ECLI:NL:RBZWB:2023:6839

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 oktober 2023
Publicatiedatum
4 oktober 2023
Zaaknummer
02-020090-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor overtreding van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 met vrijspraak voor roekeloosheid na verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel

Op 4 oktober 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een verkeersongeval op 5 september 2022 te Vlissingen. De verdachte, bestuurder van een bestelauto, heeft een fietser aangereden, waardoor deze zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden, wat in strijd is met artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW). De officier van justitie had de verdachte beschuldigd van roekeloosheid, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat er geen sprake was van roekeloos gedrag, aangezien niet kon worden vastgesteld dat de verdachte zich zodanig heeft gedragen dat er een zeer ernstig gevaar op de weg werd of kon worden veroorzaakt.

De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. De verdachte heeft achteruit gereden zonder voldoende gebruik te maken van de achteruitrijcamera, wat heeft geleid tot het ongeval. De rechtbank heeft de ernst van het letsel van het slachtoffer in overweging genomen, waaronder een hersenbloeding en gebroken botten, en heeft geconcludeerd dat het letsel als zwaar lichamelijk letsel moet worden gekwalificeerd. De verdachte is schuldig bevonden aan het veroorzaken van het ongeval door aanmerkelijk onvoorzichtig rijgedrag.

Wat betreft de strafoplegging heeft de rechtbank rekening gehouden met het blanco strafblad van de verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden. De officier van justitie had een taakstraf van 180 uur en een voorwaardelijke rijontzegging van vier maanden geëist, maar de rechtbank heeft besloten om een taakstraf van 120 uur op te leggen, evenals een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor zes maanden met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank heeft benadrukt dat de verdachte zijn rijbewijs nodig heeft voor zijn werk en de omgang met zijn kinderen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02-020090-23
vonnis van de meervoudige kamer van 4 oktober 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1990 te [geboorteplaats],
wonende te [woonadres],
raadsvrouw mr. M. Brokx, advocaat te Breda.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 20 september 2023, waarbij de officier van justitie, mr. M. van Leeuwen, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte als bestuurder van een bestelbus een verkeersongeval heeft veroorzaakt waarbij een fietser ten val is gekomen en gewond is geraakt, ten laste gelegd in twee juridische varianten.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft gepleegd. Verdachte heeft een verkeerongeval veroorzaakt, waaraan hij schuld heeft zoals wordt bedoeld in artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW). Verdachte heeft achteruit gereden zonder in de achteruitrijcamera te kijken en is niet tijdig gestopt om een botsing te voorkomen. Dat verdachte te hard heeft gereden, kan niet objectief worden vastgesteld. De gedragingen van verdachte kunnen worden gekwalificeerd als aanmerkelijk onvoorzichtig rijgedrag. Gelet op de aard van het letsel dat door de gedragingen van verdachte bij het slachtoffer is veroorzaakt, de gevolgen ervan en de herstelperiode kan dit letsel worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit vrijspraak van zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegde feit. Het is niet vast komen te staan dat verdachte te hard heeft gereden. Verdachte was bedacht op de onoverzichtelijke verkeerssituatie en heeft in zijn spiegels gekeken of er verkeer kwam. Hij heeft geen voorrang verleend aan de fietser achter hem, maar hij heeft deze fietser pas gezien toen deze in beeld kwam op de achteruitrijcamera. Hierdoor is hooguit sprake van een kort moment van onoplettendheid, wat onvoldoende is voor schuld in de zin van artikel 6 WVW. Evenmin kan worden vastgesteld dat verdachte zich zodanig heeft gedragen dat concreet gevaar op de weg werd of kon worden veroorzaakt in de zin van artikel 5 WVW.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Vaststelling van de feiten
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte op 5 september 2022 met een bestelauto over de Verdilaan achteruit is gereden in de richting van het fietspad dat loopt richting het Rossinipad. Het betrof een onoverzichtelijke situatie vanwege geparkeerde auto’s en bosjes in de voortuinen aan de Verdilaan. Toen een auto in de tegenovergestelde richting van de bestelbus van verdachte kwam aangereden, heeft verdachte wel in zijn (buiten)spiegels gekeken, maar niet gewacht tot zijn achteruitrijcamera aanging en beeld liet zien van de situatie achter de bestelauto. Toch begon hij toen al aan het uitvoeren van de bijzondere manoeuvre van het achteruit rijden. Verdachte heeft daardoor de achter hem naderende fietser niet gezien en hem geen voorrang verleend. Verdachte is tegen de fietser aangereden waardoor deze ten val is gekomen en letsel heeft opgelopen. Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden vastgesteld dat verdachte te hard reed, nu objectief bewijs daarvoor ontbreekt.
Schuld
Om tot een bewezenverklaring te kunnen komen van artikel 6 WVW, is vereist dat het verkeersongeval aan de schuld van verdachte te wijten is. Het komt hierbij aan op het geheel van de gedragingen van verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin. Schuld in juridische zin kan bestaan in verschillende gradaties: van aanmerkelijk onvoorzichtig tot roekeloos gedrag, wat geldt als zwaarste vorm van schuld.
- Roekeloosheid
Naar het oordeel van de rechtbank kan het gedrag van verdachte niet worden aangemerkt als overtreding van artikel 5a, eerste lid, WVW en is er dus geen sprake van roekeloosheid op die grond. Evenmin is komen vast te staan dat door de buitengewoon onvoorzichtige gedragingen van de verdachte een zeer ernstig gevaar in het leven is geroepen, alsmede dat de verdachte zich daarvan bewust was, althans had moeten zijn. Naar het oordeel van de rechtbank is daarom geen sprake van roekeloosheid. Verdachte zal van dit onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
- Onvoorzichtig en/of onoplettend rijgedrag
Ten aanzien van de vraag of er sprake is van schuld in de zin van zeer of een aanmerkelijke mate onvoorzichtig en/of onoplettend rijgedrag overweegt de rechtbank het volgende. Omdat achteruit rijden een bijzondere verrichting is in het verkeer, hebben andere verkeersdeelnemers voorrang en rust op verdachte de verantwoordelijkheid om ervoor te zorgen dat hij die bijzondere verrichting veilig kan uitvoeren. Verdachte heeft weliswaar bij het achteruit rijden in zijn (buiten)spiegels gekeken, maar dat was niet voldoende. Juist voor het veilig kunnen uitvoeren van de specifieke bijzondere verrichting van het achteruit rijden is in de bestelbus waarin verdachte reed een achteruitrijcamera geïnstalleerd. Dit instrument is van cruciaal belang om veilig achteruit te kunnen rijden, omdat de betreffende bus aan de achterkant dicht is. De bus heeft dan ook geen achteruitkijkspiegel en er zijn veel dode hoeken, zoals verdachte ter zitting zelf ook heeft verklaard. Verdachte heeft niet gewacht tot het beeld van de achteruitrijcamera aan ging en hij dus zicht had op wie of wat zich achter zijn bus bevond, maar heeft er bewust voor gekozen al achteruit te gaan rijden zonder dat hij dit zicht had. Het feit dat verdachte ondanks zijn jarenlange ervaring als pakketbezorger achteruit reed met de wetenschap dat een deel vlak achter de bestelbus op dat moment niet zichtbaar was, terwijl hij zich in een onoverzichtelijke situatie op de weg bevond, maken naar het oordeel van de rechtbank dat niet slechts sprake is van een kort moment van onoplettendheid.
De rechtbank is daarom van oordeel dat verdachte schuld heeft gehad aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 WVW. Gelet op de aard en de ernst van de door verdachte gemaakte verkeersfouten en de overige omstandigheden van het geval heeft verdachte aanmerkelijk onoplettend en onvoorzichtig gereden.
Zwaar lichamelijk letsel
De rechtbank stelt aan de hand van medische informatie in het dossier en de verklaring van het slachtoffer vast dat door de gedragingen van de verdachte letsel bij het slachtoffer is veroorzaakt, te weten een acuut subduraal hematoom (bloeduitstorting tussen het harde hersenvlies en het spinnenwebvlies), een gebroken sleutelbeen, een gebroken heup aan de rechterkant en een hoofdwond. Blijkens de geneeskundige verklaring is er sprake van een vertraagde botgenezing en konden er tweeënhalve maand na het ontstaan van het letsel geen uitspraken worden gedaan over de mate van ziekteverzuim of de herstelperiode. Het slachtoffer heeft zelf verklaard dat het herstel wel een jaar kan duren. Gelet op de aard van het letsel in combinatie met de leeftijd van verdachte, de noodzaak tot een operatie voor de gebroken heup en het gebrek aan uitzicht op (volledig) herstel binnen afzienbare termijn, is de rechtbank van oordeel dat het letsel zwaar lichamelijk letsel betreft.
Conclusie
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat verdachte aanmerkelijk onoplettend en onvoorzichtig heeft gereden en schuld heeft gehad aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 WVW. Als gevolg hiervan heeft het [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel opgelopen. Het primair tenlastegelegde is daarmee wettig en overtuigend bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 5 september 2022 te Vlissingen als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (bestelauto), daarmede rijdende over de weg, de Verdilaan, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, immers heeft hij, verdachte, aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend,
- met de door hem, verdachte, bestuurde bestelauto achteruit in de richting van het
fietspad (Rossinipad) gereden en
- ( daarbij) onvoldoende in de achteruitrijcamera van de bestelauto gekeken en zich vergewist van de aanwezigheid van andere verkeersdeelnemers en
- geen voorrang verleend aan een hem van achteren naderende fietser,
waardoor hij, verdachte, met het door hem bestuurde motorrijtuig (bestelauto) in
aanrijding/botsing is gekomen met een fietser, door welk verkeersongeval [slachtoffer]
, zijnde de bestuurder van voornoemde fiets, zwaar lichamelijk letsel
werd toegebracht, te weten: een hersenbloeding en een gebroken sleutelbeen en een
gebroken heup.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een taakstraf van 180 uur en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid van vier maanden met een proeftijd van twee jaar. Hij wijkt af van de richtlijnen van het openbaar ministerie voor dergelijke feiten vanwege het blanco strafblad van verdachte en de omstandigheid dat verdachte zijn rijbewijs nodig heeft voor zijn werk en privésituatie.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt rekening te houden met de omstandigheid dat verdachte spijt heeft betuigd aan het slachtoffer, dat het voorval ook op hem impact heeft gehad en dat hij zijn rijbewijs nodig heeft voor zijn werk als postbezorger en zijn kinderen. Gelet op die omstandigheden wordt een geheel voorwaardelijke geldboete zonder rijontzegging bepleit.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft een verkeersongeval veroorzaakt door aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend te rijden. Door het handelen van verdachte is het [slachtoffer] geraakt door de bestelauto van verdachte en ten val gekomen. Hierdoor heeft hij zwaar lichamelijk letsel opgelopen. Het slachtoffer heeft hiervan lange tijd moeten herstellen en ondervindt tot op heden nog steeds fysieke en mentaal ongemak van het ongeval, zoals is gebleken uit zijn verklaring ter zitting.
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte, waaruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
De rechtbank houdt rekening met de oriëntatiepunten van het LOVS, die voor dergelijke feiten als uitgangspunt een taakstraf van 120 uur en een ontzegging van de rijbevoegdheid van negen maanden benoemen. De rechtbank zal hier ten voordele van verdachte van afwijken, gelet op zijn blanco strafblad en zijn persoonlijke omstandigheden. Verdachte heeft zijn rijbewijs nodig voor zijn werk als pakketbezorger en om uitvoering te kunnen geven aan de omgangsregeling met zijn kinderen. De rechtbank zal daarom geen onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid opleggen aan verdachte.
Alles afwegend zal de rechtbank een taakstraf van 120 uur opleggen en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van zes maanden met een proeftijd van twee jaar, om verdachte te stimuleren in de toekomst beter op te letten in het verkeer.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994 zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 120 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
60 dagen;
Bijkomende straffen
- veroordeelt verdachte tot
een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen van 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat de voorwaardelijke rijontzegging niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Hofman, voorzitter, mr. A. Hello en mr. J. Bergen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Moggré-Hengst, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 4 oktober 2023.
Mr. Hofman en mr. Hello zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.