ECLI:NL:RBZWB:2023:6867

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 september 2023
Publicatiedatum
5 oktober 2023
Zaaknummer
AWB- 23_114
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de omgevingsvergunning voor het legaliseren van dakramen

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Baarle-Nassau om de verleende omgevingsvergunning voor het legaliseren van twee reeds geplaatste dakramen in stand te laten. De rechtbank heeft op 30 augustus 2023 de zaak behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van het college. De rechtbank concludeert dat het college op 30 november 2022 een besluit heeft genomen dat niet deugdelijk gemotiveerd was, omdat het welstandsadvies dat aan de vergunning ten grondslag lag, onvoldoende was onderbouwd. Eiser had bezwaar gemaakt tegen de omgevingsvergunning, omdat hij meende dat de dakramen niet in het straatbeeld passen en dat het advies van de welstandscommissie niet deugdelijk was. De rechtbank oordeelt dat het college het bestreden besluit moet vernietigen, maar dat de rechtsgevolgen van dit besluit in stand blijven, omdat het college in beroep een deugdelijk gemotiveerd welstandsadvies heeft overgelegd. Dit advies toont aan dat de dakramen voldoen aan de redelijke eisen van welstand. De rechtbank bepaalt dat het college het griffierecht aan eiser moet vergoeden en dat eiser recht heeft op een vergoeding van zijn proceskosten, die in totaal € 1.674,- bedraagt.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/114

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 september 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. I.E. Duijts),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Baarle-Nassau, verweerder
(gemachtigde: mr. L.C.J. Nouws-Vermeeren).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [naam] uit [plaats] (de vergunninghoudster).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van het college van 30 november 2022 om de verleende omgevingsvergunning om twee reeds geplaatste dakramen te legaliseren in stand te laten. Het college heeft deze omgevingsvergunning verleend bij besluit van 8 juni 2022.
1.1.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 30 augustus 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het college.

Totstandkoming van het besluit

2. In 2021 heeft de buurvrouw van eiser (hierna: vergunninghoudster) een aanvraag om een omgevingsvergunning ingediend om een dakkapel aan de achterzijde van haar woning te plaatsen. Vergunninghoudster had ook het voornemen om aan de voorzijde van haar woning twee dakramen te plaatsen. Nadat de dakkapel en de dakramen geplaatst waren, heeft eiser contact opgenomen met de gemeente. Eiser heeft de gemeente erop gewezen dat de dakramen vergunningsplichtig zijn. Toen de gemeente vergunninghoudster hierop wees, heeft vergunninghoudster een aanvraag gedaan om een omgevingsvergunning voor het legaliseren van de twee reeds geplaatste dakramen. Bij besluit van 8 juni 2022 heeft het college hiervoor aan vergunninghoudster een omgevingsvergunning verleend. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van het college om deze omgevingsvergunning te verlenen.
2.1.
De rechtbank maakt uit de stukken op dat eiser bij de gemeente een klachtprocedure heeft doorlopen. Deze valt buiten het onderhavige geschil in beroep, nu eiser beroep heeft ingesteld tegen het besluit van het college om de verleende omgevingsvergunning in stand te laten. Dit geldt ook voor het besluit van het college om aan vergunninghoudster geen legeskosten in rekening te brengen voor de vergunningsaanvraag.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt het besluit van het college om de verleende omgevingsvergunning om twee reeds geplaatste dakramen te legaliseren in stand te laten. Zij doet dat mede aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
4. Het beroep is gegrond, voor zover dat ziet op het gebrek in de motivering van het bestreden besluit. Voor het overige slagen de beroepsgronden van eiser niet. Dit betekent dat eiser inhoudelijk verder geen gelijk krijgt. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.1.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Wat zijn de regels?
5. Op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is het verboden om zonder een omgevingsvergunning een bouwwerk te bouwen. [1] Een omgevingsvergunning wordt toegekend, tenzij sprake is van een weigeringsgrond. [2] De Wabo kent een limitatief imperatief karakter: een omgevingsvergunning moet worden geweigerd als sprake is van een van de weigeringsgronden. Omgekeerd betekent dit dat als er geen sprake is van een van de weigeringsgronden, de omgevingsvergunning moet worden verleend. Daarbij heeft het bestuursorgaan geen ruimte om een (aanvullende) belangenafweging te maken.
5.1.
Als een bouwwerk vergunningsplichtig is en wordt gebouwd zonder dat daarvoor een omgevingsvergunning is verleend, is sprake van een illegale bouwactiviteit. Door een omgevingsvergunning te verlenen kan de illegale bouwactiviteit alsnog gelegaliseerd worden. Hiervoor geldt dezelfde procedure als voor de aanvraag van een omgevingsvergunning voor een nog uit te voeren bouwplan. Omdat de aanvraag in onderhavig geval ziet op dakramen (aan de voorzijde van de woning) en daarmee het uiterlijk van de woning wordt veranderd, moet het college beoordelen of het bouwplan strijdig is met de criteria uit de gemeentelijke welstandsnota en of het bouwplan voldoet aan de redelijke eisen van welstand. [3]
Heeft het college de omgevingsvergunning terecht verleend?
6. Eiser stelt dat het college de omgevingsvergunning niet had mogen verlenen. Volgens eiser is het advies van de welstandscommissie niet deugdelijk gemotiveerd. Ook voert eiser aan dat de dakramen niet passen in het straatbeeld. Eiser stelt dat geen enkele woning in [plaats] dakramen aan de voorzijde van de woning heeft. Verder meent eiser dat de dakramen te ver naar de bovenkant van het dak (naar de nok toe) zijn geplaatst.
6.1.
Het college stelt dat het zich, bij toetsing aan de redelijke eisen van welstand, volgens vaste rechtspraak mag baseren op het advies van de welstandscommissie. [4] Het college stelt dat het moet nagaan of het advies naar inhoud of totstandkoming gebreken vertoont. Het college concludeert in zijn verweerschrift dat het advies van de welstandscommissie van 25 mei 2022 niet voldeed, omdat de motivering te summier was en de commissie niet specifiek genoeg heeft verwezen naar de gemeentelijke welstandsnota. Het college vindt dat het niet uit had mogen gaan van de juistheid van het advies en heeft, met oog op het beroep, de commissie verzocht om het advies nader te motiveren.
6.1.1.
Met de aanvullende motivering van de commissie van 26 mei 2023 meent het college dat het voldoende gemotiveerd heeft dat het bouwplan niet strijdig is met de criteria uit de gemeentelijke welstandnota en voldoet aan de redelijke eisen van welstand, zodat dit geen weigeringsgrond voor de vergunningverlening is. Het college stelt verder dat eiser geen contra-expertise heeft overgelegd en ook heeft eiser volgens het college niet gemotiveerd dat het advies in strijd is met de geldende criteria.
6.2.
De rechtbank is van oordeel dat het bestreden besluit vernietigd moet worden, nu het college heeft erkend en de rechtbank zelf van oordeel is dat het besluit een gebrek kende. Dit betekent dat het beroep gegrond is, omdat het initiële welstandsadvies het besluit van het college kennelijk niet kon dragen. Nu het beroep gegrond zal worden verklaard, resteert voor de rechtbank de vraag of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven, als bedoeld in artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Bij deze beoordeling moet de rechtbank uitgaan van de geldende feiten en omstandigheden en het geldende recht ten tijde van het doen van de uitspraak. Ter beantwoording van de vraag of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven, beoordeelt de rechtbank nu de beroepsgrond van eiser, met inachtneming van het nieuwe welstandadvies.
6.2.1.
Het welstandsadvies dat het college gedurende beroep heeft aangeleverd, verwijst specifiek naar de gemeentelijke welstandsnota van de gemeente Baarle-Nassau en bevat een uitgebreidere motivering dan het initiële welstandadvies. Met deze motivering komt de welstandscommissie (opnieuw) tot de conclusie dat het bouwplan niet strijdig is met de criteria uit de welstandsnota en dat het bouwplan voldoet aan de redelijke eisen van welstand. De rechtbank oordeelt dat het college zich, gelet op de uitgebreidere motivering, nu wel in redelijkheid kan baseren op het advies van de welstandscommissie. Het advies vertoont naar het oordeel van de rechtbank naar inhoud of totstandkoming geen gebreken. Nu dit welstandsadvies de toets doorstaat, ligt er een welstandsadvies dat de beslissing van het college om de omgevingsvergunning te verlenen wel kan dragen. Dit betekent dat er geen sprake is van een weigeringsgrond en dat het college de omgevingsvergunning moest verlenen. [5] In dit geval heeft het college namelijk ook geen ruimte voor een (nadere) belangenafweging. De rechtbank oordeelt verder dat eiser weliswaar heeft gesteld, maar niet aannemelijk heeft gemaakt dat de voortvarende besluitvorming heeft geleid tot fouten of onzorgvuldigheden in het besluit. Om deze redenen oordeelt de rechtbank dat het college terecht heeft besloten om de verleende omgevingsvergunning in stand te laten. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
7. Ten overvloede overweegt de rechtbank dat zij niet toetst of de geplaatste dakramen bouwtechnisch voldoen, omdat het beroep zich richt tegen de verleende omgevingsvergunning. De rechtbank merkt in dit verband op dat het bouwplan bouwtekeningen bevat, aan de hand waarvan het college de omgevingsvergunning heeft verleend. Indien de geplaatste dakramen in de praktijk afwijken van dat wat het college heeft vergund, kan eiser het college verzoeken om handhavend op te treden.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is gegrond omdat het college pas in beroep een deugdelijk gemotiveerd welstandsadvies heeft overgelegd waaruit blijkt dat geen sprake is van strijd met de criteria uit de welstandsnota en dat het bouwplan voldoet aan de redelijke eisen van welstand. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit wegens een motiveringsgebrek. De rechtbank laat echter, met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb, de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand. Dit omdat eiser hiervan geen nadelen ondervindt, nu de aanvullende motivering in beroep de beslissing van het college om de omgevingsvergunning te verlenen kan dragen en de rechtbank oordeelt dat het college de verleende omgevingsvergunning terecht in stand heeft gelaten.
8.1.
Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten. Het college moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiser een vast bedrag per proceshandeling. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 837,-. Eiser heeft een beroepschrift ingediend en aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.674,-.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 30 november 2022;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 184,- aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt het college tot betaling van € 1.674,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J.M.J.C. Paijmans, rechter, in aanwezigheid van mr. T.A.A. van Hooijdonk, griffier, op 28 september 2023 en is geanonimiseerd gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)
Artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a van de Wabo:
1.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a.
het bouwen van een bouwwerk, (…).
Artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder d van de Wabo:
1.
Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien: (…)
d.
het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, met uitzondering van een tijdelijk bouwwerk dat geen seizoensgebonden bouwwerk is, zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onder a, van de Woningwet, tenzij het bevoegd gezag van oordeel is dat de omgevingsvergunning niettemin moet worden verleend; (…).
Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb:
3.
De bestuursrechter kan bepalen dat:
a.
de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit of het vernietigde gedeelte daarvan geheel of gedeeltelijk in stand blijven, of (…).

Voetnoten

1.Zie artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a van de Wabo.
2.Voor de weigeringsgronden, zie artikel 2.10 van de Wabo.
3.Zie artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder d van de Wabo.
4.Zie bijvoorbeeld ABRvS 12 december 2018, ECLI:NL:RVS:2018:4049 en ABRvS 26 januari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:263.
5.Zie artikel 2.10 van de Wabo.