ECLI:NL:RBZWB:2023:6840

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 oktober 2023
Publicatiedatum
4 oktober 2023
Zaaknummer
02-312380-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van rechtsvervolging wegens geslaagd beroep op noodweer na zware mishandeling

Op 4 oktober 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van zware mishandeling. De zaak vond zijn oorsprong in een incident op 17 november 2021 te Vlissingen, waarbij de verdachte [slachtoffer 01] in zijn hoofd zou hebben gestoken en het topje van zijn vinger zou hebben afgesneden met een scherp voorwerp of brandblusser. De rechtbank heeft de zaak op 20 september 2023 inhoudelijk behandeld, waarbij zowel de officier van justitie als de verdediging hun standpunten naar voren hebben gebracht. De officier van justitie stelde dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan de zware mishandeling, terwijl de verdediging aanvoerde dat de verdachte handelde uit noodweer.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte letsel heeft toegebracht aan de aangever, maar kon niet met zekerheid vaststellen hoe dit letsel precies was ontstaan. Er waren tegenstrijdige verklaringen van de betrokkenen en getuigen, en de brandblusser was niet onderzocht op sporen. De rechtbank concludeerde dat er meerdere scenario's mogelijk waren, waaronder het scenario dat de verdachte handelde uit noodweer. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich in een noodweersituatie bevond, aangezien hij werd aangevallen in zijn eigen woning. De rechtbank honoreerde het beroep op noodweer en sprak de verdachte vrij van alle rechtsvervolging.

De rechtbank heeft ook de teruggave van in beslag genomen voorwerpen gelast, aangezien deze niet vatbaar waren voor verbeurdverklaring. De beslissing is gebaseerd op artikel 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op 4 oktober 2023.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02-312380-21
vonnis van de meervoudige kamer van 4 oktober 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte01] ,
geboren op [geboortedatum01] 1982 te [geboorteplaats01] ,
uit anderen hoofde gedetineerd in de PI Middelburg, Torentijdweg 1, 4337 PE Middelburg,
raadsman mr. H.M. Dunsbergen, advocaat te Breda.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 20 september 2023, waarbij de officier van justitie, mr. M. van Leeuwen, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte [slachtoffer 01] in zijn hoofd heeft gestoken en het topje van zijn vinger heeft afgesneden met een scherp voorwerp of brandblusser en hem daardoor zwaar heeft mishandeld, of geprobeerd heeft hem zwaar te mishandelen, of heeft mishandeld met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de primair ten laste gelegde zware mishandeling heeft gepleegd, gelet op de bewijsmiddelen in het dossier. Er heeft, naar aanleiding van een woordenwisseling, een fysieke confrontatie plaatsgevonden tussen verdachte en aangever, waarbij aan aangever letsel is toegebracht. Gelet op de aard van het letsel is het meest aannemelijke scenario dat dit is toegebracht met een scherp voorwerp. Het scenario dat dit letsel door de brandblusser is veroorzaakt, is niet aannemelijk. Gelet op de medische informatie kan het letsel aan de vinger worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel. Dat geldt niet voor het letsel aan het hoofd van aangever. Er was sprake van voorwaardelijk opzet op zwaar lichamelijk letsel door het ongecontroleerde handelen van verdachte en, in het geval het scenario met de brandblusser wel wordt aangenomen, vanwege het gewicht van de brandblusser in combinatie met de smalle ruimte waarin deze naar aangever zou zijn gegooid.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen. Op grond van de bewijsmiddelen in het dossier is het meest waarschijnlijke scenario dat verdachte tijdens de vlucht voor aangever een brandblusser in zijn richting heeft gegooid en dat daardoor de verwondingen bij aangever zijn ontstaan. Verdachte had geen opzet, ook niet in voorwaardelijke zin, op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij aangever. Er was geen sprake van een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel door het handelen van verdachte. Verdachte moet daarom worden vrijgesproken van het primair en subsidiair ten laste gelegde feit. De meer subsidiair ten laste gelegde eenvoudige mishandeling (met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg) kan evenmin wettig en overtuigend worden bewezen, omdat verdachte heeft gehandeld uit noodweer. Daardoor kan niet worden bewezen dat hij wederrechtelijk heeft gehandeld.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feitenvaststelling
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat [slachtoffer 01] verdachte op 17 november 2021 in zijn kamer in het pand aan de [adres01] te Vlissingen heeft opgezocht. Daar is onenigheid ontstaan en die onenigheid ontaardde in over en weer duwen. Op enig moment daarna is aangever gewond geraakt aan zijn hoofd en zijn ringvinger en ook is het topje van zijn middelvinger afgesneden. Vast staat dat aangever dit letsel niet aan zichzelf heeft toegebracht, waardoor dit letsel door verdachte moet zijn toegebracht.
De rechtbank kan op grond van het dossier niet vaststellen hoe het letsel precies door verdachte is toegebracht. Het is onduidelijk waar in het pand dit letsel is ontstaan en op welk moment en met welk voorwerp dat is gebeurd. Complicerende factoren daarbij zijn dat de brandblusser niet is onderzocht op bloed- of DNA-sporen en dat aangever, verdachte en verschillende getuigen tegenstrijdig verklaren.
De rechtbank is daarom van oordeel dat er op grond van het dossier meerdere scenario’s mogelijk zijn. Enerzijds is er het scenario van aangever dat verdachte hem heeft geslagen met een mes of een heggenschaar terwijl zij zich nog in de kamer van verdachte bevonden. Anderzijds kan naar het oordeel van de rechtbank het scenario van verdachte, namelijk dat hij werd aangevallen door verdachte in zijn kamer, dat hij na zijn vlucht uit die kamer door de smalle gang een brandblusser in de richting van aangever heeft gegooid en dat daardoor het letsel is ontstaan, ook niet worden uitgesloten.
Uit de medische informatie in het dossier blijkt dat het letsel bij verdachte met een scherp voorwerp moet zijn toegebracht. Naar het oordeel van de rechtbank is niet uitgesloten dat de brandblusser het letsel heeft veroorzaakt. Er is niets gerelateerd over de vormgeving van de brandblusser, waardoor scherpe randen aan de onderkant, zoals de verdediging heeft betoogd, niet zijn uitgesloten. De brandblusser kan dus ook een scherp voorwerp zijn. Verder is het een feit van algemene bekendheid dat een brandblusser, zoals op de foto in het dossier, ongeveer tien kilo weegt, nu dit gegeven zonder noemenswaardige moeite uit algemeen toegankelijke bronnen [1] is te achterhalen. Voornoemde omstandigheden maken dat de rechtbank het door verdachte geschetste scenario niet kan uitsluiten. Daarbij weegt de rechtbank tevens mee dat aangever weliswaar in eerste instantie heeft verklaard dat hij met een mes of heggenschaar is geraakt, maar in een latere verklaring ook niet uitsluit dat hij met een brandblusser is geslagen.
Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank vast dat verdachte letsel heeft toegebracht aan de (middel)vinger en aan het hoofd van aangever met behulp van een brandblusser.
Zwaar lichamelijk letsel
Uit de medische informatie in het dossier volgt dat aangever letsel heeft opgelopen aan zijn voorhoofd, middelvinger en ringvinger. Bij de middelvinger miste het bovenste topje. De rechtbank stelt aan de hand van de medische informatie vast dat het letsel dat door verdachte is toegebracht aan de middelvinger van aangever zwaar lichamelijk letsel betreft, gelet op de aard van het letsel, de noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op herstel. Gebleken is immers dat het letsel van dien aard was dat een operatie aan de middelvinger noodzakelijk was en dat het letsel ook na medisch ingrijpen blijvend van aard is, nu er sprake is van blijvend functieverlies aan die vinger. Het letsel aan het voorhoofd kan niet als zwaar lichamelijk letsel worden aangemerkt.
Voorwaardelijk opzet
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of verdachte opzet had op het veroorzaken van zwaar lichamelijk letsel. Op grond van het dossier kan niet worden vastgesteld dat verdachte vol opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank moet daarom beoordelen of er sprake is van voorwaardelijk opzet.
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier zwaar lichamelijk letsel – aanwezig is als de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dat gevolg zal intreden.
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Uit de feitenvaststelling volgt dat door toedoen van verdachte een deel van de middelvinger van aangever is geamputeerd. Door in een smalle gang een brandblusser op ongecontroleerde wijze, met veel kracht en op korte afstand naar aangever te gooien, heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij aangever zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen.
Conclusie
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte aangever zwaar heeft mishandeld door het topje van zijn vinger af te snijden met een brandblusser. De rechtbank spreekt verdachte vrij voor wat betreft het onderdeel van de tenlastelegging dat ziet op de wond aan het hoofd.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 17 november 2021 te Vlissingen aan [slachtoffer 01] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een vinger met blijvend functieverlies, heeft toegebracht door die [slachtoffer 01] met een brandblusser het topje van een vinger af te snijden/hakken.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid van het feit.

5.1
Het standpunt van de verdediging
Ter terechtzitting heeft de raadsman overeenkomstig zijn pleitnota aangevoerd dat de verdachte heeft gehandeld uit noodweer, als bedoeld in artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. De raadsman heeft gesteld dat de verdachte zich geconfronteerd zag met een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Daartoe heeft de verdediging de volgende feiten en omstandigheden aangevoerd.
Verdachte werd aangevallen door verdachte in zijn kamer en heeft meerdere klappen gekregen. Doordat verdachte in zijn eigen woning werd aangevallen, was er sprake van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van het lijf van verdachte. Vervolgens is verdachte zijn kamer uit gevlucht. Tijdens die vlucht heeft hij, om de vlucht te vergemakkelijken, een brandblusser in de richting van aangever gegooid waardoor het letsel bij aangever is ontstaan. Het gooien met de brandblusser als obstakel richting aangever was een proportioneel verdedigingsmiddel. Van eigen schuld of uitlokking was geen sprake.
5.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het beroep op noodweer moet worden verworpen, omdat het door de verdediging geschetste scenario niet aannemelijk is geworden. Niet kan worden vastgesteld dat aangever geweld heeft gebruikt tegen verdachte of dat hij een wapen had waardoor aangever zich ook genoodzaakt voelde om een wapen te gebruiken. Kennelijk lukte het verdachte wel om weg te komen, maar heeft hij toch de keuze gemaakt om een brandblusser te gooien.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Voor een geslaagd beroep op noodweer is vereist dat de verdediging is gericht tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Van een ogenblikkelijke aanranding is ook sprake bij een onmiddellijk dreigend gevaar voor een aanranding. De enkele vrees voor zo'n aanranding is daartoe echter niet voldoende. De gestelde aanranding moet in redelijkheid beschouwd zodanig bedreigend zijn voor verdachte dat deze kan worden aangemerkt als een ogenblikkelijke aanranding in de zin van artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht. Bovendien dient de verdediging daartegen te voldoen aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.
Bij de beoordeling van de vraag of sprake was van een noodweersituatie, ziet de rechtbank zich gesteld voor de vraag of het scenario zoals geschetst door verdachte voldoende aannemelijk is geworden.
Zoals hiervoor onder de feitenvaststelling is overwogen, gaat de rechtbank uit van het scenario van verdachte dat hij werd aangevallen door aangever in zijn eigen kamer, dat aangever hem heeft geslagen en dat hij na zijn vlucht uit de kamer een brandblusser in de richting van aangever heeft gegooid, waardoor het letsel bij aangever is ontstaan. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte dit scenario dus voldoende aannemelijk gemaakt.
Naar het oordeel van de rechtbank kunnen in dat scenario de gedragingen van de aangever worden gekwalificeerd als een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van eigen lijf. Daarbij hecht de rechtbank waarde aan de verklaring van verdachte dat aangever de kamer van verdachte is binnen gedrongen. Op grond van het verhandelde ter terechtzitting is voldoende aannemelijk geworden dat de situatie zodanig is geweest dat de gedragingen van de verdachte geboden waren door de noodzakelijke verdediging van zijn lijf.
De rechtbank is verder van oordeel dat verdachte door te proberen te vluchten en tijdens de vlucht een brandblusser in de richting van aangever te gooien, heeft voldaan aan de vereisten van subsidiariteit en proportionaliteit. De gedragingen van verdachte staan naar het oordeel van de rechtbank – als verdedigingsmiddel – niet in onredelijke verhouding tot de ernst van de aanranding.
De rechtbank honoreert dan ook het beroep op noodweer en zal verdachte ontslaan van alle rechtsvervolging.

6.Het beslag

6.1
De teruggave aan verdachte
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen aan verdachte, aangezien de voorwerpen niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder verdachte in beslag zijn genomen.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op artikel 302 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart
het bewezene niet strafbaar en ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging;
Beslag
- gelast de teruggave aan verdachte van de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten;
STK Heggeschaar (Omschrijving: g2399396);
1 STK Heggeschaar (Omschrijving: g2399397, rood)
1 STK Tuingereedschap (Omschrijving: g2399400)
Voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Bergen, voorzitter, mr. A. Hello en mr. C. Hofman, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Moggré-Hengst, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 4 oktober 2023.
Mr. Hello en mr. Hofman zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.https://www.bler.nl/nl/catalog-29/schuimblussers-afff/afff-schuimblusapparaten--type-slw-6