ECLI:NL:RBZWB:2023:692

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
31 januari 2023
Publicatiedatum
6 februari 2023
Zaaknummer
AWB- 22_593 EN 22_163
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van beroepen tegen omgevingsvergunning en watervergunning voor ontsluiting perceel

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 31 januari 2023 worden de beroepen van eisers tegen de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [plaatsnaam 3] en het dagelijks bestuur van waterschap Scheldestromen beoordeeld. De zaken betreffen de verlening van een omgevingsvergunning aan [naam vergunninghouder] voor het aanleggen van een ontsluitingspad en de verlening van een watervergunning voor het aanleggen en verwijderen van een dam. De rechtbank behandelt de beroepen van eisers, die stellen dat hun belangen zijn geschaad door de verleende vergunningen. De rechtbank oordeelt dat de besluiten van de verweerders rechtmatig zijn en dat de belangen van eisers niet onevenredig worden geschaad. De rechtbank wijst op de zorgvuldigheid van de besluitvorming en de afweging van belangen door het college. De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond en bevestigt de rechtmatigheid van de verleende vergunningen. Tevens wordt het waterschap veroordeeld tot vergoeding van griffierecht en proceskosten aan eisers in de waterzaak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 22/593 WABOA en 22/163 WATER

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 januari 2023 in de zaken tussen

In de zaak 22/593 WABOA:

Maatschap [naam maatschap] , en [naam eiser 1] en [naam eiser 2] , uit [plaatsnaam 1] , eisers

(gemachtigde: mr. S. Oord),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [plaatsnaam 3](het college)
(gemachtigde: [naam gemachtigde 1] ).
In de zaak 22/163 WATER:

[naam eiser 1] en [naam eiser 2] , uit [plaatsnaam 1] , eisers

(gemachtigde: mr. S. Oord),
en

het dagelijks bestuur van waterschap Scheldestromen (het waterschap)

(gemachtigde: mr. C.C. Hamelink-Wolters).
Als derde-partij neemt aan de zaken deel:
[naam vergunninghouder]uit [plaatsnaam 1] (vergunninghouder)
(gemachtigde: [naam gemachtigde 2] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eisers tegen de volgende besluiten:
  • het besluit van 14 december 2021 (bestreden besluit I) van het college om aan [naam vergunninghouder] een omgevingsvergunning te verlenen voor het aanleggen van een pad ter ontsluiting van het perceel [naam perceel] in [plaatsnaam 1] op de [straatnaam 2] en het verwijderen van het bestaande pad;
  • het besluit van 2 december 2021 (bestreden besluit II) van het waterschap over de aan [naam vergunninghouder] verleende ontheffing voor het verwijderen en aanleggen van een uitweg en de verleende watervergunning voor het aanleggen en verwijderen van een dam.
Verweerders hebben op de beroepen gereageerd met verweerschriften.
De rechtbank heeft de beroepen op 20 december 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser [naam eiser 2] en de gemachtigde van eisers, de gemachtigden van verweerders, en [naam vergunninghouder] met zijn partner en zijn gemachtigde.

Totstandkoming van de besluiten

Wat is er vooraf gegaan?
2.1
Vergunninghouder [naam vergunninghouder] is eigenaar van de woning aan de [naam perceel] in [plaatsnaam 1] . Er is over de hele breedte van het perceel grenzend aan de [straatnaam 1] gebouwd. [naam vergunninghouder] kon zijn perceel alleen maar ontsluiten via zijn garage aan de zijde van de [straatnaam 1] . [naam vergunninghouder] is naast het perceel waarop zijn woning staat ook eigenaar van het achterliggende perceel (kadastraal bekend gemeente [plaatsnaam 2] , [kadastrale gegevens] ) dat grenst aan de [straatnaam 2] en dat is ingericht als weiland. [naam vergunninghouder] wil graag zijn woning over dit perceel ontsluiten op de [straatnaam 2] .
Op enig moment heeft [naam vergunninghouder] een verharde inrit/uitweg gerealiseerd met een breedte van ongeveer 3 meter breed door het weiland en uitkomend op de [straatnaam 2] . Dit pad liep direct langs het woonperceel [straatnaam 2] . Er is tussen [naam vergunninghouder] en de bewoners van [straatnaam 2] een geschil ontstaan over, onder meer, dat pad.
Uiteindelijk hebben [naam vergunninghouder] en de bewoners van [straatnaam 2] overeenstemming bereikt over een oplossing van hun geschil. Onderdeel daarvan is dat het pad wordt verplaatst naar de noordzijde van het perceel van [naam vergunninghouder] en dat het bestaande pad wordt verwijderd. De onderhavige procedures spelen tussen [naam eisers] e.a. en [naam vergunninghouder] . [naam eisers] pacht het perceel aan de [straatnaam 2] en exploiteert daar een veehouderij. Dit perceel ligt direct naast het perceel waarop de nieuwe weg van [naam vergunninghouder] is voorzien.
De omgevingsvergunning van het college
2.2
Op 4 februari 2020 heeft het college van [naam vergunninghouder] een aanvraag voor een omgevingsvergunning ontvangen. Het college heeft de uniforme openbare voorbereidingsprocedure (UOV) toegepast. De gemeenteraad van de gemeente [plaatsnaam 3] heeft een ontwerpverklaring van geen bedenkingen afgegeven. De daartegen ingediende zienswijzen gaven de gemeenteraad geen aanleiding om de vereiste verklaring niet te verlenen. Het college heeft advies ingewonnen bij de waterkwaliteitsbeheerder, bij de Inspectie Leefomgeving en Transport van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat, en bij DNWG (dienstverlening op het gebied van technische infrastructuur). Daarna heeft het college een ontwerpbesluit ter inzage gelegd, waartegen door eisers een zienswijze is ingediend.
Bij bestreden besluit I heeft het college aan [naam vergunninghouder] de gevraagde omgevingsvergunning verleend voor het aanleggen van een pad ter ontsluiting van het perceel [naam perceel] in [plaatsnaam 1] op de [straatnaam 2] en het verwijderen van het bestaande pad. De omgevingsvergunning ziet op de activiteit: gebruiken in strijd met het bestemmingsplan. [1]
De ontheffing en de watervergunning van het waterschap
2.3
Bij besluit van 7 juli 2021 (primair besluit I) heeft het waterschap aan [naam vergunninghouder] een ontheffing verleend voor het verwijderen en aanleggen van een uitweg en bij besluit van 13 juli 2021 (primair besluit II) heeft het waterschap aan [naam vergunninghouder] een watervergunning verleend voor het aanleggen en verwijderen van een dam. Tegen deze besluiten hebben eisers bezwaar gemaakt.
Bij bestreden besluit II heeft het waterschap de bezwaren van eisers, conform het advies van de Commissie behandeling bezwaren waterschap Scheldestromen, ongegrond verklaard en de primaire besluiten gehandhaafd.

Beoordeling door de rechtbank

3.1
De rechtbank beoordeelt de rechtmatigheid van de bestreden besluiten van verweerders waarmee de nieuwe ontsluitingsweg van [naam vergunninghouder] mogelijk wordt gemaakt en de bestaande ontsluitingsweg wordt verwijderd. De rechtbank doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
3.2
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.3
De voor de beoordeling van de beroepen belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Bestreden besluit I
4.1
De aanvraag om omgevingsvergunning is in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan ‘ [naam bestemmingsplan] ’ van de gemeente [plaatsnaam 3] . In dat bestemmingsplan hebben de betreffende gronden de bestemming ‘Agrarisch - met waarden dekzandgebied’ en de dubbelbestemming ‘Waarde -Archeologie – 1’. Het gebruik ten behoeve van een ontsluiting van de woonbestemming is op de agrarische bestemming niet toegestaan.
4.2
Het college heeft omgevingsvergunning verleend voor het gebruiken van de gronden in strijd met het bestemmingsplan. [2] Daaraan legt het college ten grondslag dat door Rho een goede ruimtelijke onderbouwing met de titel ‘Achterpad [naam perceel] [plaatsnaam 1] ’ is gegeven en dat de nieuwe ontsluitingsweg niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
Het college heeft aan de omgevingsvergunning het volgende voorschrift verbonden:
“Vergunninghouder mag het nieuw aan te leggen pad alleen gebruiken voor de erfontsluiting van de woning [naam perceel] te [plaatsnaam 1] , waarmee alleen privégebruik van het pad is toegestaan. Gebruik van het pad voor bedrijfsdoeleinden is niet toegestaan.”
4.3
De rechtbank stelt voorop dat aan het college bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen, beleidsruimte toekomt. Het college zal bij deze keuze om al dan niet een vergunning te verlenen alle belangen moeten meewegen en moeten kijken of bij de verlening van de omgevingsvergunning de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad.
4.4
Eisers hebben tegen de verleende omgevingsvergunning aangevoerd dat zij in hun belangen zijn geschaad doordat geen burgerparticipatie heeft plaatsgevonden, maar in plaats daarvan de UOV is doorlopen. Eisers kunnen zich niet vinden in de weerlegging van hun zienswijze ten aanzien van het voorgenomen gebruik van de weg, de verkeersbewegingen en de milieueffecten. Eisers hebben, gezien de voorgeschiedenis, grote twijfels aan het voorgenomen gebruik van de weg door [naam vergunninghouder] en door eventuele toekomstige bewoners van [naam perceel] . De ervaring leert dat er niet gehandhaafd wordt als blijkt van strijdig gebruik, en als het college wel handhavend wil optreden, zal dat schier onmogelijk worden.
Verder vrezen eisers dat deze ontwikkeling een opmaat is naar een verdere belemmerende ontwikkeling nabij de veehouderij. Het college heeft een vergewisplicht en mag voor de beantwoording van een zienswijze niet alleen maar verwijzen naar de ruimtelijke onderbouwing. Bij die ruimtelijke onderbouwing is overigens ten onrechte de bestaande illegale verharding als vertrekpunt voor de motivering van de beoogde weg gebruikt.
4.5
Het college heeft de betrokken belangen als volgt gewogen.
Het belang van [naam vergunninghouder] bestaat erin dat een tweede ontsluiting van het perceel aan de [naam perceel] noodzakelijk wordt geacht als gevolg van de breedte- en hoogtebeperking van de garage aan de zijde van de [straatnaam 1] . De woningen aan de [straatnaam 1] zijn soms gesitueerd op smalle percelen waarbij maximaal tussen de zijdelingse perceelsgrenzen is gebouwd, zo ook bij [naam vergunninghouder] . Daardoor is er geen mogelijkheid om een ontsluiting aan de zijkant of achterkant te realiseren. Geen of zeer weinig bewoners aan de [straatnaam 1] hebben echter een zo diep en groot perceel achter hun woning als [naam vergunninghouder] .
Dat maakt volgens het college dat deze situatie om maatwerk vraagt. Het college acht het niet wenselijk een dergelijk groot perceel alleen door middel van een ‘doorrijgarage’ te ontsluiten. Enerzijds vanwege de afstand tot de achterste perceelsgrens en anderzijds omdat de onderhoudswerkzaamheden aan de tuin hierdoor beperkt worden. Daarbij komt dat de garage leeggeruimd moet worden, voordat een voertuig door de garage kan en het perceel kan verlaten via de [straatnaam 1] .
De belangen van eisers heeft het college aldus gewogen, dat de afstand van de nieuwe ontsluitingsweg naar de dichtstbijzijnde bedrijfsopstallen van eisers 150 meter bedraagt. Gezien het type ontwikkeling en gelet op de grote afstand worden eisers, zowel privé als bedrijfsmatig, niet geschaad of beperkt. Volgens het college wordt de gevreesde overlast tot een minimum beperkt, omdat het gaat om een ontsluiting alleen ten behoeve van een woning.
4.6
De rechtbank is van oordeel dat het college met deze motivering op goede gronden heeft kunnen oordelen dat belangen van eisers niet onevenredig worden geschaad door het verlenen van deze omgevingsvergunning in afwijking van het bestemmingsplan.
De rechtbank ziet niet de bezwaren die eisers hebben. Ten aanzien van het gebruik van de weg heeft het college het juiste voorschrift aan de omgevingsvergunning verbonden. Dit is naar het oordeel van de rechtbank duidelijk en niet voor tweeërlei uitleg vatbaar. Met deze voorwaarde is het privégebruik van de weg voldoende in de vergunning geborgd.
Dat eiser de noodzaak van het aanleggen van de weg niet ziet, doet niet ter zake. Feit is dat [naam vergunninghouder] graag een ontsluitingsweg wil en daartoe een aanvraag heeft ingediend, waarop het college moest beslissen. De enkele vrees van eisers dat deze ontwikkeling een opmaat is naar een verdere belemmerende ontwikkeling nabij de veehouderij is onvoldoende voor het oordeel dat eisers door de verlening van deze omgevingsvergunning voor een weg - die geen gevoelige bestemming is – onevenredig in hun belangen worden geschaad.
Van formele onzorgvuldigheden in de besluitvorming is de rechtbank niet gebleken. De procedure is zorgvuldig verlopen, juist omdat de kwestie volgens het college politiek gevoelig is. Ten slotte is burgerparticipatie niet wettelijk voorgeschreven.
Dit betekent dat de omgevingsvergunning in rechte stand houdt. Het beroep tegen bestreden besluit I is ongegrond.
Bestreden besluit II
De watervergunning
5.1
Het waterschap heeft de verlening van de watervergunning voor het aanleggen en verwijderen van een dam als volgt gemotiveerd.
[naam vergunninghouder] vraagt vergunning aan voor het aanleggen van een nieuwe dam in de secundaire waterloop gelegen tussen het perceel kadastraal bekend gemeente [plaatsnaam 2] , [kadastrale gegevens] en de [straatnaam 2] in [plaatsnaam 1] . De dam is noodzakelijk voor het aanleggen van een nieuw toegangspad naar de achtertuin van het huisperceel van de aanvrager. De achtertuin is voor voertuigen alleen bereikbaar via genoemd perceel. Het bestaande pad moet naar aanleiding van gerechtelijke procedures verwijderd worden. De daarbij behorende dam dient te worden opgeruimd. De dam wordt voorzien van een buisleiding met een diameter van 500 millimeter, de lengte van de buisleiding is maximaal 7,20 meter. De buisleiding in de dam van het pad naar de [straatnaam 2] moet 6 meter uit de buisleiding van een reeds aanwezige dam worden gelegd,
Het waterschap concludeert dat de handeling verenigbaar is met de doelstellingen van het watersysteem zoals bedoeld in artikel 2.1 van de Waterwet. Op grond hiervan is de handeling volgens het waterschap onder de voorschriften aanvaardbaar en bestaan er geen overwegende bezwaren tegen het verlenen van de gevraagde watervergunning.
5.2
De rechtbank constateert dat eisers geen specifieke gronden hebben aangevoerd die zien op de weging van de belangen van het watersysteem door het waterschap.
De ontheffing
5.3
Het waterschap heeft de verlening van de ontheffing voor het verwijderen en aanleggen van een uitweg als volgt gemotiveerd.
Uit het onderzoek in het kader van de ‘Keur Wegen waterschap Scheldestromen 2011’ en de ‘Beleidsnotitie Ontheffingen Wegen waterschap Scheldestromen’ is het volgende gebleken met betrekking tot het aanleggen van een uitweg op de [straatnaam 2] in [plaatsnaam 1] :
  • De uitzichthoeken vallen binnen de uitgangspunten van het beleid; er staan geen bomen of struikbeplanting in de wegberm. Op het talud van de sloot staat een rij knotwilgen en enkele struiken. De zichthoeken zijn gecontroleerd en het zicht vanaf de beoogde uitweg bedraagt ten minste 50 meter.
  • Het betreft een erftoegangsweg met een snelheidsregime van 60 km/uur, waar de verkeersdruk relatief laag is en die bedoeld is om percelen te ontsluiten.
  • Doordat de nieuwe uitweg buiten de bebouwde kom wordt aangelegd en de bestaande uitweg zich binnen de bebouwde kom bevindt, ontstaat er in de nieuwe situatie een wegenbelang voor het waterschap. Het waterschap heeft qua wegenbeheer geen zeggenschap over wegen binnen de bebouwde kom. In beginsel dient de onderlinge afstand tussen ontsluitingen op waterschapswegen ten minste 100 meter te bedragen. Dit is een richtlijn met als doel dat een perceeleigenaar vanaf zijn perceel niet onbeperkt uitwegen op waterschapswegen realiseert. De richtlijn is geen algeheel verbod; bij verschillende percelen met elk een andere eigenaar wordt ook binnen 100 meter ontheffing verleend zodat ieder zijn eigen perceel kan bereiken.
Het waterschap concludeert dat de verkeersveiligheid door uitvoering van deze zaken niet in het geding komt en dat de werkzaamheden passen binnen het beleid.
5.4
Eisers hebben aangevoerd dat het waterschap ten onrechte stelt dat de bestaande uitweg binnen de bebouwde kom ligt.
Verder stellen eisers dat zij zelf in 2013 een aanvraag hebben ingediend voor een vergunning voor een uitweg en een dam in relatie tot de bereikbaarheid van hun perceel. Deze vergunning is toen geweigerd in verband met een goede waterbeheersing en de verkeersveiligheid. Er werd gesteld dat de afstand tussen ontsluitingen op grond van het beleid minimaal 100 meter moest zijn. Eisers zien niet in waarom deze argumenten niet ook voor [naam vergunninghouder] gelden. Eisers doen hiermee een beroep op het gelijkheidsbeginsel en stellen dat de besluitvorming van het waterschap in strijd is met het beleid.
Eisers stellen ten slotte dat de verkeersveiligheid wel degelijk in het geding is en dat een beoordeling door een verkeerskundige ontbreekt.
5.5
In bestreden besluit II heeft het waterschap hier niet, althans niet voldoende gemotiveerd, op gereageerd. Dat besluit heeft een motiveringsgebrek.
In het verweerschrift en ter zitting heeft het waterschap toegelicht dat het geen zeggenschap heeft over ontsluitingen binnen de bebouwde kom. Eisers hadden al een uitweg van hun perceel op de waterschapsweg en wilden dus een tweede uitweg buiten de bebouwde kom. Voor [naam vergunninghouder] is het de eerste uitweg buiten de bebouwde kom. Er is dus geen sprake van gelijke gevallen. Verder heeft het waterschap toegelicht dat de onderlinge afstand tussen ontsluitingen in beginsel 100 meter bedraagt in verband met de verkeersveiligheid, maar bij een andere perceelseigenaar en de eerste ontsluiting buiten de bebouwde kom kan hier door het waterschap een uitzondering op worden gemaakt. Vanwege de verkeersveiligheid is eerst advies gevraagd aan de opzichter in het betreffende gebied. Die kon op basis van zijn deskundigheid en veldkennis akkoord gaan met de realisatie van de gevraagde uitweg en dam. Het was geen dermate ingewikkelde verkeerssituatie dat advies moest worden gevraagd aan de verkeerskundige.
5.6
Met deze aanvullende toelichting is de rechtbank van oordeel dat voldoende duidelijk is gemaakt wat voor het waterschap het verschil is tussen de situatie van [naam vergunninghouder] en die van eisers en voorts dat de gevolgen voor de verkeersveiligheid voldoende zijn onderzocht. De rechtbank zal het motiveringsgebrek in bestreden besluit II daarom met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) passeren.
Dit betekent dat de watervergunning en de ontheffing in rechte stand houden. Het beroep tegen bestreden besluit II is ook ongegrond.

Conclusie en gevolgen

6. De beroepen zijn ongegrond.
6.1
Vanwege het in bestreden besluit II geconstateerde gebrek en de toepassing van artikel 6:22 van de Awb moet het waterschap het griffierecht in de zaak BRE 22/163 WATER aan eisers [naam eiser 1] en [naam eiser 2] vergoeden.
6.2
Zij krijgen ook een vergoeding van hun proceskosten. Het waterschap moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.674,- omdat de gemachtigde van eisers een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen ongegrond;
  • draagt het waterschap op het betaalde griffierecht van € 184,- aan eisers [naam eiser 1] en
[naam eiser 2] te vergoeden;
- veroordeelt het waterschap in de proceskosten van eisers [naam eiser 1] en [naam eiser 2] tot een bedrag van € 1.674,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A. de Rooij, griffier, op 31 januari 2023 en openbaar gemaakt door geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te tekenen.
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving
Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Artikel 6:22
Een besluit waartegen bezwaar is gemaakt of beroep is ingesteld, kan, ondanks schending van een geschreven of ongeschreven rechtsregel of algemeen rechtsbeginsel, door het orgaan dat op het bezwaar of beroep beslist in stand worden gelaten indien aannemelijk is dat de belanghebbenden daardoor niet zijn benadeeld.
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)
Artikel 2.1:
1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan (..).
Artikel 2.12:
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
1°. met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking,
2°. in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of
3°. in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.
Bestemmingsplan “ [naam bestemmingsplan] ” van de gemeente [plaatsnaam 3]
Artikel 5 Agrarisch met waarden – Dekzandgebied
5.1
Bestemmingsomschrijving
De voor Agrarisch met waarden - Dekzandgebied aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a.de uitoefening van grondgebonden agrarische bedrijven;
b. behoud, versterking en ontwikkeling van aanwezige landschaps- en cultuurhistorische waarden.
Waterwet
Artikel 2.1
1. De toepassing van deze wet is gericht op:
a. voorkoming en waar nodig beperking van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste, in samenhang met
b. bescherming en verbetering van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen en
c. vervulling van maatschappelijke functies door watersystemen.
Keur watersysteem Waterschap Scheldestromen 2012
Artikel 4.1 Watervergunning waterstaatswerken en beschermingszones
1. Het is verboden zonder vergunning van het bestuur:
a. (..)
b. werken over, in of onder een leggerwater te hebben, te leggen, aan te brengen, te veranderen of op te ruimen.
Keur wegen waterschap Scheldestromen 2011
Hoofdstuk III. Beheerbepalingen
Artikel 6 Wijzigen en aantasten van wegen
Het is verboden:
a. een weg op een bestaande weg aan te sluiten;
b. naar een weg een uitweg te maken of te hebben of een bestaande uitweg te wijzigen;
c. de aard en de afmetingen van een weg te wijzigen;
d. in een weg te graven of deze op een andere wijze aan te tasten;
e. enig ander werk uit te voeren waardoor in de toestand van een weg verandering wordt gebracht.
Artikel 11 Uitzichtstroken
1. Het is verboden op en langs wegen buiten de bebouwde kom, ter plaatse van kruisingen, aansluitingen, uitwegen en bochten, bouwwerken, wallen, beplanting, gewassen, terreinafscheidingen en andere uitzichtbelemmerende voorwerpen te hebben dan wel te maken, respectievelijk aan te brengen binnen een strook of gebied:
(..)
d. bij uitwegen:
begrensd door een lijn op 5 m voor de kant van de verharding van de hoofdweg en een afstand over de as van de hoofdrijbaan van:
(..)
- 50 m ter weerszijden uit de as van een uitweg bij wegen met een maximumsnelheid van 60 km/u (bijlage 2, fig. 4b).
Hoofdstuk IV. Vrijstelling/Ontheffing en Algemene Regels
Artikel 13 Bevoegdheid
1. (..)
2.Van het bepaalde in hoofdstuk III kan ontheffing worden verleend door het bestuur.
Beleidsnotitie ontheffingen wegen waterschap Scheldestromen
6.2.
Beleiduitgangspunten
a. Verbod om een weg op een bestaande weg aan te sluiten, de aard en afmetingen van een weg te wijzigen of een bestaande uitweg te wijzigen.
Gelet op het bepaalde in artikel 13 Keur kan van deze verbodsbepaling ontheffing worden verleend.
Aandachtspunten
- Uiterste terughoudendheid bij een ontheffingsaanvraag voor een uitweg/dam op wegen waar een snelheidsregime geldt van meer dan 60 km/u.
- In beginsel dient de onderlinge afstand tussen ontsluitingen tenminste 100 meter te bedragen.
- Ontsluitingen mogen verhard worden uitgevoerd.
- Bij de aanleg van een dam/uitweg rekening houden met Keur Watersysteem Waterschap Scheldestromen.
- Het bepaalde in artikel 11 Keur (uitzichtstroken) dient te allen tijde te worden toegepast.

Voetnoten

1.Artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo.
2.Artikel 2.12, eerste lid, onder a onder 3⁰, van de Wabo.