verzoeker recht had op een vergoeding voor de gemaakte kosten. De rechtbank oordeelde dat het verzochte bedrag aan kosten van rechtsbijstand voldoende onderbouwd was en dat de omstandigheden billijkheid vereisten voor toekenning. Uiteindelijk werd het verzoek tot vergoeding toegewezen, met een totaalbedrag van €2.539,77, bestaande uit de kosten van rechtsbijstand en de forfaitaire vergoeding voor de behandeling van het verzoekschrift.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team strafrecht
Locatie Breda
parketnummer: 02-290095-22
rk-nummer: 23-005531
Beslissing op het verzoekschrift ex artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering
Beslissing op het verzoekschrift ex artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (hierna te noemen: Sv) ingekomen ter griffie op 28 februari 2023, in de zaak:
[verzoeker]
geboren op [geboortedag] 1985 te (land onbekend)
woonplaats kiezende ten kantore van mr. A.C.M. Tönis, Parkstraat 10 te 4818 SJ Breda.
Verzoeker is [verzoeker] voornoemd.

1.De procedure

De procedure blijkt onder meer uit de volgende stukken:
 het verzoekschrift dat strekt tot toekenning van een vergoeding
ex artikel 530 Svten laste van de Staat voor een bedrag van:
  • €1.859,77, voor vergoeding van kosten rechtsbijstand;
  • € 340,00 als forfaitaire vergoeding voor de kosten met betrekking tot het opstellen en indienen van het verzoekschrift dan wel € 680,00 bij behandeling van het verzoekschrift in raadkamer;
  • de aantekening van het mondelinge vonnis van de politierechter van 10 februari 2023;
  • de schriftelijke reactie van de officier van justitie.
Op 28 juli 2023 heeft het onderzoek door de raadkamer plaatsgevonden. Hierbij zijn de officier van justitie mr. M. Nieuwenhuis en mr. A.C.M. Tönis als gemachtigd advocaat van verzoeker gehoord.
Verzoeker is behoorlijk opgeroepen maar niet bij de behandeling van het verzoek verschenen.
Namens verzoeker is aangevoerd dat de strafzaak tegen hem is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel. Verzoeker heeft kosten voor rechtsbijstand moeten maken in het kader van deze strafzaak en stelt zich op het standpunt dat deze kosten voor vergoeding in aanmerking komen. Verzocht wordt dan ook aan hem een vergoeding toe te kennen ter hoogte van € 1.859,77, te vermeerderen met de forfaitaire vergoeding voor de indiening en behandeling van het verzoekschrift.
In raadkamer heeft de advocaat in aanvulling op het verzoekschrift toegelicht dat de door haar verzochte kosten voor rechtsbijstand niet bovenmatig zijn. Er is bovendien geen sprake van een dubbeltelling van kosten bij de medeverdachte. De inhoudelijke behandeling heeft meer dan een uur in beslag genomen, welke tijd is verdeeld over beide cliënten. Aangezien in beide zaken een ander verweer is gevoerd, verschillen de bestede uren voor het pleidooi per cliënt. Over de bestede tijd na afloop van de zitting heeft de advocaat toegelicht dat ook in het geval van vrijspraak de mogelijkheid van hoger beroep openstaat. Dus ook de consequenties van een vrijspraak worden nog met de cliënt gesproken. Tot slot wordt door het Openbaar Ministerie de laatste tijd constant en ten onrechte gesteld dat de kostenpost “openen/sluiten dossier” onder “kantoorkosten” valt. De “kantoorkosten” zijn echter een vast percentage voor bijvoorbeeld telefoonkosten, briefpapier, de huur van het pand en het salaris van de secretaresse. De kostenpost “openen/sluiten dossier” ziet echt op werk door de advocaat, zoals bij het openen het identificeren van de cliënt en het plaatsen van cliënt in het systeem en bij het sluiten bijvoorbeeld het selecteren en plaatsen van de stukken voor het kantoorarchief.
De officier van justitie heeft zich schriftelijk op het standpunt gesteld dat het verzoek (gedeeltelijk) dient te worden afgewezen. Het aantal uren dat aan de strafzaak is besteed in combinatie met het gehanteerde uurtarief staat niet in verhouding tot de complexiteit van de strafzaak en de omvang van het procesdossier. Daarnaast ziet het procesdossier ook op een medeverdachte, welke door dezelfde raadsvrouw is bijgestaan en welke zaak gelijktijdig met onderhavige zaak is behandeld. De officier van justitie acht het niet redelijk om in beide zaken separate kosten in rekening te brengen voor de bestudering van hetzelfde dossier, het voorbereiden en het bijwonen van dezelfde zitting. Voorts zijn ook nog na de zitting kosten gemaakt die in rekening zijn gebracht. Ook zijn over de hele periode kosten opgevoerd die zijn aan te merken als kantoorkosten, zoals het meermalen “openen/sluiten dossier”, terwijl over het gehele bedrag eveneens 6% aan kantoorkosten zijn opgevoerd. Gelet op het voorgaande dient volgens vaste jurisprudentie ook de forfaitaire vergoeding te worden afgewezen.
In raadkamer heeft de officier van justitie gepersisteerd bij het eerder ingenomen standpunt.

2.De beoordeling

De rechtbank overweegt als volgt.
De zaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel of met zodanige oplegging, doch op grond van een feit waarvoor voorlopige hechtenis niet is toegelaten en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank is bevoegd om het verzoek in behandeling te nemen, nu de zaak in feitelijke aanleg bij de rechtbank is vervolgd, zou worden vervolgd of laatstelijk werd vervolgd.
Ingevolge artikel 530 Sv wordt aan de gewezen verdachte een vergoeding toegekend in
de ten behoeve van het onderzoek en de behandeling van de zaak gemaakte reis- en verblijfkosten, en kan een vergoeding worden toegekend voor de schade welke hij ten gevolge van tijdverzuim door de vervolging en de behandeling der zaak ter terechtzitting werkelijk heeft geleden, alsmede, behoudens in het zich hier niet voordoende geval dat - kort gezegd - de raadsman was toegevoegd, in de kosten van een raadsman.
Ingevolge artikel 534, eerste en vierde lid, Sv vindt toekenning van een schadevergoeding steeds plaats, indien en voor zover daartoe, naar het oordeel van de rechtbank, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
Het verzochte bedrag aan kosten van rechtsbijstand ter grootte van
€ 1.859,77is in voldoende mate onderbouwd en komt de rechtbank billijk voor. De rechtbank zal dit bedrag toewijzen.
Voor de kosten verbonden aan de indiening en behandeling van het verzoekschrift in raadkamer wordt het forfaitaire bedrag van
€ 680,00toegekend.

3.De beslissing

De rechtbank:
wijst het verzoek tot toekenning van een vergoeding ex artikel 530 Sv toe tot een bedrag van
€ 2.539,77, bestaande uit:
- € 1.859,77 aan kosten van rechtsbijstand; en
- € 680,00 de kosten verbonden aan de indiening en behandeling van het verzoekschrift in raadkamer;
bepaalt dat een bedrag van
€ 2.539,77zal worden overgemaakt op [rekeningnummer] ten name van Stichting Derdengelden TDNL, onder vermelding van “[verzoeker]/OM 530 Sv”.
Deze beslissing is op 11 augustus 2023 gegeven door mr. R.J.H. de Brouwer, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M. van Grinsven, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 augustus 2023.
INFORMATIE RECHTSMIDDEL
Tegen de beslissing ex artikel 530 Sv kan door het Openbaar Ministerie binnen veertien dagen na de dagtekening van deze beslissing en door verzoeker binnen een maand na de betekening van deze beslissing hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (artikel 535 lid 1 Sv).