Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.De procedure
ex artikel 530 Svten laste van de Staat voor een bedrag van:
- € 3.336,59 voor vergoeding van kosten rechtsbijstand;
- te vermeerderen met de kosten met betrekking tot het opstellen en indienen van het verzoekschrift ad € 340,00 dan wel € 680,00 bij behandeling van het verzoekschrift in raadkamer;
- de kennisgeving sepot van 10 oktober 2022;
- de schriftelijke reactie van het Openbaar Ministerie.
2.De beoordeling
€ 3.336,59is in voldoende mate onderbouwd en komt de rechtbank billijk voor. Verzoeker werd verdacht van een ernstig strafbaar feit waarvoor het eerste en enige politieverhoor plaatsvond op 14 juli 2021 en de vervolgingsbeslissing pas op 10 oktober 2022 is genomen. Gelet op de lange periode waarin verzoeker door het Openbaar Ministerie over de vervolgingsbeslissing in onzekerheid is gelaten, kan verzoeker niet worden tegengeworpen dat hij met name in de maand augustus 2021 nog diverse keren met de raadsman contact heeft gehad en zijn raadsman - volgens verzoeker - relevante stukken heeft gestuurd, die de raadsman ook heeft bestudeerd. De rechtbank zal het verzochte bedrag toewijzen.
€ 680,00toegekend.
3.De beslissing
€ 4.016,59zal worden overgemaakt op [rekeningnummer] ten name van Stichting Beheer Derdengelden TNV Van Assett & Broere Strafrechtadvocaten, onder vermelding van “Schadevergoeding [verzoeker]”.