ECLI:NL:RBZWB:2023:6775

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 september 2023
Publicatiedatum
2 oktober 2023
Zaaknummer
02-298941-20
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van voorbereidingshandelingen voor de handel in en invoer van cocaïne

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 29 september 2023 uitspraak gedaan tegen een verdachte die werd beschuldigd van het medeplegen van voorbereidingshandelingen ten behoeve van de handel in en invoer van cocaïne. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte gedurende een periode van ruim veertien maanden betrokken was bij deze activiteiten, waarbij hij gebruik maakte van versleutelde communicatie via EncroChat. De rechtbank oordeelde dat het Openbaar Ministerie voldoende bewijs had geleverd voor de betrokkenheid van de verdachte, ondanks de verdediging die vrijspraak bepleitte op basis van onvoldoende bewijs en alternatieve verklaringen voor de chats. De rechtbank concludeerde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan strafbare voorbereidingshandelingen en legde een gevangenisstraf op van tweeëntwintig maanden, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn van berechting. De rechtbank weigerde een geldboete op te leggen, omdat er geen bewijs was dat de verdachte financieel gewin had behaald uit de bewezenverklaarde feiten. De uitspraak benadrukt de ernst van de drugshandel en de impact daarvan op de samenleving.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-298941-20
vonnis van de meervoudige kamer van 29 september 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1995 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres]
raadsman mr. M. van Stratum, advocaat te ‘s-Gravenhage

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zittingen van 26 en 27 juni 2023, waarbij de officieren van justitie, mr. M.C. Fimerius en mr. H.G. Klootwijk, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Het onderzoek is op de zitting van 29 september 2023 gesloten.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich gedurende ruim veertien maanden schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van voorbereidings-handelingen met betrekking tot handel in en het binnen het grondgebied van Nederland brengen van cocaïne.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Het Openbaar Ministerie acht het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen voor de periode van 1 maart 2020 tot en met 30 juni 2020. Op grond van de bevindingen van de politie omtrent de identificatie van de gebruiker van het IMEI-nummer eindigend op [IMEI-nummer 1] kan er volgens haar namelijk van uit worden gegaan dat dit verdachte was en dat hij aldus degene was die gebruik maakte van het EncroChat-account [nickname 1] . Onder dit account zijn drugsgerelateerde chats met diverse personen en op diverse tijdstippen aangetroffen. Weliswaar kan er volgens de verdediging een andere invulling worden gegeven aan de inhoud van die chats maar er wordt niet gezegd wat die andere invulling dan is. Het Openbaar Ministerie gaat er daarom vanuit dat deze chats zien op voorbereidings-handelingen van de invoer van en de handel in cocaïne.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit vrijspraak van het tenlastegelegde. Hiertoe wordt onder meer aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat het EncroChat-account [nickname 1] in gebruik was bij verdachte dan wel dat hij de enige gebruiker daarvan was. In dat verband wordt erop gewezen dat er onder verdachte geen PGP-telefoon in beslag is genomen. Het lag dus ook niet op de weg van verdachte om een nadere verklaring met betrekking tot de chatgesprekken te geven. Verder is het bewijs gebaseerd op één bron namelijk de ontsleutelde EncroChat-berichten waaraan bovendien een eenzijdige subjectieve uitleg wordt gegeven terwijl meerdere interpretaties mogelijk zijn. Dit geldt temeer nu het woord cocaïne hierin niet voorkomt en er evenmin cocaïne onder verdachte in beslag is genomen. Verder staat niet vast dat er over verdachte wordt gesproken. Verdachte kan over de juiste interpretatie van de gesprekken niets verklaren omdat hij hierbij niet betrokken is geweest. Tot slot is niet vast komen te staan of de inhoud van de gesprekken ook tot uitvoering is gebracht of dat het enkel bij de gesprekken is gebleven.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht, waarbij de rechtbank opmerkt dat zij hierbij niet uitputtend is geweest, nu het dossier naast de in bijlage II genoemde bewijsmiddelen vele andere bewijsmiddelen bevat. Omwille van de leesbaarheid van de opgenomen bewijsmiddelen volstaat de rechtbank met een samenvatting van de OVC- en tapgesprekken en de via de diverse berichtendiensten gevoerde chatgesprekken. Hierbij geldt dat de betreffende brondocumenten leidend zijn.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Aanleiding onderzoek Bruno
Op 29 maart 2019 werd door de politie een personenauto gecontroleerd met daarin [naam 1] en [naam 2] . In de rugleuning van de bijrijdersstoel werd een blok cocaïne van 500 gram aangetroffen. Na onderzoek van de telefoon van [naam 1] bleek dat deze cocaïne vermoedelijk was bestemd voor verdachte (verder ook: [verdachte] ). Naar aanleiding hiervan is een onderzoek opgestart tegen [verdachte] onder de naam Bruno. Uit de diverse BOB-middelen die hierbij zijn ingezet, bleek dat [verdachte] contacten onderhield met [medeverdachte 1] (verder: [medeverdachte 1] ). Uit die contacten rees het vermoeden dat zij zich samen bezighielden met de handel in verdovende middelen, waarbij [medeverdachte 1] mogelijk de leverancier was. Hierna is het onderzoek voornamelijk gericht op [medeverdachte 1] . Uit het verdere onderzoek bleek dat hij contacten had met [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] (verder: [medeverdachte 3] ) en [medeverdachte 4] (verder: [medeverdachte 4] ), vermoedelijk in het kader van verschillende overtredingen van de Opiumwet. Dit heeft in dit onderzoek voor alle voornoemde personen tot diverse verdenkingen van strafbare feiten geleid.
Identificatie versleutelde berichtendiensten en nicknames
EncroChat
Uit het onderzoek Bruno is naar voren gekomen dat diverse verdachten gebruik maakten van PGP-toestellen. Daarbij werd onder andere gebruik gemaakt van de berichtendienst van EncroChat onder nicknames. Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat [medeverdachte 1] eerst gebruik heeft gemaakt van de [nickname 2] en na inbeslagname van zijn PGP-toestel op een nieuw toestel van de [nickname 3] . [medeverdachte 2] heeft gebruik gemaakt van de [nickname 4] en [verdachte] van de [nickname 1] .
SkyECC
Daarnaast is gebruik gemaakt van de versleutelde berichtendienst SkyECC. [medeverdachte 1] maakte via deze berichtendienst gebruik van het SKY-ID [nummer 1] onder de [nickname 5] en [nickname 6] . [medeverdachte 4] maakte gebruik van het SKY-ID [nummer 2] met de nicknames [nickname 7] , [nickname 8] , [nickname 9] .
Signal
Tot slot is gebruik gemaakt van de applicatie Signal waarbij sprake is van een zogenaamde end-to-end-encryptie en waarmee versleutelde berichten kunnen worden verstuurd. [medeverdachte 2] maakte gebruik van deze applicatie onder de [nickname 10] , [medeverdachte 3] van [nickname 11] , [verdachte] van [nickname 12] en [medeverdachte 4] van [nickname 13] .
[nickname 14] / [nickname 15]
Uit de OVC- en tapgesprekken van [medeverdachte 1] bleek dat regelmatig de naam of term ' [nickname 15] ’ of ‘ de [nickname 15] ’ werd gebruikt. Ook wordt daarin gesproken over ‘ [nickname 14] ’. Uit onderzoek is gebleken dat hiermee [medeverdachte 2] wordt bedoeld.
Juistheid identificatie EncroChat-account [nickname 1]
De rechtbank volgt de verdediging niet in het verweer dat niet kan worden vastgesteld dat [verdachte] de gebruiker was van het EncroChat-account [nickname 1] . Uit de aangehaalde bewijsmiddelen volgt dat het woonadres van [verdachte] valt binnen het zendgebied van de telecomzendmast waarop het IMEI-nummer eindigend op [IMEI-nummer 1] en gekoppeld aan het EncroChat-account [nickname 1] , regelmatig in de nachtelijke uren en weekenden heeft aangestraald. Daarnaast blijkt dat de bewegingen van voornoemd IMEI-nummer grotendeels overeenkomen met de bewegingen van de personenauto van het merk Renault Clio met [kenteken] . Dit is vastgesteld aan de hand van een vergelijking van zendmastaanstralingen van het IMEI-nummer en ANPR-registraties van kentekens op diezelfde plaatsen. [verdachte] was één van de huurders van deze auto en was ook degene die daarvan hoofdzakelijk en veelvuldig gebruik maakte. Bij controles van de Renault Clio was [verdachte] immers altijd in de auto aanwezig, op slechts één moment na en op dat moment kwam hij binnen korte tijd ter plaatse om de auto over te nemen. Ook is tweemaal geconstateerd dat deze auto in de nacht geparkeerd stond in de straat waar [verdachte] woonachtig is. Tot slot blijkt dat het [telefoonnummer] van [verdachte] en het betreffende IMEI-nummer dat gekoppeld is aan het EncroChat-account [nickname 1] , veelvuldig op dezelfde data en ongeveer op gelijke tijdstippen op telecomzendmasten in dezelfde omgeving hebben aangestraald, niet alleen overdag maar ook in de avond of vroege ochtend.
Op grond van dit alles in samenhang bezien, is de rechtbank in tegenstelling tot de verdediging van oordeel dat er sprake is van een sluitende identificatie en dat kan worden vastgesteld dat [verdachte] de gebruiker was van het EncroChat-account [nickname 1] . Dat onder hem geen PGP-toestel met het IMEI-nummer dat was gekoppeld aan dat account, is aangetroffen doet daaraan niet af, temeer nu tijdens zijn aanhouding op 31 januari 2020 wel is geconstateerd dat hij over een (ander) PGP-toestel beschikte.
Dat (onderling) werd gewisseld van PGP-telefoons, dat PGP-telefoons werden overgedragen aan anderen of dat er meerdere gebruikers waren van één PGP-telefoon, zijn kale stellingen van de verdediging en daarvoor zijn geen aanwijzingen in het dossier. De rechtbank gaat dan ook uit van een exclusief gebruik van PGP-toestellen, waar deze toestellen zich juist naar hun aard ook bij uitstek voor lenen. Dat ook de broers van [verdachte] gebruik zouden maken van zijn normale telefoon, zoals [verdachte] heeft beweerd, is evenmin nader onderbouwd en vindt ook overigens geen steun in het dossier.
Indien een EncroChat- of SkyECC-account wordt toegeschreven aan één van de verdachten, dan zal de rechtbank bij de bespreking van de aan verdachte verweten feit(en) volstaan met het vermelden van de namen van verdachten indien een EncroChat- of SkyECC-gesprek wordt aangehaald.
Voorbereidingshandelingen
Aan [verdachte] wordt verweten dat hij strafbare voorbereidings- en/of bevorderings-handelingen van Opiumwetfeiten waaronder invoer van cocaïne in Nederland heeft gepleegd. In het dossier bevinden zich uitgewerkte chatgesprekken die hebben plaatsgevonden in de periode van maart 2020 tot en met juni 2020 via berichtendienst EncroChat van het account [nickname 1] met diverse andere gebruikers van EncroChat die zich in het dossier bevinden.
In deze gesprekken wordt onder meer gesproken over geld, prijzen, blokken, zetten, uithalen en topspul. Ook worden er over en weer foto’s gestuurd van blokken. Zo vroeg [nickname 16] op 1 april 2020 aan [verdachte] of hij zijn geld heeft gehad waarop hij antwoordde: Ja, spullen man. Op 20 mei 2020 werd door [nickname 17] gevraagd om een foto van die pug waarop [verdachte] een foto stuurde van een blok met de letters PUG erop. [nickname 17] stuurde op 3 juni 2020 een foto van een blok met de letters LUCK erop en zei dat hij voor die 27 vraagt. Op 27 maart 2020 zei [verdachte] tegen [nickname 18] dat hij er mooi uit ziet en vroeg wat hij kost als hij hem wil kopen waarop [nickname 18] zegt 27,5. [verdachte] antwoordde dat hij deze snel weg ging doen en dan zou komen pakken. Hij had 5.20 en er bleef 5.05, topspul!. Op 10 april 2020 zei [nickname 18] tegen [verdachte] dat hij een uithaalgroep moest regelen maar discreet te werk moest gaan en niks over hem moest zeggen. Hij stuurt een clown naar [verdachte] om alles te bespreken. Ook zei [nickname 18] op diezelfde dag tegen [verdachte] dat [nickname 19] alles regelt, die jou die blokken heeft gegeven. Op 25 april zei [nickname 18] tegen [verdachte] dat ze vanuit Costa Rica kunnen bestellen en shooten en dat hij daar kan zetten wat hij wil 1/5/10 stuks. Op 29 april 2020 zei [verdachte] tegen [nickname 18] dat hij weer pizza nodig heeft waarop [nickname 18] zei dat hij dit met [nickname 19] moet regelen. [verdachte] vroeg nog naar de prijs waarop [nickname 18] zei dat die 28 zou zijn.
Op 5 mei 2020 vroeg [medeverdachte 1] aan [verdachte] om het geld te regelen dat [medeverdachte 1] moest inleggen. Op 8 mei 2020 vroeg [medeverdachte 1] aan [verdachte] om pap te geven omdat hij dit weekend moest betalen waarop [verdachte] zei dat hij hem de volgende dag sowieso 3 kop zou gaan geven.
Duiding inhoud gesprekken
De rechtbank merkt in dat verband op dat behoedzaamheid moet worden betracht bij het duiden van de betekenis en strekking van gesprekken met verhullend taalgebruik, nu niet zonder meer kan worden aangenomen dat die gesprekken over strafbare feiten gaan. Desalniettemin is rechtbank van oordeel dat er in de chatgesprekken onmiskenbaar over de handel in en invoer van cocaïne wordt gesproken. Daarbij overweegt zij dat het geen logische en gebruikelijke conversaties zijn wanneer deze over legale zaken zouden gaan.
Zo is algemeen bekend dat cocaïne wordt verhandeld in blokken met een ingeperst logostempel en dat deze doorgaans één kilo per stuk wegen. Daarnaast komen in de gesprekken getallen terug die naar het oordeel van de rechtbank slaan op geldbedragen en meer in het bijzonder op de prijs van een kilo cocaïne. De waarde van geïmporteerde cocaïne ligt in Nederland immers tussen de € 25.000,- en € 27.000. Dat de prijzen in sommige gesprekken soms iets hoger liggen zoals € 28.000,-, is verklaarbaar omdat het handelswaar betreft waarbij prijzen worden bepaald door vraag en aanbod en mogelijk door de Coronalockdowns die destijds aan de orde waren en wellicht invloed hadden op de smokkelprijs van de cocaïne. Ook is het een feit van algemene bekendheid dat cocaïne doorgaans uit Zuid-Amerikaanse landen wordt gesmokkeld onder andere via zeeschepen en dat deze cocaïne vervolgens in havens in onder andere Nederland moet worden uitgehaald waarvoor uithalers nodig zijn. Dat de gesprekken over cocaïne gaan wordt bovendien ondersteund door de foto’s die over en weer worden gestuurd. Op deze foto’s zijn namelijk blokken te zien met een ingeperst logostempel. Om tot de conclusie te komen dat de gesprekken over cocaïne gaan, is niet vereist dat er ook daadwerkelijk cocaïne in beslag is genomen.
Daarbij komt dat het algemeen bekend is dat het in de aard van de illegale cocaïnehandel ligt dat hierover niet openlijk wordt gesproken. Dat blijkt te meer uit het feit dat er voor de communicatie over de handel in en invoer van cocaïne gebruik is gemaakt van PGP-telefoons. Deze telefoons maken gebruik van speciale encryptie waardoor de berichten niet zomaar door anderen kunnen worden gelezen of worden onderschept. Desondanks is gebleken dat daarbij ook nog gebruik werd gemaakt van nicknames en werd gesproken in versluierd taalgebruik. Nu voorts niet is gebleken dat er ook normale alledaagse gesprekken met deze telefoons werden gevoerd, kan worden geconcludeerd dat het onmiskenbare doel van het communiceren via deze telefoons was om onherkenbaar en onbespied te blijven.
Gelet op het voorgaande en het feit dat van de zijde van de verdediging van [verdachte] geen enkele interpretatiesuggestie is gedaan, verwerpt de rechtbank het verweer dat de gesprekken voor meerdere interpretaties vatbaar zijn.
Bewijsminimum
De rechtbank volgt de verdediging evenmin in het gevoerde verweer dat het bewijs voor dit feit slechts op één bron berust, namelijk de EncroChat-gesprekken. Het is weliswaar juist dat de chatgesprekken van het account [nickname 1] allemaal afkomstig zijn uit de ontsleuteling van de EncroChat-berichten, maar de rechtbank is van oordeel dat de verschillende chatgesprekken ook meerdere bewijsmiddelen opleveren. Het gaat immers om een groot aantal gesprekken met verschillende gebruikers van EncroChat. Daarbij komt dat per gebruiker meerdere gesprekken zijn gevoerd over meerdere dagen en op verschillende tijdstippen waarin over verschillende onderwerpen werd gesproken en waarbij ook over en weer afbeeldingen worden verstuurd. Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat met de verschillende gesprekken op zichzelf al sprake is van meerdere bewijsmiddelen en bronnen.
Daarbij komt dat deze chatgesprekken ook worden ondersteund door andere bewijsmiddelen. Zo blijkt namelijk uit een chatgesprek met [nickname 19] van 29 april 2020 dat hij op diezelfde dag met hem afsprak om ‘pizza’ te halen. [verdachte] vroeg daarbij aan [nickname 19] wat het adres ook alweer was, waarop [nickname 19] antwoordde [adres 1] . Uit het feit dat [verdachte] vroeg aan [nickname 19] wat het adres ook al weer was, blijkt dat zij hier al eerder hebben afgesproken. Dit wordt ondersteund door het chatgesprek met [nickname 19] van 13 april 2020. Daaruit volgt dat [verdachte] op 13 april 2020 afsprak met [nickname 19] bij de [bedrijf 1] , [adres 1] . Dit blijkt de [bedrijf 1] vestiging in Haarlem te zijn.
Ook blijkt uit het chatgesprek met [nickname 19] van 29 april 2020 dat [verdachte] een groot geldbedrag bij zich had. [verdachte] zei namelijk tegen [nickname 19] dat hij hem daar niet moet laten wachten omdat hij niet met stash rijdt en hij daar niet met geld wil staan. Uit de eerder aangehaalde gesprekken is al naar voren gekomen dat een pizza € 28.000,- kostte. Dat [verdachte] met grote geldbedragen rondreed, wordt ondersteund door zijn eerdere aanhouding op 31 januari 2020 te Rotterdam tijdens een politiecontrole waarbij een contant geldbedrag van € 30.000,- is aangetroffen. Nog diezelfde dag vond een doorzoeking van zijn woning plaats waarbij nog eens een bedrag van € 30.000,- is aangetroffen.
Daarnaast gaat het gesprek via EncroChat tussen [verdachte] en [medeverdachte 2] op 16 april 2020 erover dat de telefoon van [nickname 20] (de rechtbank begrijpt: [medeverdachte 1] ) gewist moet worden en dat ze ‘gannoe’ (de rechtbank begrijpt: geweer) hebben gevonden, steun in de objectieve omstandigheid dat op die dag verschillende doorzoekingen bij [medeverdachte 1] hebben plaatsgevonden. Tijdens de doorzoeking in de woning aan het [adres 2] te [plaats] , zijnde de verblijfplaats van [medeverdachte 1] , werd onder andere een pistool inbeslaggenomen. Op 17 april 2020 zei [verdachte] tegen [medeverdachte 2] dat [nickname 20] nu [nickname 3] heet. Dat wordt ook bevestigd door het PGP-EncroChat onderzoek waaruit bleek dat de [nickname 3] na inbeslagname van de PGP-telefoon met chat-ID [nickname 2] op 16 april 2020 in gebruik is genomen door [medeverdachte 1] . Daarnaast volgt uit voormeld onderzoek ook dat de PGP met imei-nummer eindigend op [IMEI-nummer 2] vanaf 17 april 2020 actief is.
Met deze ondersteunende bewijsmiddelen staat tevens vast dat het niet enkel bij gesprekken is gebleven en de inhoud van de gesprekken ook daadwerkelijk concreet tot uitvoering werd gebracht waardoor het voorstadium van de strafbare voorbereiding is gepasseerd. Het verweer van de verdediging op dat punt wordt daarom verworpen.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank dan ook van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen, dat verdachte strafbare voorbereidings- en bevorderingshandelingen heeft medegepleegd ten aanzien van de handel in en het binnen het grondgebied van Nederland brengen van cocaïne. Gelet op de aanhouding van verdachte op 31 januari 2020 en de gesprekken die hebben plaatsgevonden tot en met 30 juni 2020, gaat de rechtbank uit van een bewezenverklaarde periode van 31 januari 2020 tot en met 30 juni 2020.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op tijdstippen in de periode van 31 januari 2020 tot en met 30 juni 2020 te Middelburg en/of Vlissingen, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen
- zich en/of een of meer anderen gelegenheid, middelen of inlichtingen tot het plegen van die feiten heeft/hebben getracht te verschaffen, en/of
- voorwerpen en gelden voorhanden heeft/hebben gehad, waarvan hij, verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en) dat zij bestemd was/waren tot het plegen van die delicten, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s):
- geld voorhanden gehad, en
- PGP’s/cryptotelefoons voorhanden gehad, en
- contacten gezocht/gelegd met (familieleden van) medewerkers van bedrijven in de haven van Vlissingen waaronder [bedrijf 2] en/of [bedrijf 3] en/of [bedrijf 4] , en/of
- ( telefonische) contact(en) en/of (een) ontmoeting(en) gehad en/of (een) bespreking(en) gevoerd en/of afspra(a)k(en) gemaakt met een of meer (mogelijke) producent(en), leverancier(s), transporteur(s), financier(s), afnemer(s), tussenperso(o)n(en), verlener(s) van hand- en spandiensten en/of uithaler(s) ander(en) met betrekking tot de hoeveelheid, prijs, kwaliteit, levering, betaling, verpakking, opslag en/of het vervoer van cocaïne.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van het Openbaar Ministerie
Het Openbaar Ministerie vordert op grond van hetgeen zij bewezen acht aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 30 maanden met aftrek van voorarrest. Daarnaast vordert zij oplegging van een geldboete van € 15.000,-. Daarbij wordt rekening gehouden met het strafblad van verdachte waarop onder meer een niet-onherroepelijke veroordeling van 18 november 2022 staat, die in het licht van dit onderzoek moet worden gezien en waaruit blijkt dat geweld niet werd geschuwd. Anderzijds volgt hieruit dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht (verder: Sr) van toepassing is. Verder wordt rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn van berechting van ruim een jaar en de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals die ter zitting naar voren zijn gebracht.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Wanneer de gevoerde bewijsverweren niet worden gevolgd, bepleit de verdediging aan verdachte een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest op te leggen met daarnaast eventueel een voorwaardelijke straf. Daartoe wordt aangevoerd dat de eis van het Openbaar Ministerie ten opzichte van de aard, ernst en periode van het tenlastegelegde disproportioneel hoog is en daarmee ook niet past in de lijn van de jurisprudentie. Daarnaast moet rekening worden gehouden met artikel 63 Sr, de overschrijding van de redelijke termijn van berechting en de positieve persoonlijke omstandigheden van verdachte. Wanneer een langere gevangenisstraf aan verdachte wordt opgelegd dan het voorarrest wordt gevraagd verdachte opnieuw te schorsen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte wordt veroordeeld voor het medeplegen van het verrichten van voorbereidingshandelingen ten behoeve van handel in en invoer van cocaïne. Verdachte verdient hiervoor een straf en de rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Aard en ernst van de feiten
Met het bewezenverklaarde feit heeft verdachte deel uit gemaakt van georganiseerde en ondermijnende drugshandel, die niet zelden gepaard gaat met geweld. Zo werd cocaïne vanuit Zuid Amerikaanse landen via zeeschepen ingevoerd door deze daarin te verstoppen, waarna de cocaïne veelal door geronseld havenpersoneel uit de schepen werd gehaald. Verdachte heeft gedurende 5 maanden een bijdrage geleverd aan de voorbereiding daarvan en zich tevens bezig gehouden met het voorbereiden van de verkoop van drugs. In deze drugshandel werd getracht om uit het zicht en uit de handen van politie en justitie te blijven door het gebruik van katvangers, door zo min mogelijk over de telefoon te communiceren en vooral in persoon af te spreken, door versluierd en verhullend taalgebruik in de onderlinge communicatie en door gebruik van PGP-toestellen.
De harddrugshandel op zichzelf brengt zware criminaliteit met zich mee, waarbij geweld niet wordt geschuwd en waarvoor de bij de mededaders aangetroffen wapens naar het oordeel van de rechtbank ook een aanwijzing zijn. Daarnaast wordt corruptie in de hand gewerkt wat het vertrouwen in de rechtstaat schendt. Daarbij komt dat handel in cocaïne een gevaar voor de volksgezondheid vormt en daardoor op zijn beurt ook vermogenscriminaliteit en overlast teweegbrengt. Verder brengt de handel in deze verdovende middelen mee dat een zwart-geld circuit ontstaat met alle gevolgen van dien. Dat is ook de reden dat op dergelijke feiten zware straffen zijn gesteld. Verdachte heeft zich om al deze gevolgen kennelijk niet bekommerd en slechts gehandeld uit winstbejag. Hij heeft de rechtstaat aldus ernstig ondermijnd en geen enkele verantwoordelijkheid voor zijn handelen genomen.
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte
Uit het strafblad van verdachte blijkt dat hij in het verleden eerder is veroordeeld, ook voor twee lichtere Opiumwetdelicten. Verder blijkt uit het strafblad dat artikel 63 Sr van toepassing is, nu verdachte in november 2022 is veroordeeld tot drie jaar gevangenisstraf.
Daarnaast heeft de rechtbank kennis genomen van de door verdachte aangevoerde persoonlijke omstandigheden. Hoewel zij het positief vindt dat verdachte zijn ervaringen in de drugswereld heeft omgezet naar het behalen van diploma’s in de hulpverlening, geven deze persoonlijke omstandigheden geen aanleiding om hiermee in strafmatigende zin rekening te houden. Daarvoor is het feit gewoonweg te ernstig.
De strafoplegging
De rechtbank is van oordeel dat de ernst van het bewezenverklaarde feit, in het bijzonder de ondermijning van de rechtstaat en het te beschermen belang van de volksgezondheid, geen ruimte laten voor een andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Gelet op de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS, straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd en (in sterke mate) artikel 63 Sr komt de rechtbank in beginsel tot een gevangenisstraf van vierentwintig maanden.
Bij de strafoplegging dient rekening te worden gehouden met het tijdsverloop in deze zaak. De rechtbank stelt namelijk vast dat het recht op een openbare behandeling binnen een redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6, eerste lid van het EVRM, in deze zaak is geschonden. Deze termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Staat jegens verdachte een handeling is verricht waaruit verdachte heeft opgemaakt en redelijkerwijs heeft kunnen opmaken dat het Openbaar Ministerie het ernstig voornemen had tegen hem een strafvervolging in te stellen. In dit geval moet de termijn worden gerekend vanaf 24 november 2020, te weten de datum van de inverzekeringstelling van verdachte. De behandeling van deze zaak is niet afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar na aanvang van de hiervoor genoemde termijn, terwijl de rechtbank geen bijzondere omstandigheden aanwezig acht, die deze overschrijding rechtvaardigen. De redelijke termijn is hiermee met ruim tien maanden overschreden. Op grond daarvan is de rechtbank van oordeel dat een korting moet worden toegepast van twee maanden.
Rekening houdend met de korting van twee maanden komt de rechtbank tot het opleggen van een gevangenisstraf van tweeëntwintig maanden met aftrek van voorarrest.
Nu uit het dossier niet blijkt dat het financieel gewin uit de bewezenverklaarde feiten zichtbaar was in de levensstijl of goederen van verdachte, ziet de rechtbank geen aanleiding om aan verdachte naast de gevangenisstraf een geldboete op te leggen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
Voorlopige hechtenis
De rechtbank stelt vast dat de voorlopige hechtenis is geschorst tot de dag van de einduitspraak in eerste aanleg. Verzocht is om de voorlopige hechtenis van verdachte opnieuw te schorsen. Bij de beoordeling van dat verzoek, dient de rechtbank de belangen van de samenleving en verdachte af te wegen. Het belang van verdachte is onder meer ingegeven door zijn werk via het uitzendbureau en zijn wens om als hulpverlener aan de slag te gaan en een gezin te kunnen stichten. De rechtbank heeft daar kennis van genomen en bij de beoordeling betrokken. Echter, nu is de situatie zo dat de inhoudelijke behandeling heeft plaatsgevonden en verdachte schuldig wordt bevonden aan het plegen van een ernstig strafbaar feit. De ernst van het bewezen verklaarde feit en de duur van de op te leggen gevangenisstraf nopen tot het oordeel dat het strafvorderlijk belang bij herleving van de voorlopige hechtenis zwaarder weegt dan de persoonlijke belangen van verdachte. Het verzoek van de verdediging om de voorlopige hechtenis opnieuw te schorsen wordt derhalve afgewezen. Dat verdachte zich gedurende de schorsing aan alle voorwaarden heeft gehouden, maakt deze weging niet anders.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 47 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 10 en 10a van de Opiumwet.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Medeplegen van een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voorbereiden of bevorderen door zich of een ander gelegenheid, middelen of inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen en voorwerpen en gelden voorhanden te hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 22 (tweeëntwintig) maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.E. Dekker, voorzitter, mr. R.J.H. Goossens en
mr. E.G.F. Vliegenberg, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. de Jonge, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 29 september 2023.