Op 29 september 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak met parketnummer 02-310337-22, waarin verzoeker een schadevergoeding vroeg op basis van de artikelen 530 en 533 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Verzoeker, die in 1993 geboren is en woonachtig is in Roosendaal, had op 16 maart 2023 een verzoekschrift ingediend voor schadevergoeding wegens ondergane inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis. Hij verzocht om een vergoeding van € 230,00 voor schade door inverzekeringstelling, € 100,00 voor de tijd in het Huis van Bewaring, en € 831,12 voor kosten van rechtsbijstand, plus bijkomende kosten voor het indienen van het verzoekschrift.
Tijdens de behandeling op 15 september 2023 was verzoeker niet aanwezig, maar zijn advocaat, mr. H.A. van der Hout, was wel aanwezig. De officier van justitie, mr. M. Nieuwenhuis, stelde dat verzoeker niet-ontvankelijk verklaard moest worden omdat het verzoekschrift te laat was ingediend. De rechtbank constateerde dat de strafzaak tegen verzoeker op 29 november 2022 was geseponeerd, en dat verzoeker zijn verzoekschrift pas op 15 maart 2023 had ingediend, wat buiten de termijn van drie maanden na beëindiging van de zaak viel.
De rechtbank oordeelde dat de advocaat van verzoeker op de hoogte was van het sepot sinds 7 december 2022 en dat hij zijn cliënt tijdig had moeten informeren. De rechtbank concludeerde dat verzoeker niet-ontvankelijk was in zijn verzoek, omdat de termijn voor het indienen van het verzoekschrift was overschreden. De beslissing werd op 29 september 2023 gegeven door rechter mr. A. Hello, in aanwezigheid van griffier mr. D. van Spelde, en werd uitgesproken tijdens een openbare zitting.