ECLI:NL:RBZWB:2023:6967

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 oktober 2023
Publicatiedatum
9 oktober 2023
Zaaknummer
BRE 22/2503
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aftrekbaarheid van vermogensverlies bij de verkoop van een chalet voor de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 12 oktober 2023, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had aan belanghebbende voor het jaar 2019 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, waarbij een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 29.427 was vastgesteld. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, omdat hij een vermogensverlies van € 19.500 had geleden bij de verkoop van een chalet en dit verlies in aftrek wilde brengen op zijn belastbare inkomen.

De rechtbank behandelt de vraag of dit vermogensverlies aftrekbaar is. Belanghebbende had het chalet gekocht met de intentie om het te verhuren, maar de rechtbank oordeelt dat het chalet niet als eigen woning kan worden aangemerkt en dat de inkomsten uit de verhuur niet als belastbare inkomsten uit werk en woning kwalificeren. De rechtbank stelt vast dat het chalet op de peildatum van 1 januari 2019 niet meer in het bezit van belanghebbende was, waardoor het niet als bezitting in de belastingheffing in Box 3 kan worden betrokken. De rechtbank concludeert dat de aanslag IB/PVV 2019 niet te hoog is opgelegd en dat het beroep van belanghebbende ongegrond is.

De rechtbank wijst ook op het feit dat belanghebbende in 2019 geen inkomstenbelasting in Box 3 verschuldigd was, wat betekent dat het in aanmerking nemen van het vermogensverlies niet zou leiden tot een verlaging van de verschuldigde inkomstenbelasting. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, waardoor de aanslag en de belastingrentebeschikking in stand blijven. Belanghebbende krijgt het griffierecht niet terug.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 22/2503

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 oktober 2023 in de zaak tussen

[belanghebbende], uit [plaats], belanghebbende,

en

de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 9 mei 2022.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2019 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 29.427 waarbij gelijktijdig een bedrag van € 292 aan belastingrente in rekening is gebracht (de belastingrentebeschikking). Het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen bedroeg in 2019 nihil.
1.2.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende afgewezen.
1.3.
De inspecteur heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 31 augustus 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: belanghebbende en namens de inspecteur: [inspecteur 1] en mr. drs. [inspecteur 2].

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de aanslag IB/PVV 2019 naar een te hoog bedrag is opgelegd. Meer specifiek beoordeelt de rechtbank of belanghebbende een vermogensverlies van € 19.500 dat hij heeft geleden bij de verkoop van een chalet in aftrek kan brengen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
De rechtbank is van oordeel dat de aanslag IB/PVV 2019 niet naar een te hoog bedrag is opgelegd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

3. Belanghebbende heeft op 9 april 2018 een chalet op een vakantiepark gekocht, het betreft een roerende zaak. Het chalet is niet aangekocht voor eigen gebruik maar met de intentie om een gezin onderdak te geven. Belanghebbende heeft hiervoor een (geringe) vergoeding ontvangen van de bewoners van het chalet.
3.1.
Door omstandigheden heeft belanghebbende dit chalet op 28 december 2018 weer verkocht. Deze transactie heeft geresulteerd in een vermogensverlies van € 19.500.
3.2.
De verkoopprijs van het chalet is in 2019 door belanghebbende ontvangen.
3.3.
Belanghebbende heeft dit verlies in de aangifte IB/PVV 2019 in aftrek willen brengen. Hij heeft het willekeurig vermeld als restant persoonsgebonden aftrek over voorgaande jaren omdat hij bij het opmaken van de aangifte dit verlies niet bij een specifieke vraag kon aangeven.

Motivering

4. De rechtbank begrijpt dat belanghebbende de intentie had om een vermogensverlies geleden bij de aan- en verkoop van een belegging op zijn belastbare inkomen uit woning en werk in aftrek te brengen. Dit kan niet in de vorm van een restant persoonsgebonden aftrek, nu de inspecteur heeft verklaard dat bij de vaststelling van de aanslag IB/PVV 2018 geen beschikking op grond van artikel 6.2a, tweede lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (de Wet IB) is afgegeven.
4.1.
Ook is het niet mogelijk om het verlies in aftrek te brengen als durfkapitaal aangezien deze regeling in het jaar waarover deze zaak gaat niet meer bestond.
4.2.
Het chalet is ook geen eigen woning, zoals belanghebbende ter zitting heeft verklaard, maar was bedoeld om mensen te helpen. Inkomsten uit de verhuur van een chalet (de verhuur van een roerende zaak) kwalificeren niet als belastbare inkomsten uit werk en woning (Box 1) maar worden als belastbare inkomsten uit sparen en beleggen (Box 3) in de belastingheffing betrokken.
4.3.
De grondslag voor het vaststellen van het belastbare Box 3 inkomen is de rendementsgrondslag, de waarde van de bezittingen minus de schulden. Deze wordt vastgesteld aan het begin van het kalenderjaar (de peildatum). Bij het opleggen van de aanslag IB/PVV 2019 wordt de rendementsgrondslag op de peildatum 1 januari 2019 in aanmerking genomen.
4.4.
Op de peildatum 1 januari 2019 was het chalet reeds verkocht en geen eigendom van belanghebbende meer. Dit betekent dat het chalet niet als bezitting in de belastingheffing in Box 3 over 2019 kan worden betrokken. Het feit dat belanghebbende de verkoopopbrengst pas in 2019 heeft ontvangen maakt dit niet anders. De rechtbank is daarom van oordeel dat het beroep van belanghebbende ongegrond is.
4.5.
De rechtbank wijst belanghebbende op het feit dat hij in 2019 geen inkomstenbelasting in Box 3 verschuldigd was. Derhalve zou het in aanmerking nemen van het vermogensverlies dat hij heeft geleden bij de verkoop van het chalet, als dit aftrekbaar zou zijn geweest, niet tot een verlaging van de verschuldigde inkomstenbelasting over 2019 hebben geleid.
4.6.
De rechtbank merkt ten overvloede nog op dat overweging 4.5 ook van toepassing is op het belastingjaar 2018 aangezien de rechtbank heeft begrepen dat belanghebbende ook in 2018 geen inkomstenbelasting in Box 3 verschuldigd was.
Is terecht belastingrente in rekening gebracht?
4.7.
Het beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de belastingrente. Belanghebbende heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte belastingrente aangevoerd. De rechtbank ziet geen aanleiding af te wijken van de belastingrentebeschikking

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat de aanslag IB/PVV voor het jaar 2019 en de bijbehorende belastingrentebeschikking in stand blijven. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 12 oktober 2023 door mr. A.H.W. Steijn, rechter, in aanwezigheid van mr. F.A.J.M. Wouters, griffier. De uitspraak is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
de uitspraak te ondertekenen>
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.