ECLI:NL:RBZWB:2023:7007

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 oktober 2023
Publicatiedatum
10 oktober 2023
Zaaknummer
C/02/369322 / HA ZA 20-115 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • M. Vermariën
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot vergoeding van kosten in verband met gebreken aan hoofdelektromotoren

In deze civiele procedure heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 4 oktober 2023 uitspraak gedaan in een zaak tussen Zurich Insurance Public Limited Company en GE Energy Power Conversion France. Zurich, als verzekeraar van Damen Schelde Naval Shipbuilding B.V. (DSNS), vorderde een bedrag van € 2.479.924,11 van GE, dat betrekking had op kosten die DSNS had gemaakt als gevolg van gebreken aan twee door GE geleverde hoofdelektromotoren (HEMs). De rechtbank had eerder in een tussenvonnis geoordeeld dat er aan beide HEMs een (ontwerp)gebrek kleefde, waardoor herstel noodzakelijk was. GE was contractueel verplicht om de kosten van aanpassingen aan de HEMs te dragen, inclusief de kosten van verwijdering en herinstallatie indien nodig.

In het vonnis van 4 oktober 2023 oordeelde de rechtbank dat GE gehouden was om een bedrag van € 2.459.667,36 aan Zurich te betalen. De rechtbank beoordeelde de ingediende stukken en stellingen van beide partijen en concludeerde dat de gevorderde kosten daadwerkelijk waren gemaakt in verband met de reparatiewerkzaamheden aan de HEMs. De rechtbank verwierp de verweren van GE, waaronder dat de kosten niet noodzakelijk waren en dat er geen voorafgaande begroting was gegeven. De rechtbank oordeelde dat GE niet was benadeeld door het ontbreken van een kostenbegroting, aangezien zij zelf de werkzaamheden aan DSNS had toevertrouwd.

Daarnaast werden de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten en de wettelijke rente toegewezen. GE werd ook veroordeeld tot betaling van de proceskosten. De rechtbank verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wees het meer of anders gevorderde af.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Handelsrecht
Middelburg
zaaknummer / rolnummer: C/02/369322 / HA ZA 20-115
Vonnis van 4 oktober 2023
in de zaak van
de rechtspersoon naar buitenlands recht
ZURICH INSURANCE PUBLIC LIMITED COMPANY,
h.o.d.n. ZURICH INSURANCE PLC., NEDERLANDS BIJKANTOOR,
gevestigd te Ierland,
kantoorhoudende te ’s-Gravenhage,
eiseres,
advocaat mr. V.R. Pool te Rotterdam,
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
GE ENERGY POWER CONVERSION FRANCE,
gevestigd te Villebon-sur-Yvette, Frankrijk,
gedaagde,
advocaat mr. A.H. Gaastra te Amsterdam.
Partijen worden hierna Zurich en GE genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 6 april 2022;
  • de akte van Zurich van 21 september 2022;
  • de antwoordakte van GE van 11 januari 2023;
  • de akte uitlaten met betrekking tot producties van Zurich van 8 februari 2023.
1.2.
Partijen hebben de rechtbank verzocht vonnis te wijzen. Zij heeft hierop vonnis bepaald.

2.Inleiding en conclusie

2.1.
Zurich heeft, als verzekeraar en gevolmachtigde van Damen Schelde Naval Shipbuilding B.V. (hierna: DSNS), GE gedagvaard tot betaling van het bedrag van
€ 2.479.924,11. Het betreft volgens GE in hoofdzaak kosten die DSNS heeft moeten maken als gevolg van gebreken aan twee door GE geleverde hoofdelektromotoren (HEMs), welke zijn geplaatst in het schip de [het schip] (hierna: het schip).
De rechtbank heeft in haar tussenuitspraak van 6 april 2022 onder andere, samengevat, geoordeeld dat:
- aan beide HEMs een (ontwerp)gebrek kleefde, als gevolg waarvan herstel van de HEMs noodzakelijk was (zie onder andere rechtsoverweging 4.18), en
- GE zich contractueel verbonden heeft tot het dragen van
allekosten die voortvloeien uit de aanpassingen aan de HEMs (verbrandingsmotoren), en dus óók de kosten van verwijdering en herinstallatie van de HEMs uit het schip indien deze kosten noodzakelijk waren om het correcte functioneren van de HEMs te garanderen (zie onder andere rechtsoverweging 4.16).
De rechtbank is in haar tussenvonnis op verzoek van partijen nog niet ingegaan op de omvang van de vordering, omdat partijen nog wilden proberen hier samen uit te komen en er vertrouwen in hadden dat zij hierin zouden slagen. Dit is hen echter niet gelukt. In dit vonnis zal de omvang van de vordering worden beoordeeld.
2.2.
De rechtbank is van oordeel dat GE gehouden is het bedrag van € 2.459.667,36 aan Zurich te betalen. Hierna zal worden gemotiveerd hoe tot dit oordeel wordt gekomen. De rechtbank zal eerst toelichten welke stukken en stellingen in haar oordeel zijn meegenomen, en welke buiten beschouwing zullen worden gelaten.

3.De beoordeling

3.1.
De door DSNS gemaakte kosten bedragen volgens Zurich € 2.473.149,11 en zijn onder te verdelen in drie categorieën: taakkosten (arbeidskosten), materialen en diensten en overige kosten.
3.2.
GE heeft in haar conclusie van antwoord (hierna: CvA) een aantal verweren gevoerd ten aanzien van deze gevorderde bedragen. GE betwist in haar CvA, in de kern, dat de door Zurich gevorderde kosten daadwerkelijk zijn gemaakt in verband met het falen van de HEMs en dat het noodzakelijk was dergelijke hoge kosten te maken (107 e.v. CvA).
Meer specifiek voert GE in haar CvA, samengevat, nog aan dat:
  • i) DSNS GE gelet op de artikelen 6:2 en 6:248 BW had moeten laten weten dat zij de Building Risk Insurance Policy zou eindigen en GE op de hoogte moeten brengen van het bestaan van de Marine Ontwerp Verzekering en GE ten aanzien van die polis in de gelegenheid moeten stellen om zich hieronder mede te laten verzekeren (106 CvA);
  • ii) GE niet heeft ingestemd met het maken van de gevorderde kosten en haar ten onrechte vooraf geen begroting van de kosten is gegeven (110 CvA),
  • iii) de kosten die zijn opgevoerd behoren tot de kosten van de normale bedrijfsvoering van DSNS, zodat deze kosten niet apart voor vergoeding in aanmerking komen (110 CvA, 120 CvA),
  • iv) voor zover bij het opstellen van de facturen tarieven zijn gehanteerd die door DSNS ook voor werk in opdracht van derden worden gehanteerd, geen sprake is van werkelijke schade, nu dit tarief niet de werkelijke loonkosten representeert (116 CvA);
  • v) uit de stukken niet blijkt dat het nodig was over te werken in het kader van het herstel van de schade, zodat overwerkkosten niet voor vergoeding in aanmerking komen (119 CvA).
3.3.
Zurich heeft ter zitting kort op de verweren met betrekking tot de omvang van het gevorderde bedrag gereageerd (zie de overgelegde spreekaantekeningen). Omdat het partijdebat over bovenstaande punten ter zitting echter nog niet volledig was afgerond, heeft de rechtbank het partijen toegestaan hierover nog een laatste akte te nemen. De rechtbank heeft geen conclusiewisseling of nieuwe mondelinge behandeling bevolen nu dit, gezien de overzichtelijkheid en relatief beperkte omvang van de verweren, niet nodig leek. Partijen hebben hier ook niet om verzocht.
3.4.
Een akte wordt in het Landelijk procesreglement voor civiele dagvaardingszaken bij de rechtbanken (versie 1 februari 2022) omschreven als: ‘
een processtuk dat een korte mededeling, zoals een enkele erkenning of ontkenning, een bewijsaanbod, de aankondiging van een productie of een reactie daarop bevat’. Naar zijn aard betreft het dus een stuk van beperkte omvang. Het is derhalve in beginsel niet de bedoeling dat een akte nieuwe producties of (zeer) veel nieuwe stellingen bevat. Ook ter zitting zou het partijen niet zijn toegestaan nog (uitgebreide) producties te overleggen. Hiervoor was het te laat. De akte van Zurich van 21 september 2022 is desondanks 13 pagina’s lang en bevat bijgevoegd 10 producties (genummerd 78 tot en met 87). De akte van GE is maar liefst 145 pagina’s lang en bevat bijgevoegd 2 producties (genummerd 7 en 8). In deze akte komt GE met nieuwe onderbouwingen voor haar verweren en met nieuwe stellingen, deels gebaseerd op de als productie 9 nieuw ingebrachte Memorandum van Ing [naam ] (hierna: [naam ]) van 9 januari 2023. Aan Zurich is vervolgens de gelegenheid geboden een laatste antwoordakte te nemen, waarbij het haar uitsluitend is toegestaan te reageren op de nieuwe producties van GE. Zurich maakt in haar laatste antwoordakte bezwaar tegen de inbreng hiervan en de door GE nieuw opgeworpen punten, nu zij hier niet adequaat op heeft kunnen reageren.
3.5.
Het bovenstaande overziend ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of de ingediende aktes in hun huidige vorm kunnen worden toegestaan. Bij de beoordeling hiervan is de goede procesorde leidend en wordt meegewogen dat geen van beide partijen heeft toegelicht dat of waarom de ingebrachte producties niet al veel eerder – in het geval van GE bij CvA en in het geval van de producties van de zijde van Zurich in ieder geval voor de mondelinge behandeling van 3 november 2021 – konden worden opgesteld en in het geding konden worden gebracht. Ook ten aanzien van de door GE nieuw ingenomen stellingen en nieuw gevoerde verweren ontbreekt een dergelijke toelichting, terwijl dit wel had mogen worden verwacht. Het is namelijk in strijd met de goede procesorde als de partij die het laatste ‘spreekt’ deze gelegenheid gebruikt om (zeer uitgebreide) nieuwe verweren, onderbouwingen en stukken naar voren te brengen, laat staan een rapportage van een deskundige, tenzij sprake is van zodanige feiten en/of omstandigheden die een redelijke verklaring kunnen vormen voor het eerst bij deze laatste ronde naar voren brengen hiervan. Als GE haar zeer uitgebreide verweer zoals neergelegd in haar antwoordakte bij CvA had gevoerd, zoals in het civiele proces in beginsel de bedoeling is, was Zurich in de gelegenheid geweest daarop (mogelijk zelfs bij een in dat geval bepaalde ronde van re- en dupliek) in te gaan zodat het debat daarover – zoals past in deze civiele procedure – tussen partijen kon worden gevoerd. Nu is geen debat mogelijk geweest. De rechtbank kan niet anders dan concluderen dat de goede procesorde zich verzet tegen het toestaan van de aktes in hun huidige vorm gezien de fase waarin het geding zich reeds bevond ten tijde van de indiening daarvan.
3.6.
De akte van Zurich van 21 september 2022 zal onderdeel gaan vormen van het procesdossier, waarbij alle bij de akte gevoegde producties buiten beschouwing zullen worden gelaten. Aangezien de eerste drie pagina’s van de akte feitelijk een samenvatting van de procedure tot dan toe bevatten en de laatste pagina’s het productieoverzicht, is de omvang van de akte inhoudelijk gezien beperkt tot zo’n 7 pagina’s. Dit wordt in de gegeven omstandigheden, waarbij rekening wordt gehouden met het feit dat op meerdere verweren diende te worden gereageerd in de akte, acceptabel geacht.
Ook de door GE bij haar antwoordakte gevoegde producties zullen buiten beschouwing worden gelaten en derhalve geen onderdeel van het procesdossier gaan uitmaken. Omdat er ergens een streep moet worden getrokken en het procesreglement ruimte laat voor een afweging omtrent de precieze omvang van een akte, zal acht worden geslagen op de eerste 12 pagina’s van de antwoordakte. Voorts zal slechts inhoudelijk acht worden geslagen op de antwoordakte, voor zover het hierbij gaat om de geschilpunten zoals door GE aangevoerd in haar CvA of voor zover GE hierbij reageert op de akte van Zurich. Nieuw aangevoerde punten verweren, omdat Zurich daarop onvoldoende heeft kunnen reageren bij haar laatste akte uitlaten, worden buiten beschouwing worden gelaten.
De gevorderde kosten van € 2.435.714,57
3.7.
De rechtbank zal eerst de algemene door GE gevoerde verweren bespreken, en vervolgens de gevorderde schade per post bespreken.
Consequential damages
3.8.
GE herhaalt in haar akte dat er op grond van clausule 44 van het contract geen verplichting bestaat tot het vergoeden van kosten voor zover deze ‘consequential’ zijn en verzoekt de rechtbank zich hierover alsnog een oordeel te vormen. De rechtbank heeft hierover al geoordeeld in haar tussenvonnis en ziet in het door GE aangevoerde geen reden nu tot een ander oordeel te komen, te meer nu GE zelf erkent dat de kosten van het in- en uitbouwen van de HEMs onder ‘direct damages’ moet worden begrepen en zij niet nader heeft gespecificeerd welke (overig) door Zurich gevorderde kosten ‘consequential’ zijn in de zin van de door partijen gemaakte afspraken.
Subrogatie
3.9.
GE voert in haar akte aan dat Zurich slechts gesubrogeerd is in de rechten van DSNS tot het bedrag van € 750.000,-, nu dit het bedrag is dat zij DSNS heeft voldaan. In deze zaak heeft Zurich derhalve geen recht om meer dan een bedrag van € 750.000,- van haar te vorderen, aldus GE. De rechtbank verwijst naar hetgeen zij reeds overwogen heeft onder 4.5. van haar tussenvonnis en onder 4.4. van het incidenteel vonnis en herhaalt dat reeds is vastgesteld dat Zurich bevoegdelijk procedeert, niet slechts voor zover het de vordering betreft waarin zij is gesubrogeerd, maar óók wat betreft de vordering die DSNS op GE stelt te hebben, uit hoofde van een daartoe verstrekte last en volmacht.
Repareren en vervangen BB HEM was niet noodzakelijk
3.10.
De rechtbank begrijpt de herhaalde stelling van GE dat reparatie en vervanging van de BB HEM niet noodzakelijk was als een verzoek om terug te komen op hetgeen hierover onder 4.18. is overwogen bij tussenvonnis. Een nadere onderbouwing van GE is echter uitgebleven, zodat in de enkele herhaling van de ten tijde van het wijzen van het tussenvonnis al bekende stelling van GE op dit punt geen aanleiding wordt gezien te concluderen dat het bij tussenvonnis overwogene zou berusten op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag.
De Building Risk Insurance Policy en de Marine Ontwerp Verzekering
3.11.
GE wordt niet gevolgd in haar stelling dat DSNS op grond van de redelijkheid en billijkheid gehouden was haar te informeren over het feit dat DSNS de Building Risk Insurance Policy zou eindigen. In het contract wordt immers overwogen:

Purchaser decided to take out a Building Risk insurance during the building period of the ship. Supplier will be co-insured under this insurance as from delivery of the goods at the yard.”
Hieruit volgt dat de verzekering naar haar aard zou lopen gedurende de bouw van het schip. Nu vast staat dat de gebreken aan de HEMs zich pas openbaarden nadat de bouw van het schip reeds was afgerond en het schip al in gebruik was, valt niet in te zien dat of waarom DSNS gehouden zou zijn geweest GE te informeren over het aflopen van de verzekering.
Evenmin valt in te zien uit hoofde waarvan DSNS GE op de hoogte had moeten brengen van het bestaan van de Marine Ontwerp Verzekering en GE ten aanzien van die polis in de gelegenheid had moeten stellen om zich hieronder mede te laten verzekeren. De aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid dwingt DSNS hier in ieder geval niet toe.
Informeren kosten
3.12.
Het enkele feit dat GE vooraf niet is ingelicht over de door DSNS te maken kosten in het kader van de extractie en terugplaatsing van de HEMs en hier vooraf niet mee heeft ingestemd maakt niet dat GE daarom niet tot betaling gehouden zou zijn. Vast staat namelijk, zoals al bij tussenvonnis is overwogen, dat partijen contractueel overeengekomen zijn dat GE
allekosten van herstel zou dragen, waaronder in dit geval de extractie- en terugplaatsingskosten vallen nu deze noodzakelijk waren ter reparatie van de HEMs. GE heeft er vervolgens, na het falen van de HEMs, zelf voor gekozen deze werkzaamheden aan DSNS te laten en op geen moment – ondanks het feit dat zij vroegtijdig bij besprekingen omtrent de uit te voeren werkzaamheden betrokken was en alle (voorlopige) extractieplannen ontving – om een kostenbegroting verzocht. Onder deze omstandigheden valt niet in te zien op grond waarvan DSNS gehouden was een voorafgaande begroting ter goedkeuring aan GE voor te leggen. GE heeft verder ook niet gesteld waar het vooraf ontvangen van een kostenbegroting toe zou hebben geleid. Zo heeft zij niet (onderbouwd) gesteld dat dit enige kostenbesparing zou hebben opgeleverd. Nu gesteld noch gebleken is dat de door DSNS zelf verrichte werkzaamheden goedkoper hadden kunnen worden uitgevoerd door een andere partij – GE kon de werkzaamheden zelf niet verrichten, zo heeft zij laten weten – valt ook niet in te zien dat GE benadeeld is door het feit dat zij vooraf geen kostenbegroting heeft ontvangen.
Het verband tussen de gevorderde kosten en de HEMs
3.13.
GE wordt niet gevolgd in haar verweer dat uit de in het geding gebrachte kostenoverzichten en facturen niet blijkt dat deze verband houden met het uit- en inbouwen van de HEMs. Het door GE op dit punt gevoerde verweer wordt, gezien de door Zurich overgelegde stukken (de producties 44 tot en met 67) en de door Zurich gegeven toelichting, onvoldoende geacht. Zurich heeft namelijk gesteld, hetgeen GE op zichzelf niet heeft betwist, dat DSNS voor ieder project een ‘dossier’ opent met een bijbehorend projectnummer waarin wordt bijgehouden welke tijd aan een project wordt besteed en welke kosten worden gemaakt. Het project rondom het uit- en inbouwen van de HEMs heeft het [projectnummer 1] gekregen. Zurich heeft voorts totaaloverzichten overgelegd die te koppelen aan de ter onderbouwing bijgevoegde facturen. Veel van de overgelegde facturen zijn daarbij van een voldoende uitgebreide specificatie voorzien. Zo blijkt uit verscheidene facturen, zie bijvoorbeeld de als productie 51 overgelegde facturen van Damen Shipyards Den Helder, welke arbeidstijd precies gepaard is gegaan met welke werkzaamheden en welke materialen zijn gebruikt, zodat het op de weg van GE had gelegen nader te stellen en motiveren dat de genoemde werkzaamheden en materialen niet behoren/ passen bij de verrichte werkzaamheden. Bij dit alles wordt in ogenschouw genomen dat vooraf meerdere uitgebreide voorlopige extractieplannen zijn gemaakt en gedeeld die hebben geleid tot een uiteindelijk plan, waaruit blijkt van de (grote) omvang en de inhoud van de werkzaamheden.
3.14.
Het feit dat een aantal leveranciers in eerste instantie abusievelijk heeft gefactureerd onder het [projectnummer 2]’, hetgeen een ander project aan de [het schip] betreft, brengt nog niet met zich dat de administratie van DSNS daarom onnauwkeurig zou zijn. Het enkele feit dat een aantal externe leveranciers (in eerste instantie) onder een onjuist of onder een eigen factuurnummer hebben
gefactureerdbetekent immers nog niet dat DSNS de kosten dan ook onjuist heeft
geadministreerdin haar interne administratie, althans dit niet heeft opgemerkt en hersteld. Voorts heeft GE toegelicht dat iedere inkoopopdracht een eigen referentienummer krijgt binnen de administratie van DSNS, welk nummer in de interne administratie is gekoppeld aan het projectnummer, zodat om die reden niet doorslaggevend wordt geacht dat een aantal facturen niet het projectnummer bevatten, maar een eigen referentienummer (GE noemt in dit kader meer specifiek (i) de factuur van [bedrijf 1] van 23 juni 2016 van € 500,- voor Azobe blokken, (ii) een factuur van [bedrijf 2] van € 436,80 van 1 juli 2016, (iii) een factuur van [bedrijf 3] B.V. van 20 juni 2016 van € 406,50, (iv) een factuur van ADRUU van 21 juli 2016 van € 808,-, (v) een factuur van [bedrijf 4] B.V. van 22 november 2016 van € 2.409,18 en (vi) een factuur van [bedrijf 5] van 15 december 2016 van € 876,64).
3.15.
GE heeft (onder punt 120 van haar CvA) betwist dat bepaalde materialen als handschoenen, veiligheidsbrillen en gelaatschermen nodig waren bij de uitgevoerde werkzaamheden, maar hierin wordt zij niet gevolgd. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat beschermend materiaal nodig is bij dergelijke (sloop- en las)werkzaamheden. Nu het materiaal betreft dat aan slijtage onderhevig is, valt evenmin in te zien dat deze kosten tot de algemene kosten van de bedrijfsvoering behoren en daarom ten laste van DSNS zou moeten blijven.
3.16.
De rechtbank concludeert derhalve dat vast is komen te staan dat de gevorderde kosten daadwerkelijk zijn gemaakt in verband met de reparatiewerkzaamheden aan de HEMs. Daarmee is echter nog niet gezegd dat alle kosten ook ten laste van GE komen. Dit zal hierna worden beoordeeld.
Waren de kosten noodzakelijk?
3.17.
DSNS was gehouden zich te laten leiden door de gerechtvaardigde belangen van GE. Meer concreet brengt dit met zich dat DSNS de kosten in redelijkheid zo laag mogelijk diende te houden en zich diende te beperken tot de noodzakelijke werkzaamheden. Dit volgt ook uit het feit dat GE slechts gehouden is de noodzakelijke kosten te dragen. Partijen zijn het hier ook over eens. Dat DSNS uitgebreide werkzaamheden heeft verricht ter abstractie van de HEMs, staat eveneens vast. Het was immers noodzakelijk een verticale schacht te creëren, waartoe een opening moest worden gemaakt in twee bovengelegen tussendekken. Na terugplaatsing van de HEMs moesten de openingen ook weer worden gesloten. Zurich heeft een uitgebreide onderbouwing overgelegd van de verrichte werkzaamheden (het extractieplan) en de gemaakte kosten. Onder die omstandigheden is het aan GE met een gemotiveerd verweer te komen tegen de gemaakte kosten. Het algemeen gevoerde verweer dat de gemaakte kosten disproportioneel zouden zijn is in ieder geval onvoldoende nader toegelicht of onderbouwd en zal daarom worden gepasseerd. Zo heeft GE – bij wijze van voorbeeld – niet aangevoerd welke werkzaamheden goedkoper hadden kunnen worden uitgevoerd en op welke wijze, welke materialen goedkoper hadden kunnen worden ingekocht of zelfs een algemene kostenraming/offerte overgelegd. Juist nu GE beschikt over het uitgebreide extraction plan had enige nadere onderbouwing op dit punt mogen worden verwacht.
3.18.
DSNS heeft meerdere materialen uit eigen voorraad ingezet. Het gaat onder andere om schroeven, pijpen en platen. Zurich heeft toegelicht dat uit haar jaarverslagen de waarde van deze materialen uit eigen voorraad blijkt, waarbij wordt aangesloten bij het bedrag waarvoor een bepaald gebruikt product ooit is ingekocht. De rechtbank is van oordeel dat op deze wijze de kosten van een goed nauwkeurig kunnen worden bepaald, en volgt GE dan ook niet in haar verweer dat deze berekeningswijze onjuist zou zijn.
3.19.
Met GE is de rechtbank het in dit kader echter eens dat Zurich, in het licht van het door GE gevoerde verweer, niet heeft toegelicht waarom het noodzakelijk was overwerkkosten (150% en 200%) te maken. Deze extra kosten komen dan ook niet voor vergoeding in aanmerking. GE heeft nagelaten te berekenen om welke kosten het precies gaat en volstaan met een verwijzing naar de producties 50 en 51 van Zurich waaruit volgens haar van deze overwerkkosten blijkt. De rechtbank heeft, om nog een aktewisseling en verdere vertraging van het proces te voorkomen, de bedragen bij elkaar opgeteld en is gekomen tot de volgende berekening:
In totaal is aan ‘arbeid overwerk 150%’ het bedrag gefactureerd van € 45.464,25 (€ 6.659,25 + € 17.940,- + € 585,- + € 195,- + € 8.531,25 + € 10.968,75 + € 585,-).
Hiervan komt het bedrag van € 30.310,- voor vergoeding in aanmerking, zodat het bedrag van € 15.154,25 niet kan worden toegewezen.
In totaal is aan ‘arbeid overwerk 200%’ het bedrag gefactureerd van € 10.205,- (€ 4.940,- + € 2.145,- + € 1.560,- + € 1.560,-).
Hiervan komt het bedrag van € 5.102,50 voor vergoeding in aanmerking, zodat het bedrag van € 5.102,50 niet kan worden toegewezen.
3.20.
GE stelt in dit kader tot slot dat voor zover bij het opstellen van de facturen tarieven zijn gehanteerd die door DSNS ook voor werk in opdracht van derden worden gehanteerd, geen sprake is van werkelijke schade, nu dit tarief niet de werkelijke loonkosten representeert. Damen Den Helder betreft echter een andere rechtspersoon dan DSNS, zodat bepalend is welke kosten DSNS in rekening zijn gebracht en niet wat de daadwerkelijke loonkosten voor Damen Den Helder waren.
Kosten Artium
3.21.
Zurich vordert vergoeding van de kosten gemaakt in verband met de inschakeling van Artium van € 37.434,54 teneinde onderzoek te doen naar de aard, oorzaak en omvang van de gebreken en de maatregelen die nodig waren om deze te verhelpen. Zo heeft Artium de door GE opgestelde ‘Root Cause Analysis’ geanalyseerd en geduid en is zij bij GE te Nancy geweest met als doel vast te stellen of de BB HEM eveneens gescheurde spacers had. Volgens Zurich betreft het redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid die op grond van artikel 6:96 lid 2 sub b BW voor vergoeding in aanmerking komen. GE heeft geen verweer gevoerd tegen dit deel van de vordering, zodat het zal worden toegewezen.
Buitengerechtelijke incassokosten
3.22.
Het door Zurich gevorderde bedrag van € 6.775,- aan buitengerechtelijke incassokosten zal, nu hier geen afzonderlijk verweer tegen is gevoerd, worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de dag van betekening van de dagvaarding.
Wettelijke (handels)rente
3.23.
Zurich vordert de wettelijke handelsrente, althans de wettelijke rente, over de vordering vanaf 10 maart 2016, althans 24 maart 2016, althans 27 november 2017, althans vanaf de dag van betekening van de dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening.
3.24.
GE wordt veroordeeld tot betaling uit hoofde van clausule 35 van het contract, op basis waarvan zij contractueel gehouden is alle kosten voortvloeiende uit de noodzakelijke aanpassingen van de HEMs te dragen, waaronder ook de kosten van verwijdering van de HEMs uit het schip vallen. Dit betekent dat GE het bedrag aan Zurich verschuldigd is uit hoofde van een met DSNS bestaande handelsovereenkomst, zodat de gevorderde wettelijke handelsrente in beginsel kan worden toegewezen. Anders dan Zurich vordert, kan de handelsrente echter niet worden toegewezen vanaf 10 maart 2016 als dag waarop de schade aan de HEMs zich openbaarde, nu de kosten van verwijdering van de HEMs zich op dat moment nog niet voordeden en er dus ook nog geen verplichting tot vergoeding van enig bedrag aan DSNS bestond. GE en DSNS zijn na 10 maart 2016 juist overeengekomen dat DSNS de werkzaamheden rondom het verwijderen (en herinstalleren) van de HEMs op zich zou nemen. Pas daarna ontstonden de kosten, die GE op basis van clausule 35 van het contract dient te dragen.
3.25.
Op 27 november 2017 heeft DSNS GE (via e-mail) een overzicht van de gemaakte kosten aan GE gezonden, met het verzoek tot betaling binnen twee weken. Omdat GE en DSNS geen uiterste dag van betaling zijn overeengekomen, is de wettelijke handelsrente van rechtswege verschuldigd vanaf 30 dagen na de aanvang van de dag, volgende op die waarop de schuldenaar de factuur heeft ontvangen. Derhalve zal als aanvangsmoment 28 december 2017 worden gehanteerd.
Proceskosten
3.26.
GE is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten tot de bedragen zoals gevorderd) betalen. De proceskosten aan de zijde van Zurich worden begroot op:
- dagvaarding € 100,38
- griffierecht € 4.131,00
- salaris advocaat € 10.617,50 (2,5 punten × tarief VIII € 4.247,00)
- nakosten €
131,00(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 14.979,88
3.27.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

4.De beslissing

De rechtbank
4.1.
veroordeelt GE tot betaling van het bedrag van € 2.452.892,36 aan Zurich, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 28 december 2017 tot de dag van volledige betaling;
4.2.
veroordeelt GE tot betaling van het bedrag van € 6.775,-, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de dag van betekening van de dagvaarding tot aan de dag van volledige betaling;
4.3.
veroordeelt GE in de proceskosten van € 14.979,88, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Wordt bij niet betaling het vonnis daarna betekend, dan moet Jansen € 68,00 extra betalen, plus de kosten van betekening;
4.4.
GE is wettelijke rente verschuldigd als bedoeld in artikel 6:119 Burgerlijk Wetboek over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan;
4.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
4.6.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. Vermariën en in het openbaar uitgesproken op 4 oktober 2023.