2.6.Op 10 november 2021 heeft TOP Expertise B.V. in opdracht van de gemachtigde van [eisers01] een onderzoek uitgevoerd naar het werk van Lazzaro. Zij heeft van haar bevindingen een rapport opgesteld. Daarin staat:
“1) Hoogteverschil aansluiting trap met tussenbordessen.
De trap vanaf de kelder naar de begane grond, hierna keldertrap, en vanaf de begane grond naar de eerste verdieping, hierna verdiepingstrap, zijn opgebouwd als een trap met twee hoekbordessen. De trappen en bordessen zijn vervaardigd van prefab beton en het trapdeel boven het bordes rust met een opleg nok in een sponning van het bordes en sluit aan op de bovenzijde van het bordes.
Bij de verdiepingstrap hebben wij bij het bovenste bordes, in de linkerhoek, een hoogteverschil met de aansluiting van de trap van circa 5 mm geconstateerd en bij het onderste bordes, in de linkerhoek, een hoogteverschil van circa 2 mm.
Bij keldertrap hebben wij bij het bovenste bordes een hoogteverschil met de aansluiting van de trap van circa 12 mm (ziefoto 2) geconstateerd en bij het onderste bordes een hoogteverschil van circa van 7 mm.
De optreden van een trap, de afstand tussen twee traptreden en ook de afstand tussen de bovenzijde van een bordes en een traptrede dient voor alle treden gelijk te zijn en te voldoen aan de daartoe in het Bouwbesluit omschreven eisen. Bij prefab trappen is ons inziens, naar de maatstaf van goed en deugdelijk werk, een steltolerantie van + of – 5 mm acceptabel en is bij een dergelijke tolerantie nagenoeg geen sprake van hinder bij normaal gebruik.
In onderhavige situatie voldoet ons inziens de verdiepingstrap en voldoen de aansluitingen van de trappen op de bordessen van de keldertrap niet aan de maatstaf van goed en deugdelijk werk.
2) Hoogteverschil garagevloer.
De vloer van de garage is monoliet, in één arbeidsgang het beton gestort, verdicht en het oppervlak afgewerkt. In de overeenkomst zijn geen specifieke eisen omtrent het afwerkingsniveau opgenomen.
Eisen: Voor de beoordeling van de vlakheid van vloer wordt NEN 2747 Classificatie en meting van de vlakheid en evenwijdigheid van vloeroppervlak gehanteerd. De norm is bedoeld voor alle vloeren en is ingedeeld in 7 vlakheidsklassen. Indien vooraf geen afspraken omtrent de vlakheid van de vloer is gemaakt, is vlakheidsklasse 7 van toepassing. Een vlakheid beoordeling volgens de norm is gebaseerd op het beoordelen van hoogteverschil tussen meetpunten, die op vaste afstand van elkaar zijn uitgezet op een vloerveld.
Voor vlakheidsklasse 7 is bijvoorbeeld voor een afstand van 1 meter tussen twee meetpunten een gemiddeld hoogteverschil van 12 mm en maximaal hoogteverschil van 19,5 mm toegestaan.
[afbeelding]
Foto 3; zonk garage vloer voor garagedeur.
Bij ons onderzoek hebben wij aan de achterzijde een zonk in de oppervlakte van de vloer, met een hoogteverschil van circa 5 mm, aangetroffen en aan de voorzijde, op circa 2 meter uit de garagedeur een zonk met hoogteverschil van circa 12 mm (ziefoto 3).
Ons inziens is er met betrekking tot het hoogteverschil, de zonk, ter plaatse van de garagedeur weliswaar geen sprake van een gebrek maar is er in de zicht-/loopzone sprake van een slordige afwerking die ons inziens niet voldoet aan de maatstaf van goed en deugdelijk werk.
3) Riolering kelder niet deugdelijk uitgevoerd.
Eisen: Een voorziening voor een woning voor de afvoer van huishoudelijk afvalwater dient volgens het Bouwbesluit 2012 te voldoen aan de richtlijnen van NEN 3215 waarin onder andere eisen omtrent het afschot, de aansluitingen en stromingsrichting zijn omschreven. Voor een liggende leiding dient het afschot minimaal 1:200 te bedragen. In artikel 4.2 is opgenomen dat aansluitingen op liggende leidingen in de stromingsrichting ten hoogste onder een hoek 45° mag worden uitgevoerd.
Bij ons onderzoek was de keldervloer reeds aangebracht en hebben wij voor de beoordeling van de riolering een foto van uw cliënt ontvangen. Uw cliënt verklaart met betrekking tot het ontbreken van het afschot dat hij medio eind 2019 bij het aansluiten van de afvoer van de keuken een laagje water in de afvoerbuis heeft aangetroffen, wat mogelijk een aanduiding is voor het ontbreken van een deugdelijk afschot.
De riolering van de toilet (ziea, foto 4) is aangesloten op de pompput (zieb, foto 4). In het verloop van de liggende leiding van de toilet is voor een aansluiting, evenals voor de, op de foto, linker liggende leiding, een nagenoeg haakse bocht aangebracht (zie pijlen,foto 4).
(…)
Wij hebben bij ons onderzoek weliswaar geen verzameling van spoelwater in de toiletpot aangetroffen maar ons inziens voldoen de haakse bochten in het rioleringssysteem niet aan de daartoe gestelde eisen, is er een verhoogd risico op verstopping van het leidingsysteem en wordt het eventueel doorspuiten van de riolering op deze wijze belemmert.
4) De hemelwaterafvoer in het terrein is niet deugdelijk uitgevoerd met schade als gevolg.
Eisen: Een leidingsysteem voor een hemelwaterafvoer en buitenriolering binnen de perceelgrenzen dient volgens NEN 3215 samengevat lucht- en waterdicht te worden uitgevoerd.
Bij ons onderzoek waren een aantal stenen van het talud (zie2, foto 6) verwijderd en hebben wij de aansluiting van de drainage op de hemelwaterafvoer aangetroffen. Met een waterpas hebben wij de keerwand elementen (zie3, foto5enfoto 6) op scheefstand gecontroleerd. Op een waterpaslengte van 1 meter hellen de keerwand elementen circa 10 mm van het talud af over en de keerwand aan de tuinzijde totaal circa 20 mm. Een rotatie van respectievelijk 1% en 2%. Voorts hebben wij de op de trede aan de onderzijde van de trap en het straatwerk, aannemelijk uitgespoeld, zand/grond aangetroffen (ziefoto 6).
De hemelwaterafvoer van de woning is vanaf de verzamelput (ziea, foto 1en5) middels een drainagebuis (zied, foto 5) voorlangs de woning aangesloten op de PVC-buis (zief, foto 5) aan de westzijde van de woning. Ons inziens voldoet een drainagebuis niet aan de daartoe in NEN 3215 gestelde eisen en/of aan de maatstaf van goed en deugdelijk werk.
Als gevolg van de toepassing van de drainagebuis is er ons inziens op een aantal plaatsen zand weggespoeld.
Met betrekking tot het talud (zie2, foto 5enfoto 6) hebben wij geen instabiliteit van het talud en/of stenen aangetroffen. Met betrekking tot de keerwand elementen (zie3, foto 5enfoto 6) kunnen er ons inziens meer oorzaken mogelijk zijn voor het geringe verschil/toename van de scheefstand van het element aan de tuinzijde. Wij hebben geen aanduiding aangetroffen dat er onder de voet van het keerwand zand/grond is weggespoeld. Ons inziens was er reeds sprake was van een geringe afwijking, scheefstand en/of er sprake is van een geringe toename als gevolg van de beperkte belasting op de voet van de keerwand aan de tuinzijde.”