ECLI:NL:RBZWB:2023:6920

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 oktober 2023
Publicatiedatum
6 oktober 2023
Zaaknummer
02-055138-23 _ 20-003068-19 (tul)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging tot doodslag en veroordeling poging tot zware mishandeling met mes

Op 6 oktober 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag en poging tot zware mishandeling. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 23 februari 2023 in Tilburg, waarbij de verdachte met een mes meerdere keren heeft gestoken op het slachtoffer, [slachtoffer01]. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de poging tot doodslag, omdat niet kon worden vastgesteld dat de verdachte opzettelijk de kans op de dood van het slachtoffer had aanvaard. De rechtbank sprak de verdachte vrij van deze aanklacht. Echter, de rechtbank oordeelde wel dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan poging tot zware mishandeling, gezien de aard van de verwondingen die het slachtoffer had opgelopen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 153 dagen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 120 uur. Daarnaast werd de verdachte verplicht om een schadevergoeding van € 2.150,00 te betalen aan het slachtoffer, bestaande uit materiële en immateriële schade. De rechtbank verwierp het beroep op noodweerexces, omdat er geen sprake was van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. De uitspraak benadrukt de ernst van geweldsdelicten en de impact daarvan op de rechtsorde en de samenleving.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/055138-23; 20/003068-19 (tul)
vonnis van de meervoudige kamer van 6 oktober 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte01]
geboren op [geboortedatum01] 1973 te [geboorteland01]
wonende te [adres01] , [postcode01] [woonplaats01]
raadsman mr. P.A.J. van Putten, advocaat te Almere

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 22 september 2023, waarbij de officier van justitie mr. I. Klein en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter zitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermeld parketnummer.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte met een mes in het gezicht en lichaam van [slachtoffer01] heeft gestoken, welk handelen in verschillende juridische varianten ten laste is gelegd.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag. Door met een mes te steken aan de linkerzijde van het lichaam vlak bij de hals en het hart en in de rechterflank waar veel organen zitten, heeft verdachte met zijn handelen de aanmerkelijke kans op overlijden van het slachtoffer aanvaard.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging voert aan dat verdachte ontkent een mes bij zich te hebben gehad en dat hij ook niet heeft gestoken. Subsidiair, indien er toch van uit wordt gegaan dat verdachte een mes heeft gehanteerd, stelt de verdediging zich op het standpunt dat uit het dossier niet kan worden afgeleid dat verdachte willens en wetens bewust de aanmerkelijke kans zou hebben aanvaard dat hij [slachtoffer01] zodanig zou verwonden dat hij hierdoor zou overlijden. Er zijn weliswaar steekwonden ontstaan, maar er is geen schade toegebracht aan vitale organen in de buikholte. Het dossier bevat onvoldoende concrete informatie over de afmetingen van het mes en de diepte en precieze locatie van de verwonding om te concluderen dat de kans op een dodelijke afloop reëel was. Ook is de kracht waarmee zou zijn gestoken onbekend. Verdachte dient te worden vrijgesproken van de poging tot doodslag. De verdediging refereert zich aan het oordeel van de rechtbank met betrekking tot de poging tot zware mishandeling.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat op 23 februari 2023 in Tilburg een incident heeft plaatsgevonden tussen verdachte en [slachtoffer01] . [slachtoffer01] heeft hierbij vier steekverwondingen opgelopen aan zijn linker bovenarm, in de voorzijde van zijn buik rechts, in zijn onderrug rechts en aan zijn rechter oorschelp.
Hoe zijn de steekverwondingen bij [slachtoffer01] ontstaan?
Verdachte heeft verklaard dat hij achter [slachtoffer01] is aangerend, maar dat hij geen mes bij zich had en niet heeft gestoken. Volgens verdachte zou [slachtoffer01] hem eerst hebben aangevallen met een mes, het mes bij zich hebben gestopt en daar vervolgens op zijn gevallen in de fietsenwinkel, nadat verdachte achter hem aan was gerend.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van verdachte wordt weersproken door de inhoud van de bewijsmiddelen. Aangever heeft verklaard dat de dader achter hem aanrende en hem vier keer met een scherp voorwerp stak, waarna aangever bij de ingang van de fietsenmaker op de grond viel. Op de camerabeelden is zichtbaar dat een man achter een andere man aanrent en daarbij zijn arm strekt en met zijn hand dichtbij de torso van de voorste man komt, die kort daarna in de [winkel01] valt. De rechtbank stelt vast dat het aangever en verdachte zijn die op de beelden zijn te zien. De beschreven beweging kan passen bij een steekbeweging. De eigenaar van de winkel, [getuige01] , constateerde letsel en zag dat [slachtoffer01] hevig bloedde. [getuige02] en [getuige03] verklaren dat zij een man hebben zien lopen met een mes in zijn hand. De rechtbank stelt aan de hand van de beschrijving van deze getuigen vast dat deze man verdachte betreft. De verklaring van [slachtoffer01] wordt ondersteund door de aangetroffen steekverwondingen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat op grond van de bewijsmiddelen vaststaat dat verdachte [slachtoffer01] vier keer heeft gestoken.
De vraag die vervolgens moet worden beantwoord, is welk strafbaar feit deze gedraging oplevert.
Poging tot doodslag
Om tot een bewezenverklaring van een poging tot doodslag te kunnen komen, is vereist dat verdachte opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer01] . De rechtbank is van oordeel dat niet bewezen is dat bij verdachte sprake is geweest van zogenoemd vol opzet. De vraag die de rechtbank vervolgens dient te beantwoorden, is of verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer01] . Daarvan is sprake als verdachte met zijn handelen bewust de aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer heeft aanvaard. Of hiervan sprake is, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Bij [slachtoffer01] zijn vier verwondingen geconstateerd. Aan de oorrand rechts een scheurwond van 1 cm, een wond op de linker bovenarm van 10 cm lang die doorging in de spierbuik, een wond op de buik van 3 cm lang en een wond op de rug boven de bilspier van 4 cm lang. Ondanks deze constatering van verwondingen is onvoldoende objectief bewijs voorhanden op basis waarvan kan worden vastgesteld hoe en met welke kracht door verdachte is gestoken. Uit het dossier blijkt niet hoe diep de verwondingen zijn en of deze verwondingen mogelijk levensbedreigend zijn geweest valt daaruit niet af te leiden. De steekverwondingen van [slachtoffer01] zijn in het ziekenhuis gehecht. Er was verder geen medisch ingrijpen noodzakelijk. Tot slot kan op basis van het dossier niet worden vastgesteld met welk en dus wat voor een mes verdachte heeft gestoken. De getuigenverklaringen over de grootte van het mes lopen uiteen. De rechtbank is van oordeel dat het dossier onvoldoende bewijs bevat om vast te stellen hoe groot het mes waarmee verdachte heeft gestoken exact was.
Het ontbreken van objectief bewijs voor de wijze van steken, de kracht waarmee is gestoken, het mes waarmee is gestoken en de ernst van de verwondingen, maakt dat de rechtbank niet kan vaststellen dat er een aanmerkelijke kans op de dood was en dat verdachte die kans bewust heeft aanvaard. De rechtbank spreekt verdachte daarom vrij van de poging tot doodslag op [slachtoffer01] .
Poging tot zware mishandeling
De gedragingen van verdachte leveren naar het oordeel van de rechtbank wel een poging tot zware mishandeling op. Het meermalen steken met een mes op verschillende plaatsen in het lichaam zoals hierboven omschreven, in een dynamische situatie roept de aanmerkelijke kans in het leven dat bij [slachtoffer01] zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht. Door meermalen met een mes te steken, terwijl verdachte achter [slachtoffer01] aanrende, heeft verdachte die kans ook bewust aanvaard. De rechtbank acht de poging tot zware mishandeling van [slachtoffer01] dan ook wettig en overtuigend bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 23 februari 2023 te Tilburg ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer01] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer01] meermalen met een mes in diens hoofd en rug en buik en arm, heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

5.1
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft een beroep gedaan op (tardief) noodweerexces. Betoogd is dat [slachtoffer01] heeft geprobeerd verdachte te steken met een mes, waartegen verdachte zich heeft geprobeerd te verweren en waarbij hij zijn handen heeft verwond. Er was sprake van een noodsituatie waartegen verdachte zich mocht verdedigen. Uit de camerabeelden en getuigenverklaringen blijkt dat [slachtoffer01] is weggerend en dat verdachte achter hem aan is gegaan. De gedragingen van verdachte zijn het onmiddellijke gevolg van een hevige gemoedsbeweging veroorzaakt door de daaraan voorafgaande wederrechtelijke gedraging van [slachtoffer01] . Deze hevige gemoedsbeweging is ontstaan uit een opeenstapeling van gebeurtenissen voorafgaand aan de bewuste dag van het incident en daarbij kwam nog de aanval van [slachtoffer01] op verdachte met een mes. Verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
5.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat een noodweer(exces) situatie niet aannemelijk is geworden, omdat uit het dossier niet blijkt dat sprake was van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Op de beelden is namelijk te zien dat verdachte achter [slachtoffer01] aanrent. Zelfs als die aanranding wel aanwezig zou zijn geweest, dan is het steken met een groot mes niet proportioneel.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Voor noodweer is vereist dat de verdediging is gericht tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Van een ogenblikkelijke aanranding is ook sprake bij een onmiddellijk dreigend gevaar voor een aanranding. De enkele vrees/angst voor zo'n aanranding is daartoe echter niet voldoende. De gestelde aanranding moet in redelijkheid beschouwd, zodanig bedreigend zijn voor verdachte dat deze kan worden aangemerkt als een ogenblikkelijke aanranding in de zin van artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank heeft acht geslagen op de verwondingen aan de handen van verdachte. Desondanks biedt het dossier onvoldoende aanknopingspunten om verdachte te volgen in zijn verklaring dat [slachtoffer01] geprobeerd zou hebben om hem te steken en dat verdachte daarbij gewond is geraakt aan zijn handen. Dit blijkt niet uit de camerabeelden en evenmin uit de getuigenverklaringen of andere bewijsmiddelen.
Gezien de feiten en omstandigheden als hiervoor omschreven, is de rechtbank van oordeel dat het bestaan van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding niet aannemelijk is geworden. Omdat verdachte aldus niet heeft gehandeld uit noodweer kan zich niet de situatie voordoen dat verdachte te ver is gegaan in die verdediging en dit brengt met zich mee dat ook het beroep op (tardief) noodweerexces niet kan slagen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 30 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en met de bijzondere voorwaarden zoals geformuleerd door de reclassering.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Bij een veroordeling wordt bepleit te volstaan met een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest. Daarnaast kan een voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden worden opgelegd. Ook kan een taakstraf worden opgelegd. Als verdachte opnieuw naar de gevangenis zou moeten raakt hij zijn inkomen kwijt, waardoor de uitvoering van het bewind niet meer mogelijk is en zijn schulden zullen oplopen. Daarnaast zou verdachte zijn huurwoning kwijtraken.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De aard en ernst van het feit
Verdachte heeft zich op 23 februari 2023 schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling door [slachtoffer01] vier keer te steken. [slachtoffer01] moest hierdoor naar het ziekenhuis om zijn verwondingen te laten hechten. Uit het spreekrecht dat [slachtoffer01] op zitting heeft uitgeoefend, blijkt dat hij nog steeds gevoelens van angst ervaart. Bovendien heeft het geweld zich op klaarlichte dag en op de openbare weg afgespeeld en zijn diverse passenten daarvan getuige geweest. Een dergelijk incident vormt een ernstige inbreuk op de rechtsorde en veroorzaakt gevoelens van angst en onveiligheid in de maatschappij.
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte
Uit het strafblad van verdachte blijkt dat hij niet recent voor soortelijke feiten is veroordeeld. Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op het reclasseringsadvies van
4 augustus 2023. Hieruit blijkt dat problemen op de leefgebieden dagbesteding, financiën, psychosociaal functioneren en houding zijn gesignaleerd. Het risico op recidive, geweld en het onttrekken aan voorwaarden wordt ingeschat als gemiddeld. De reclassering adviseert een (deels) voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden. Gelet op de noodzaak tot gedragsbeïnvloeding adviseert de reclassering geen detentie op te leggen. Verdachte zal daardoor zijn woning verliezen wat de kans op recidive zal vergroten.
Straf
Gelet op de aard en ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan, is de rechtbank van oordeel dat oplegging van een gevangenisstraf gerechtvaardigd is. Bij het bepalen van de hoogte van die straf heeft de rechtbank de LOVS-oriëntatiepunten als uitgangspunt genomen. Voor het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel met een ander wapen dan een vuurwapen is het oriëntatiepunt een gevangenisstraf van 7 maanden.
De officier van justitie is bij haar eis uitgegaan van een bewezenverklaring van poging tot doodslag. Nu de rechtbank een poging tot zware mishandeling bewezen acht, legt zij een aanzienlijk lagere straf op dan door de officier van justitie is gevorderd. De rechtbank is van oordeel dat een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest met een voorwaardelijk deel passend en geboden is. Met dit voorwaardelijk deel wordt niet alleen beoogd verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen, maar vooral ook het mogelijk maken van begeleiding door de reclassering en van behandeling van de problematiek van verdachte. Daarnaast zal de rechtbank aan verdachte ook een taakstraf opleggen om de ernst van het feit te benadrukken.
Alles afwegende legt de rechtbank aan verdachte op een gevangenisstraf voor de duur van 153 dagen met aftrek van voorarrest waarvan 90 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en de bijzondere voorwaarden zoals deze door de reclassering zijn geadviseerd. Daarnaast legt de rechtbank aan verdachte op een taakstraf van 120 uur.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer01] vordert een schadevergoeding van € 7.650,00, bestaande uit een bedrag van € 150,00 wegens materiële schade en € 7.500,00 wegens immateriële schade, te vermeerderen met wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
Materiële schade
De gevorderde materiële schade is door de verdediging niet betwist. De rechtbank zal daarom de gevorderde schadevergoeding van € 150,00 toewijzen. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
Immateriële schade
De hoogte van de gevorderde immateriële schade is deels gebaseerd op het lichamelijk letsel van de benadeelde partij. De rechtbank stelt vast dat sprake is van vier steekverwondingen. Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat uit de medische stukken niet blijkt van een steekverwonding aan de rechterarm waardoor blijvende schade is aangericht en wat zou hebben geleid tot functieverlies in de vingers. De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij kennelijk bij een eerder incident op 18 februari 2023 gewond is geraakt aan zijn rechterarm, waarbij sprake zou zijn van functieverlies. In onderhavige zaak heeft de benadeelde partij (onder meer) een verwonding opgelopen aan zijn linkerarm, maar van enig functieverlies is in de medische stukken niet gebleken. De rechtbank zal dit dan ook niet meewegen bij het bepalen van de hoogte van de immateriële schade.
Naar het oordeel van de rechtbank brengt de aard en de ernst van de normschending door verdachte mee dat de relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een bedrag aan immateriële schade passend is.
Gelet op alle omstandigheden en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht de rechtbank vergoeding van een bedrag van € 2.000,00 billijk.
Voor het overige is de rechtbank van oordeel dat feiten en omstandigheden die tot toewijzing van het gevorderde bedrag zouden kunnen leiden niet voldoende vast staan, mede gelet op de betwisting daarvan door verdachte. Verdere behandeling van dat deel van de vordering levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op, zodat de benadeelde partij voor dat deel niet-ontvankelijk in haar vordering zal worden verklaard. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De rechtbank zal tevens de wettelijke rente toewijzen over het toegekende schadebedrag vanaf het tijdstip waarop het feit werd gepleegd, te weten 23 februari 2023. De rechtbank zal ook de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.

8.Het beslag

8.1
De teruggave aan verdachte
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen aan verdachte, aangezien de voorwerpen niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder verdachte in beslag zijn genomen.

9.De vordering tot tenuitvoerlegging

De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke straf van 1 week gevangenisstraf die aan verdachte is opgelegd bij arrest van gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 4 maart 2021 ten uitvoer zal worden gelegd.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van de strafmaat zal de rechtbank de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf omzetten in een taakstraf.

10.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

11.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
poging tot zware mishandeling;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 153 dagen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich binnen drie werkdagen meldt bij de verslavingsreclassering Novadic-Kentron, Jan Wierhof 14 te Tilburg. Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
* dat verdachte zich inspant voor het vinden en behouden van onbetaald werk, in samenwerking met De Diamant groep, of een soortgelijke organisatie gericht op resocialisatie. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag;
* dat verdachte zich houdt aan de regelgeving van de bewindvoering. Verdachte geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden;
* dat verdachte zich begeleidbaar opstelt ten aanzien van de reeds ingezette ambulante begeleiding en houdt zich aan de regelgeving daarvan;
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zo lang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 120 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
60 dagen;
Beslag
- gelast de teruggave aan verdachte van de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten:
* Telefoon, merk Oppo (G2563868);
* Messenset, kleur zwart (G2563894);
* Trui, kleur grijs (G2563898);
* Broek, kleur grijs (G2563900);
* Pet, kleur zwart (G2563901);
* Schoenen, merk Artengo (G2563902);
* Shirt, kleur grijs (G2563905);
* Jas, kleur blauw (G2563916);
* Jas, kleur blauw (G2563909);
Vordering tenuitvoerlegging
- gelast dat de voorwaardelijke straf die bij arrest van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch d.d. 4 maart 2021 is opgelegd in de zaak onder parketnummer 20/003068-19
ten uitvoer zal worden gelegd, te weten
een gevangenisstraf van 1 week;
- gelast dat deze ten uitvoer te leggen gevangenisstraf wordt vervangen door
een werkstraf van 30 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
1 week;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer01] van € 2.150,00, waarvan € 150,00 aan materiële schade en € 2.000,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 23 februari 2023 tot aan de dag der voldoening.
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer01]
, € 2.150,00 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 23 februari 2023 tot aan de dag der voldoening.
- bepaalt dat bij niet betaling 31 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.H. van Nieuwkerk, voorzitter, mr. T.M. Brouwer en
mr. R.J.H. van der Linden, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. van Krevel, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 6 oktober 2023.
Mr. Van Nieuwkerk is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.