ECLI:NL:RBZWB:2023:6919

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 oktober 2023
Publicatiedatum
6 oktober 2023
Zaaknummer
02-019681-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplichtigheid aan cocaïnewasserij en voorbereidingshandelingen met verdovende middelen

Op 6 oktober 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van medeplichtigheid aan het medeplegen van een cocaïnewasserij en het aanwezig hebben van verdovende middelen. De verdachte, geboren in 1982 en gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Grave, werd bijgestaan door raadsman mr. W.N. Ramnun. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 22 september 2023, waarbij de officier van justitie mr. I. Klein de beschuldigingen uiteenzette. De tenlastelegging omvatte onder andere het produceren van cocaïne, het voorbereiden van deze productie, en het aanwezig hebben van cocaïne, hennep en kogelpatronen. De rechtbank oordeelde dat niet bewezen kon worden dat de verdachte actieve handelingen had verricht bij het bewerken van cocaïne, maar dat hij wel medeplichtig was aan het ter beschikking stellen van zijn woning en garage voor de cocaïnewasserij. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met bijzondere voorwaarden. De rechtbank hield rekening met de rol van de verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden, waaronder zijn kwetsbaarheid en motivatie om aan zijn psychische klachten te werken. De uitspraak benadrukt de ernst van de feiten en de impact van de handel in verdovende middelen op de samenleving.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/019681-23
vonnis van de meervoudige kamer van 6 oktober 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte01]
geboren op [geboortedatum01] 1982 te [geboorteplaats01]
wonende te [adres01] , [postcode01] [plaats01]
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Grave
raadsman mr. W.N. Ramnun, advocaat te Breda

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 22 september 2023, waarbij de officier van justitie mr. I. Klein en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan het produceren van cocaïne (feit 1 primair), danwel dat hij zijn woning en garage daartoe beschikbaar heeft gesteld (feit 1 subsidiair), het verrichten van voorbereidingshandelingen voor deze productie (feit 2), het aanwezig hebben van 1.633 gram cocaïne (feit 3), het aanwezig hebben van 139 kilogram hennep (feit 4) en het voorhanden hebben van 21 kogelpatronen (feit 5).

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte alle ten laste gelegde feiten heeft begaan. In de woning van verdachte zijn goederen en chemicaliën aangetroffen voor de bewerking van cocaïne in een cocaïnewasserij. Verdachte was ook in de woning aanwezig op het moment dat er werd binnengetreden. Verdachte heeft zijn woning ter beschikking gesteld voor het bewerken van cocaïne, waardoor medeplichtigheid kan worden bewezen (feit 1 subsidiair). Door het opslaan van de chemicaliën in de woning die verdachte ter beschikking heeft gesteld en door het aannemen van jerrycans op 19 januari 2023, heeft verdachte de productie mee voorbereid dan wel bevorderd (feit 2). Gelet op de in de woning aanwezige goederen had verdachte kunnen weten dat er ook drugs in de woning aanwezig waren. Verdachte is verantwoordelijk voor wat er in zijn woning lag. Het aanwezig hebben van cocaïne (feit 3) en hennep (feit 4) kan ook worden bewezen. Hetzelfde geldt voor de in de woonkamer aangetroffen kogelpatronen (feit 5).
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen voor de feiten 1 primair, 3 en 5. Ten aanzien van feit 1 kan niet worden gesproken van opzet op een bewuste en nauwe samenwerking, waardoor medeplegen niet kan worden bewezen. Het enkel ter beschikking stellen van zijn woning en garage is hiervoor te gering. Voor de feiten 3 en 5 dient vrijspraak te volgen, omdat de wetenschap van de aanwezigheid van cocaïne en munitie (ook in voorwaardelijke zin) ontbreekt. Het dossier bevat ook geen aanknopingspunten voor het medeplegen van het aanwezig hebben van cocaïne. Ten aanzien van de feiten 1 subsidiair, 2 en 4 refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
Indien hoger beroep wordt ingesteld zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan het vonnis zal worden gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat op 19 januari 2023 in
’s-Gravenhage vanuit het voertuig van de leverancier van een bouwmarkt 200 liter aceton werd afgeleverd en overgeladen in een personenauto. Nadat de aceton in [plaats01] was overgeladen in een ander voertuig, werd de aceton naar een garagebox gebracht die een doorgang bleek te hebben naar een aangrenzende woning aan de [adres01] in [plaats01] . Uit de garage kwam een blanke man die samen met de bestuurder de objecten uit de auto haalde en in de garage zette. Dat was omstreeks 16:15 uur. Daarna gingen de blanke man en de bestuurder samen de garage in. Na ongeveer tien minuten, omstreeks 17:00 uur, kwam de bestuurder de garage uit met een zwarte tas in zijn hand en vertrok hij.
Op diezelfde dag om 17:45 uur werd de woning gelegen aan de [adres01] in [plaats01] binnengetreden en werd een niet in werking zijnde cocaïnewasserij aangetroffen. Deze wasserij bevond zich in de woonkamer van de woning. Verdachte is eigenaar van de woning en was in de woning aanwezig op het moment dat daar werd binnengetreden.
Uit onderzoek van de Landelijke Faciliteit Ontmantelen (LFO) volgt dat de in de garage, woonkamer en badkamer aangetroffen goederen en chemicaliën passen bij een bewerkingslocatie voor de bewerking van cocaïne en dan met name de extractie van cocaïne uit een dragermateriaal en/of het omzetten van cocaïne base naar cocaïne HCl. Ook werd op deze locatie cocaïne geperst in kiloblokken, gedroogd en verpakt.
In de woonkamer stond onder meer een hydraulische pers en een zelfbouwdroogkast met daarin schaaltjes met daarin poeder/brokjes bevattende benzoylecgonine en cocaïne. Ook in de badkamer werden diverse chemicaliën aangetroffen. Daarnaast zijn er 9 gebruikte setjes filtreerpapier aangetroffen, met cocaïne vervuild filterdoek en 105 liter van een mengsel van o.a. aceton met daarin een lage concentratie cocaïne.
Onder een stoel bij het achterraam in de woonkamer zijn twee zakken met witte vlokken aangetroffen. Na weging bleek het te gaan om 1633 gram. Deze substantie is zowel indicatief als door het NFI positief getest op cocaïne
In de garage werd in dozen ook een partij hennep aangetroffen, die vrijwel geheel bestond uit per kilo hennep gesealde pakketten van in totaal 139,15 kilogram.
Daarnaast zijn in een kast in de woonkamer 21 kogelpatronen van het kaliber .38 special aangetroffen.
Ter zitting heeft verdachte verklaard dat in september 2022 een vriend hem kwam helpen met het opruimen van puin van de verbouwing van zijn woning. Deze vriend zou over de sleutel van zijn woning beschikken. Die vriend heeft toen gevraagd of hij wat hennep mocht opslaan en verdachte is daarmee akkoord gegaan. Op 1 oktober 2022 zou die vriend hebben gezegd dat hij een plek zocht voor het maken van cocaïneblokken. Verdachte heeft toen gezegd dat dit niet in zijn woning kon. Een maand later zag verdachte een pers in zijn woonkamer staan. Nadat verdachte drie dagen niet thuis was geweest, kwam hij op eerste kerstdag thuis en trof hij zijn vriend, onbekende mannen en een bende aan in zijn woonkamer. Volgens verdachte stonk het hele huis naar die ‘rotzooi’. Tegen verdachte zou zijn gezegd dat als hij hier iets mee zou doen, dat hem dan wat werd aangedaan en hij werd bedreigd met een vuurwapen. Toen hij terugkwam waren de mannen niet meer aanwezig, maar de goederen nog wel. Verdachte heeft tot het moment van binnentreden op 19 januari 2023 bijna iedere dag in de woonkamer geslapen. Verdachte heeft verklaard dat hij niet exact wist wat het was, maar dat hij wel wist dat het met harddrugs te maken had ook omdat die vriend dat eerder al had gevraagd. De spullen stonden er al die tijd nog, omdat ze nog niet waren opgehaald. Zijn vriend zou ervoor zorgen dat de spullen werden opgeruimd.
Feit 1
Onder feit 1 primair wordt verdachte - kort gezegd - verweten dat hij zich schuldig zou hebben gemaakt aan het medeplegen van het bewerken van cocaïne.
Op 19 januari 2023 is gezien dat uit de garage behorende bij de woning van verdachte een blanke man kwam die de bestuurder hielp met het uitladen en in de garage zetten van jerrycans aceton. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij wel uit de garage kwam, maar dat hij niks uit het voertuig heeft geladen. Daarentegen heeft verdachte ook verklaard dat het geen andere man geweest kan zijn. De rechtbank heeft geen reden te twijfelen aan de observatie van de verbalisant en stelt vast dat het verdachte is geweest die heeft geholpen met het uitladen van jerrycans aceton en deze vervolgens in de garage heeft gezet.
Dit maakt dat de verklaring van verdachte dat hij ineens met een cocaïnewasserij in zijn woning werd geconfronteerd, dat hij verder geen enkele betrokkenheid hierbij had en een maand lang slechts tussen de spullen heeft geslapen, ongeloofwaardig. De waarneming tijdens de observatie duidt op een actievere rol van verdachte dan de volstrekt passieve houding die hij zichzelf toedicht. Aceton is immers een middel dat bij het bewerken van cocaïne wordt gebruikt als oplosmiddel. Het feit dat deze aceton werd afgeleverd lijkt ook in tegenspraak te zijn met de verklaring van verdachte dat er niets meer in zijn woning zou gebeuren en de spullen slechts nog zouden worden opgehaald.
Het dossier bevat geen aanwijzingen dat de bijdrage die verdachte aan de cocaïnewasserij heeft geleverd, uit meer heeft bestaan dan het ter beschikking stellen van zijn woning en het uitladen en in de garage zetten van een aantal jerrycans aceton. Niet is gebleken dat verdachte een actieve handeling heeft verricht bij het bewerken of verwerken van cocaïne. De rechtbank is van oordeel dat een nauwe en bewuste samenwerking daarvoor ontbreekt, waardoor verdachte wordt vrijgesproken van het primair tenlastegelegde feit.
Voor een bewezenverklaring van medeplichtigheid aan een misdrijf is vereist dat wordt bewezen dat het (voorwaardelijk) opzet van verdachte was gericht op de behulpzaamheid zelf en het gepleegde misdrijf. Uit het voorgaande volgt dat in de woning van verdachte een cocaïnewasserij is aangetroffen en dat verdachte heeft geholpen met het uitladen van jerrycans aceton. Hiermee staat vast dat verdachte middelen heeft verschaft voor de cocaïnewasserij. De rechtbank acht eveneens bewezen dat het opzet van verdachte minst genomen in voorwaardelijke zin was gericht op het gepleegde misdrijf. Verdachte heeft weliswaar verklaard dat hij niet precies wist wat er gebeurde in de woning, maar ook dat hij gelet op de bedreigingen dacht dat het om harddrugs ging.
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte medeplichtig is geweest aan het medeplegen van het bewerken en verwerken van cocaïne.
Feit 2
Bij de vraag of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van voorbereidingshandelingen, gaat de rechtbank uit van de feiten en omstandigheden zoals hiervoor zijn weergegeven. Uit het rapport van LFO blijkt dat de goederen en hoeveelheden zoals genoemd in de tenlastelegging in de woning en garage zijn aangetroffen. Deze goederen waren onmiskenbaar bestemd voor de bewerking van cocaïne in de wasserij. Het voorhanden hebben van deze goederen en het beschikbaar stellen van de woning kan naar het oordeel van de rechtbank dan ook worden gekwalificeerd als het medeplegen van voorbereidingshandelingen.
Bewezenverklaarde periode feiten 1 en 2
Uit het dossier volgt niet vanaf welke datum precies de cocaïnewasserij aanwezig was en wanneer deze in bedrijf was.
De rechtbank volgt verdachte niet in zijn verklaring dat de cocaïnewasserij op 25 december 2022 ineens in zijn woning aanwezig was nadat hij drie dagen niet thuis was geweest. De rechtbank acht dit niet geloofwaardig.
Verdachte heeft verder verklaard dat de vraag van zijn vriend over het kunnen bewerken van cocaïne in de woning van verdachte dateert van 1 oktober 2022. Verder heeft verdachte verklaard dat er vanaf november een pers in de woning aanwezig was. De rechtbank acht bewezen dat de feiten 1 en 2 in ieder geval zijn gepleegd in de periode vanaf 1 oktober 2022.
Feit 3
Voor een bewezenverklaring van het onder feit 3 tenlastegelegde is vereist dat bij verdachte sprake was van wetenschap van de aanwezigheid van de cocaïne en dat hij hierover de beschikkingsmacht had.
Naar het oordeel van de rechtbank kan een eigenaar en bewoner in beginsel verantwoordelijk worden gehouden voor de goederen die zich in zijn woning bevinden. De rechtbank heeft hiervoor wettig en overtuigend bewezen geacht dat verdachte medeplichtig is geweest aan het medeplegen van het bewerken en verwerken van cocaïne. De cocaïne is aangetroffen in de woonkamer van de woning van verdachte waarover hij heeft verklaard dat hij in de laatste maand in die woonkamer sliep. Door toe te staan dat in zijn woning cocaïne werd bewerkt en verwerkt, heeft verdachte opzet gehad op de aanwezigheid van deze cocaïne. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan het aanwezig hebben van 1.633 gram cocaïne.
Feit 4
Voor een bewezenverklaring van het onder feit 4 tenlastegelegde is vereist dat bij verdachte sprake was van wetenschap van de aanwezigheid van de hennep en dat hij hierover de beschikkingsmacht had.
Verdachte heeft verklaard dat hij een vriend toestemming heeft gegeven om hennep in zijn garage te leggen. Volgens verdachte zou het gaan om hennepafval wat beschimmeld zou zijn dan wel legale hennep met een laag THC-gehalte waarvan cbd-olie zou worden gemaakt. Dat acht de rechtbank ongeloofwaardig. Door de verbalisanten is gerelateerd dat het ging om henneptoppen en dat zij de partij aan het uiterlijk, de geur, de kleur en het soortelijk gewicht herkenden als hennep. De rechtbank heeft geen reden aan de vaststelling van de verbalisanten te twijfelen. Bovendien bestond vrijwel de gehele partij uit gesealde pakketten per kilo. Dat past niet bij de verklaring die verdachte erover heeft afgelegd. De rechtbank is van oordeel dat verdachte zich samen met een ander schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van 139 kilogram hennep.
Feit 5
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring ter zake van het voorhanden hebben van munitie vereist is dat sprake is geweest van een meer of mindere mate van bewustheid bij verdachte omtrent de aanwezigheid van die munitie en een zekere beschikkingsmacht van verdachte over de munitie. Voor het bewijs van dergelijke bewustheid geldt dat daarvan ook sprake kan zijn in een geval dat het niet anders kan dan dat de verdachte zulke bewustheid heeft gehad.
Naar het oordeel van de rechtbank kan een eigenaar en bewoner in beginsel verantwoordelijk worden gehouden voor de goederen die zich in zijn woning bevinden. De munitie is aangetroffen in een kabinet in de woonkamer. Dit is typisch een plaats die behoort tot het privédomein van de bewoner. Gelet op de plaats waar de munitie is aangetroffen, is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan dan dat verdachte ook de bewustheid heeft gehad van de aanwezigheid van die munitie. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de munitie voorhanden heeft gehad.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
subsidiair
een of meer onbekend gebleven personen in de periode van 1 oktober 2022 tot en met 19 januari 2023 te [plaats01] , tezamen en in vereniging, opzettelijk hebben bewerkt en verwerkt, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,
tot het plegen van welk misdrijf verdachte in de periode van 1 oktober 2022 tot en met 19 januari 2023 te [plaats01] , opzettelijk middelen heeft verschaft, door aan die onbekend gebleven persoon/personen (een gedeelte van) zijn garage en woning ter beschikking te stellen;
2
in de periode van 1 oktober 2022 tot en met 19 januari 2023 te [plaats01] , tezamen en in vereniging met anderen, om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en/of te bevorderen, te weten het opzettelijk bewerken en verwerken van cocaïne, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,
- anderen middelen tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen en
- voorwerpen en stoffen voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte en zijn mededaders wisten of ernstige reden hadden om te vermoeden, dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit,
door
- een deel van zijn garage en woning ter beschikking te stellen als opslag en productielocatie en
- onderdelen van een productieopstelling en/of productieapparaten voor handen te hebben en
- een hoeveelheid chemicaliën/grondstoffen, te weten ongeveer 95 liter ligrion (hexaan en/of isomeren van hexaan), 25 kilo calciumchloride, 25 kilo natriumwaterstofcarbonaat, 6 liter alcohol (ethanol), 5 ½ liter isopropylalcohol en/of 195 liter aceton, bestemd en/of geschikt voor de bewerking van cocaïne, voorhanden te hebben;
3
op 19 januari 2023 te [plaats01] , tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 1.633 gram cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
4
op 19 januari 2023 te [plaats01] , tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 139 kilogram hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;
5
op 19 januari 2023 te [plaats01] , munitie van de Categorie III, te weten 21 kogelpatronen (kaliber .38 special) voorhanden heeft gehad.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van
32 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar met daarbij de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt rekening te houden met de omstandigheid dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten, het een kwetsbaar persoon betreft en dat verdachte gemotiveerd is om te werken aan zijn psychische klachten waarmee hij zijn weerbaarheid wil versterken en abstinent wil blijven van het gebruik van softdrugs. De verdediging bepleit te volstaan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest en daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf met de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan medeplichtigheid aan het medeplegen van het bewerken en verwerken van cocaïne in een wasserij door het beschikbaar stellen van zijn woning en garage. Daarnaast heeft verdachte samen met anderen hiertoe voorbereidingshandelingen gepleegd en cocaïne aanwezig gehad. Ook heeft verdachte samen met een ander een grote hoeveelheid hennep aanwezig gehad en had hij 21 kogelpatronen voorhanden.
Door het handelen van verdachte wordt de handel in verdovende middelen in stand gehouden en kan hij mede verantwoordelijk worden gehouden voor de nadelige effecten die door de handel in en het gebruik van verdovende middelen worden veroorzaakt. Daarbij is van belang dat cocaïne een stof is die verslavend werkt en schadelijk is voor de gezondheid. Van de georganiseerde drugshandel gaat in toenemende mate een ondermijnend en corrumperend effect uit. Boven- en onderwereld raken steeds meer met elkaar vermengd. Niet alleen worden grote sommen crimineel geld geïnvesteerd in legale activiteiten maar worden ook medewerkers van bijvoorbeeld op zichzelf bonafide bedrijven en zelfs van opsporingsinstanties omgekocht en ingezet voor de handel in drugs. De handel in harddrugs is regelmatig de oorzaak van geweldsexplosies waarmee ook onschuldige en nietsvermoedende burgers worden geconfronteerd.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de aard en ernst van de feiten, enkel kan worden gereageerd met een gevangenisstraf van aanzienlijke duur. De rechtbank heeft bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen straf acht geslagen op de LOVS-oriëntatiepunten en de straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd. In beginsel staat er op de feiten zoals door verdachte gepleegd doorgaans een gevangenisstraf van meerdere jaren. Bij de feiten 1, 2 en 3 is sprake van eendaadse samenloop.
Naast voornoemde omstandigheden houdt de rechtbank ook rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Uit het strafblad van verdachte volgt dat hij niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld. Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op het reclasseringsadvies van 21 juni 2023 dat over verdachte is opgesteld. Hieruit blijkt dat het sociale netwerk van verdachte, zijn softdrugsgebruik en zijn psychosociaal functioneren de risicofactoren zijn die ervoor hebben gezorgd dat verdachte in deze situatie terecht is gekomen. De reclassering acht een ambulante behandeling gericht op het abstinent blijven van softdrugs en op zijn psychische problematiek geïndiceerd.
Ook houdt de rechtbank rekening met de rol die verdachte in het geheel heeft gehad. Het is de rechtbank bekend dat een organisatie die harddrugs produceert vaak misbruik maken van mensen in een kwetsbare positie, zoals verdachte. De rechtbank gaat ervan uit dat daarvan ook in deze zaak sprake is geweest. Bovendien acht de rechtbank niet bewezen dat verdachte actieve handelingen heeft verricht bij het bewerken en verwerken van de cocaïne. Al met al lijkt de rol van verdachte een ondergeschikte te zijn geweest. Voornoemde omstandigheden wegen naar het oordeel van de rechtbank dusdanig zwaar, dat dit aanleiding geeft af te wijken van de eis van de officier van justitie en de op te leggen straf aanzienlijk te matigen. Gelet op het reclasseringsadvies en de motivatie van verdachte om te werken aan zijn problematiek zal de rechtbank de gevangenisstraf deels voorwaardelijk opleggen. Niettemin is de rechtbank van oordeel dat, gelet op de aard en de ernst van de feiten niet kan worden volstaan met een onvoorwaardelijk gedeelte van de gevangenisstraf voor de duur van het voorarrest.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstaf voor de duur van 18 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar passend en geboden. Aan het voorwaardelijk strafdeel koppelt de rechtbank de door de reclassering geadviseerde voorwaarden zoals hierna opgenomen in het dictum van het vonnis.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 47, 48, 49, 55 en 57 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2, 3, 10, 10a en 11 van de Opiumwet en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder 1 primair tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
t.a.v. feit 1 subsidiair:medeplichtigheid aan medeplegen van opzettelijk handelen in
strijd met een in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod;
t.a.v. feit 2:medeplegen van een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10
van de Opiumwet, voorbereiden of bevorderen door voorwerpen en stoffen voorhanden
te hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit;
t.a.v. feit 3:medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C,
van de Opiumwet gegeven verbod;
terwijl bij de feiten 1, 2 en 3 sprake is van eendaadse samenloop
t.a.v. feit 4:medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder C,
van de Opiumwet gegeven verbod;
t.a.v. feit 5:handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie,
terwijl het feit is begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich meldt bij de verslavingsreclassering van Novadic-Kentron in Bergen op Zoom , wanneer hij hiertoe uitgenodigd wordt. Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
* dat verdachte zich voor delictpreventie en zijn softdrugsafhankelijkheid laat behandelen door de forensische polikliniek van Novadic-Kentron of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zo lang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.H. van der Linden, voorzitter, mr. T.M. Brouwer en
mr. S.H. van Nieuwkerk, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. van Krevel, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 6 oktober 2023.
Mr. Van Nieuwkerk is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.