In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 29 september 2023 uitspraak gedaan op een verzoekschrift tot schadevergoeding, ingediend door een verzoeker die eerder werd verdacht van drugshandel. De strafzaak tegen de verzoeker is op 27 februari 2023 geseponeerd. Het verzoekschrift, ingediend op 6 maart 2023, betreft een vergoeding van kosten voor rechtsbijstand ter hoogte van € 2.034,20, vermeerderd met een forfaitaire vergoeding voor de indiening en behandeling van het verzoekschrift. Tijdens de zitting op 15 september 2023 zijn zowel de officier van justitie, mr. M. Nieuwenhuis, als de advocaat van de verzoeker, mr. H.A. van der Hout, gehoord. De verzoeker was niet aanwezig bij de behandeling van het verzoek.
De rechtbank heeft overwogen dat de verzoeker recht heeft op een schadevergoeding op basis van artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering, dat voorziet in vergoedingen voor gemaakte kosten in het kader van de strafzaak. De rechtbank heeft vastgesteld dat de kosten van rechtsbijstand die door de verzoeker zijn opgevoerd, bovenmatig zijn, en heeft daarom besloten om een vergoeding van € 680,00 toe te kennen voor de kosten van rechtsbijstand, in plaats van het verzochte bedrag. Daarnaast is een forfaitaire vergoeding van € 680,00 toegekend voor de kosten verbonden aan de indiening en behandeling van het verzoekschrift in raadkamer.
De totale schadevergoeding die aan de verzoeker is toegekend, bedraagt € 2.682,74. De rechtbank heeft het verzoek voor het overige afgewezen. De beslissing is genomen door mr. A. Hello, rechter, in aanwezigheid van mr. D. van Spelde, griffier, en is openbaar uitgesproken op dezelfde dag.