ECLI:NL:RBZWB:2023:678

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 februari 2023
Publicatiedatum
6 februari 2023
Zaaknummer
02-256053-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het veroorzaken van een aan zijn schuld te wijten ongeval met zwaar lichamelijk letsel

Op 7 februari 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 28 september 2021 een verkeersongeval heeft veroorzaakt op de Rijksstraatweg te Sleeuwijk. De verdachte, die als bestuurder van een personenauto reed, heeft door aanmerkelijke onoplettendheid een ongeval veroorzaakt waarbij een verkeersregelaar, [betrokkene], zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet voldoende op de verkeersborden en de verkeersregelaar heeft gelet, en dat hij harder reed dan de toegestane maximumsnelheid van 30 kilometer per uur. De officier van justitie had vrijspraak bepleit, maar de rechtbank achtte de verdachte schuldig aan het primair tenlastegelegde feit, namelijk het veroorzaken van een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet alleen de verkeersborden heeft gemist, maar ook de verkeersregelaar niet heeft gezien, wat leidde tot de conclusie dat er sprake was van aanmerkelijke onoplettendheid. Het letsel dat [betrokkene] heeft opgelopen, een complexe onderbeenbreuk, werd door de rechtbank gekwalificeerd als zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 60 uur, die kan worden omgezet in 30 dagen hechtenis bij niet-naleving. Er werd geen rijontzegging opgelegd, omdat de verdachte zijn rijbewijs al had ingeleverd. De rechtbank weegt in haar beslissing mee dat er een geslaagde mediation heeft plaatsgevonden tussen de verdachte en het slachtoffer, en dat de verdachte blijk heeft gegeven van berouw en betrokkenheid bij de gevolgen van zijn handelen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-256053-22
vonnis van de meervoudige kamer van 7 februari 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1965 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres]
raadsvrouw mr. S. van Eekelen, advocaat te Tilburg

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 24 januari 2023 waarbij de officier van justitie, mr. Y.E.Y. Vermeulen, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft veroorzaakt waardoor het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen dan wel dat hij gevaar en hinder op de weg heeft veroorzaakt.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair tenlastegelegde. Volgens hem levert het niet zien van een verkeersbord en de verkeersregelaar terwijl hij die wel had moeten zien en het harder rijden dan toegestaan aanmerkelijke onoplettendheid in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 (verder: WVW) op. Als gevolg hiervan heeft een verkeersongeval plaatsgevonden waarbij het door het slachtoffer opgelopen letsel kan worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit vrijspraak van het primair tenlastegelegde. Zo kan niet worden bewezen dat verdachte harder reed dan was toegestaan of dan verantwoord was ter plaatse, omdat er geen verkeersongevallenanalyse heeft plaatsgevonden waarbij de exact door verdachte gereden snelheid wordt vastgesteld. Verder stelt de verdediging dat de tenlastegelegde verkeersgedragingen uit één enkel moment van onoplettendheid voortkomen en dat is op grond van de jurisprudentie van de Hoge Raad onvoldoende voor een veroordeling voor artikel 6 WVW. Voor de subsidiair ten laste gelegde overtreding van artikel 5 WVW refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
Indien hoger beroep wordt ingesteld zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan het vonnis zal worden gehecht
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank de volgende, voor de tenlastelegging relevante, feiten en omstandigheden vast.
Op 28 september 2021 heeft er op de Rijksstraatweg te Sleeuwijk een verkeersongeval plaatsgevonden. Bij dit ongeval was verdachte betrokken die als bestuurder van een personenauto over de Rijksstraatweg reed. Ook was bij dit ongeval betrokken [betrokkene] die als verkeersregelaar op de Rijksstraatweg aanwezig was. Het verkeer op de Rijksstraatweg moest worden geregeld omdat er bomen werden gesnoeid als gevolg waarvan één rijbaan van de Rijksstraatweg gestremd was. Verdachte reed over de niet-gestremde rijbaan en kreeg een stopteken van [betrokkene] maar zag hem niet waardoor hij met zijn auto tegen [betrokkene] is gebotst. Als gevolg hiervan heeft [betrokkene] een gebroken linker onderbeen opgelopen.
Artikel 6 WVW
De vraag die de rechtbank eerst moet beantwoorden, is of het rijgedrag van verdachte zodanig is geweest dat er sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW. Daarvan is pas sprake bij minimaal een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Of sprake is van een dergelijke (mate van) schuld hangt volgens vaste jurisprudentie af van het geheel van gedragingen van verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Daarnaast geldt dat niet alleen uit de ernst van de gevolgen van het verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW. Ook geldt dat in het algemeen een enkel moment van onoplettendheid niet betekent dat sprake is van aanmerkelijke onvoorzichtigheid. De meetlat waarlangs het optreden van de bestuurder wordt gelegd, bestaat uit de eisen die aan de gemiddeld oplettende en verstandige weggebruiker mogen worden gesteld. Blijft de verdachte daarbij aanzienlijk achter, dan handelt hij met de door artikel 6 WVW vereiste schuld.
Verkeersbord met tijdelijke maatregel
Chronologisch gezien is het eerste verwijt dat verdachte wordt gemaakt dat hij niet, althans in onvoldoende mate, op het verkeersbord J16 heeft gelet, wat een waarschuwingsbord betreft voor “werk in uitvoering”. De verdachte heeft bekend dat hij dit bord voorafgaand aan het ongeval niet heeft gezien. De rechtbank overweegt hierover dat uit het dossier niet goed duidelijk wordt waar en op welke afstand dit verkeersbord stond in verhouding tot de plaats van het ongeval. Verdachte verklaart hierover dat hem achteraf is gebleken dat dit bord kort na de rotonde aan het begin van de Rijksstraatweg stond. Op grond van deze verklaring van verdachte en de foto’s in het dossier leidt de rechtbank uit algemeen toegankelijke bronnen (Google Maps) af dat het betreffende bord op ongeveer 250 meter afstand stond van de plaats van het ongeval. Verdachte heeft dit bord niet gezien maar had het wel moeten zien, zodat dit verwijt vaststaat.
Snelheid
Een ander verwijt dat verdachte wordt gemaakt, is dat hij ten tijde van het ongeval met een hogere snelheid dan de aldaar toegestane maximumsnelheid van 30 kilometer per uur heeft gereden dan wel met een hogere snelheid dan ter plaatse verantwoord was. Uit het dossier blijkt dat er ten tijde van het ongeval op de Rijksstraatweg een tijdelijke maximumsnelheid van 30 kilometer per uur gold vanwege de werkzaamheden die daar werden uitgevoerd. Die tijdelijke maximumsnelheid was kenbaar gemaakt met een verkeersbord, te weten een verbodsbord met daarop 30. Dat bord was onder het hiervoor besproken waarschuwingsbord voor de werkzaamheden geplaatst. Verdachte heeft hierover verklaard dat hij dit bord niet heeft gezien, maar dat hij niet de maximumsnelheid reed die daar normaal ter plaatse geldt van 60 kilometer per uur. Hij schat dat hij ten tijde van het ongeval ongeveer 40 kilometer per uur reed. Deze verklaring van verdachte past bij de verklaring van [betrokkene] die zag dat een auto hem met behoorlijke snelheid naderde, zeker sneller dan de 30 kilometer per uur die met borden was aangegeven. Op grond hiervan kan naar het oordeel van de rechtbank worden vastgesteld dat verdachte ten tijde van het ongeval harder dan de toegestane maximumsnelheid van 30 kilometer per uur reed. Voor wat betreft het gevoerde verweer van de verdediging op dit punt is het juist dat de exact gereden snelheid van verdachte niet kan worden vastgesteld. Maar dat is, gelet op de wijze van het tenlasteleggen van dit verwijt, ook niet nodig. De enkele vaststelling dat verdachte harder reed dan de ter plaatse geldende maximumsnelheid voldoet om dit verwijt wettig en overtuigend te bewijzen.
Verkeersregelaar
Tot slot wordt verdachte verweten dat hij niet, althans in onvoldoende mate, op overige verkeersdeelnemers waaronder een verkeersregelaar heeft gelet. Verdachte heeft hierover verklaard dat hij de verkeersregelaar niet heeft gezien. Uit de verklaring van [getuige] , die achter verdachte reed, blijkt dat [getuige] de verkeersregelaar wel zag. Daarbij komt dat de verkeersregelaar geheel gehuld was in felgele en -oranje werkkleding, met reflecterende strepen en op de rijstrook van verdachte het verkeer stond te regelen. Op grond daarvan stelt de rechtbank dan ook vast dat verdachte de verkeersregelaar dus wel had kunnen en moeten zien en daaruit blijkt dat hij in onvoldoende mate op overige verkeersdeelnemers heeft gelet.
Aanmerkelijke onoplettendheid
Uit het voorgaande volgt dus dat verdachte twee verkeersborden en een verkeersregelaar niet heeft gezien en harder heeft gereden dan ter plaatse was toegestaan. Naar het oordeel van de rechtbank zijn deze gedragingen alle drie als onoplettendheid aan te merken. Daarbij is wel van belang dat het feit dat verdachte zich niet aan de ter plaatse geldende maximumsnelheid heeft gehouden samenhangt met het feit dat hij de verkeersborden heeft gemist. De rechtbank is van oordeel dat hier geen sprake was van een enkel moment van onoplettendheid, zoals door de verdediging is aangevoerd. Zoals hiervoor overwogen was de afstand tussen de verkeersborden en de plaats van het ongeval circa 250 meter, die bij een snelheid van ongeveer 40 kilometer per uur wordt afgelegd in ongeveer 22 seconden. Nu verdachte zowel de verkeersborden aan het begin van de Rijksstraatweg heeft gemist als de verkeersregelaar, staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat verdachte in ieder geval op twee momenten onoplettend is geweest. Er is dus geen sprake van een enkel moment van onoplettendheid maar van aanmerkelijke onoplettendheid in de zin van artikel 6 WVW.
Letsel [betrokkene]
Door dit ongeval heeft [betrokkene] een complexe onderbeenbreuk opgelopen die via een operatie met een schroef is gefixeerd. Hoewel een beenbreuk op zichzelf doorgaans niet direct wordt aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel, is de rechtbank met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat daarvan in dit geval wel sprake is. Er is namelijk door de beenbreuk standsproblematiek ontstaan met beenlengteverschil tot gevolg. [betrokkene] is uitbehandeld, maar loopt nog steeds moeizaam en gebruikt een wandelstok voor zijn balans. Voor het doen van boodschappen gebruikt hij een rollator. Hij traint ook al een jaar lang met een fysiotherapeut voor kracht, mobiliteit en balans, maar is nog altijd beperkt in de uitoefening van zijn normale dagelijkse bezigheden en is feitelijk gezien invalide. Gelet op al deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat het letsel van [betrokkene] gekwalificeerd kan worden als zwaar lichamelijk letsel.
Conclusie
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat verdachte aanmerkelijk onoplettend heeft gereden en dus schuld heeft aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 WVW, waardoor [betrokkene] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. Het primair tenlastegelegde is daarmee wettig en overtuigend bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 28 september 2021 te Sleeuwijk, gemeente Altena, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, de Rijksstraatweg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, immers heeft hij aanmerkelijk onoplettend met een hogere snelheid dan de aldaar voor personenauto’s toegestane maximumsnelheid van 30 kilometer per uur gereden en niet op een verkeersbord (J16) en op een (tijdelijke) verkeersmaatregel gelet en in onvoldoende mate op het voor hem, verdachte, gelegen weggedeelte van die weg en op overige verkeersdeelnemers (waaronder een verkeersregelaar) gelet, waardoor hij, verdachte, met het door hem bestuurde motorrijtuig (personenauto) in botsing is gekomen met een voor hem staande verkeersregelaar, door welk verkeersongeval, [betrokkene] zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht, te weten: een gebroken onderbeen, links.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een taakstraf van 60 uur, bij niet voldoen te vervangen door 30 dagen hechtenis en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen (verder: rijontzegging) van zes maanden. Hij baseert zich hiervoor op de richtlijnen van het openbaar ministerie en weegt daarbij in het voordeel van verdachte mee dat hij zelf contact met het slachtoffer heeft gezocht en er ook een geslaagde mediation heeft plaatsgevonden. Hoewel het prijzenswaardig is dat verdachte uit eigen beweging zijn rijbewijs heeft ingeleverd, acht de officier van justitie een rijontzegging toch op zijn plaats vanwege het signaal dat hiervan uitgaat.
6.2
Het standpunt van de verdediging
In het licht van het gevoerde bewijsverweer bepleit de verdediging af te wijken van de geldende richtlijnen. Rekening houdend met het feit dat verdachte zich het lot van [betrokkene] erg heeft aangetrokken, er een geslaagde mediation heeft plaatsgevonden, verdachte zelf nog altijd slapeloze nachten van het ongeval heeft en hij zijn rijbewijs heeft ingeleverd, bepleit de verdediging een gematigde geldboete aan verdachte op te leggen.
Een OBM kan achterwege blijven omdat dit door de inlevering van het rijbewijs van verdachte geen effect heeft.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft met zijn personenauto een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval veroorzaakt, waardoor [betrokkene] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. Hij kan ruim een jaar na dato nog altijd niet werken, is beperkt in de uitoefening van zijn normale dagelijkse bezigheden en is feitelijk gezien invalide. Het niet zien van het waarschuwingsbord voor werkzaamheden, het vervolgens harder rijden dan toegestaan en het over het hoofd zien van een verkeersregelaar heeft geresulteerd in aanmerkelijk onoplettend rijgedrag. Daarmee heeft verdachte zich onvoldoende rekenschap gegeven van de verantwoordelijkheid die hij heeft als bestuurder van een motorvoertuig ten opzichte van andere verkeersdeelnemers en zo de verkeersveiligheid en de veiligheid van andere weggebruikers in gevaar gebracht. Dit gevaar heeft zich in dit geval ook verwezenlijkt met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg. De rechtbank rekent dit verdachte extra aan nu hij in het verleden eerder is veroordeeld voor het veroorzaken van een verkeersongeval (met dodelijke afloop) door aanmerkelijke onoplettendheid.
De rechtbank overweegt dat strafoplegging niet alleen plaatsvindt met inachtneming van de gevolgen van de gemaakte verkeersfout, maar vooral ook moet worden afgezet tegen de ernst van die gemaakte verkeersfout en de mate van schuld daaraan van verdachte. In dit geval draagt de verkeersfout van verdachte aldus de gradatie van aanmerkelijke schuld in de zin van de WVW. De oriëntatiepunten van het LOVS voor straftoemeting geven hiervoor bij zwaar lichamelijk letsel als uitgangspunt een taakstraf van 120 uur en een rijontzegging van 6 maanden.
De rechtbank weegt bij de strafoplegging in het voordeel van verdachte mee, dat ter zitting is gebleken dat hij vanaf de dag van het ongeval tot de dag van vandaag erg begaan is met [betrokkene] . Hij heeft direct na het ongeval contact met hem gezocht en zich er daarbij niet door laten weerhouden dat de politie geen gegevens mag verstrekken. Verder is het heel goed voor zowel verdachte als [betrokkene] dat er een geslaagde mediation tussen hen heeft plaatsgevonden. Tot slot is gebleken dat het ongeval verdachte zelf ook behoorlijk heeft aangegrepen. Hij heeft er tot op heden slechte nachten van en heeft uit eigen beweging zijn rijbewijs ingeleverd, nu het de tweede keer is dat hij een ongeval met ernstige gevolgen heeft veroorzaakt.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat de door de officier van justitie geëiste taakstraf recht doet aan de aard en ernst van het feit, de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte en de geslaagde mediation. Zij legt daarom een taakstraf aan verdachte op van 60 uur te vervangen door 30 dagen hechtenis als hij niet voldoet. In oplegging van een rijontzegging ziet de rechtbank geen meerwaarde omdat verdachte zelf, naar de rechtbank begrijpt al in de eerste helft van 2022, zijn rijbewijs heeft ingeleverd.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en artikel 6 en 175 van de Wegenverkeerswet 1994.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 60 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
30 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.H. de Brouwer, voorzitter, mr. M. Breeman en mr. D.L.J. Martens, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. de Jonge, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 7 februari 2023.