ECLI:NL:RBZWB:2023:684
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Proceskostenveroordeling in bestuursrechtelijke zaak over Ziektewetuitkering
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 31 januari 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een verzoeker en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De verzoeker, vertegenwoordigd door mr. T.H.M.M. Kusters, had beroep ingesteld tegen een besluit van de verweerder, waarin was medegedeeld dat hij vanaf 8 juli 2021 geen recht meer had op een uitkering op grond van de Ziektewet. Dit besluit was eerder door de verweerder op 24 februari 2022 ongegrond verklaard. In een latere brief van 9 november 2022 werd het bezwaar van de verzoeker alsnog niet-ontvankelijk verklaard, met de mededeling dat de verzoeker per 5 maart 2021 volledig en duurzaam arbeidsongeschikt werd geacht en recht had op een IVA-uitkering.
Naar aanleiding van deze ontwikkelingen trok de verzoeker zijn beroep in, maar verzocht hij de verweerder om vergoeding van de proceskosten. De rechtbank heeft de verweerder in de gelegenheid gesteld om op dit verzoek te reageren. In een brief van 22 december 2022 gaf de verweerder aan dat hij ervan uitging dat de rechtbank een kostenveroordeling zou uitspreken conform het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb).
De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan op het verzoek om proceskostenveroordeling. De rechtbank heeft het verzoek toegewezen en de proceskosten vastgesteld op € 837,- voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Tevens werd verweerder verplicht om het door verzoeker betaalde griffierecht van € 50,- te vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.