ECLI:NL:RBZWB:2023:684

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
31 januari 2023
Publicatiedatum
6 februari 2023
Zaaknummer
AWB- 22_2001
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenveroordeling in bestuursrechtelijke zaak over Ziektewetuitkering

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 31 januari 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een verzoeker en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De verzoeker, vertegenwoordigd door mr. T.H.M.M. Kusters, had beroep ingesteld tegen een besluit van de verweerder, waarin was medegedeeld dat hij vanaf 8 juli 2021 geen recht meer had op een uitkering op grond van de Ziektewet. Dit besluit was eerder door de verweerder op 24 februari 2022 ongegrond verklaard. In een latere brief van 9 november 2022 werd het bezwaar van de verzoeker alsnog niet-ontvankelijk verklaard, met de mededeling dat de verzoeker per 5 maart 2021 volledig en duurzaam arbeidsongeschikt werd geacht en recht had op een IVA-uitkering.

Naar aanleiding van deze ontwikkelingen trok de verzoeker zijn beroep in, maar verzocht hij de verweerder om vergoeding van de proceskosten. De rechtbank heeft de verweerder in de gelegenheid gesteld om op dit verzoek te reageren. In een brief van 22 december 2022 gaf de verweerder aan dat hij ervan uitging dat de rechtbank een kostenveroordeling zou uitspreken conform het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb).

De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan op het verzoek om proceskostenveroordeling. De rechtbank heeft het verzoek toegewezen en de proceskosten vastgesteld op € 837,- voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Tevens werd verweerder verplicht om het door verzoeker betaalde griffierecht van € 50,- te vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/2001 ZW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 januari 2023 in de zaak tussen

[naam verzoeker], uit [plaatsnaam], verzoeker

(gemachtigde: mr. T.H.M.M. Kusters),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 18 augustus 2021 heeft verweerder verzoeker medegedeeld dat hij vanaf 8 juli 2021 geen recht (meer) heeft op een uitkering op grond van de Ziektewet.
In het besluit van 24 februari 2022 heeft verweerder het bezwaar van verzoeker ongegrond verklaard.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
In het besluit van 9 november 2022 heeft verweerder aan verzoeker meegedeeld dat zijn bezwaar alsnog niet-ontvankelijk wordt verklaard en dat dit besluit in de plaats komt van de beslissing van 24 februari 2022. Volgens verweerder heeft verzoeker geen belang meer bij een inhoudelijke behandeling van de ZW-zaak omdat hij per 5 maart 2021 volledig en duurzaam arbeidsongeschikt wordt geacht en alsnog recht heeft op een IVA-uitkering.
Naar aanleiding hiervan heeft verzoeker het beroep ingetrokken met daarbij het verzoek verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld te reageren op dat verzoek. Verweerder heeft de rechtbank bij brief van 22 december 2022 meegedeeld ervan uit te gaan dat de rechtbank een kostenveroordeling uitspreekt conform het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb).

Overwegingen

De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling.
De rechtbank ziet, gelet op de brief van verweerder van 22 december 2022, aanleiding het verzoek toe te wijzen.
De voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten stelt de rechtbank op grond van het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 837,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 837,- met een wegingsfactor 1).
De rechtbank wijst erop dat verweerder op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb verplicht is het door verzoeker betaalde griffierecht van € 50,- te vergoeden. Verzoeker zal zich hiervoor dan ook tot verweerder moeten wenden.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 837,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Josten, rechter, in aanwezigheid van D. Alblas, griffier, op 31 januari 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.