ECLI:NL:RBZWB:2023:6774

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 september 2023
Publicatiedatum
2 oktober 2023
Zaaknummer
02-292970-20
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van voorbereidingshandelingen en bezit van cocaïne en wapens

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 29 september 2023 uitspraak gedaan tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van voorbereidingshandelingen ten behoeve van Opiumwetfeiten, het bezit van cocaïne en het voorhanden hebben van wapens en munitie. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 42 maanden, met aftrek van voorarrest, rekening houdend met een korting van zes maanden vanwege de overschrijding van de redelijke termijn van berechting. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor financieel gewin uit de bewezenverklaarde feiten, waardoor er geen geldboete werd opgelegd. De zaak omvatte meerdere zittingen, waarbij de officieren van justitie en de verdediging hun standpunten hebben gepresenteerd. De rechtbank concludeerde dat de verdachte betrokken was bij de georganiseerde drugshandel, met voorbereidingen voor de invoer van cocaïne vanuit Zuid-Amerika, en dat hij ook wapens in zijn bezit had. De rechtbank achtte de bewezenverklaring van de feiten voldoende onderbouwd door de beschikbare bewijsmiddelen, waaronder chatgesprekken en verklaringen van de verdachte. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact op de samenleving, wat leidde tot de opgelegde straf.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-292970-20
vonnis van de meervoudige kamer van 29 september 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1984 te [geboorteplaats] ( [land] )
wonende te [woonadres]
raadsman mr. K.R. Verkaart, advocaat te Breda

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zittingen van 26 juni 2023 en 4 juli 2023, waarbij de officieren van justitie, mr. M.C. Fimerius en mr. H.G. Klootwijk, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Het onderzoek ter terechtzitting is gesloten op 29 september 2023.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan handel in, in- en uitvoer van cocaïne, het plegen van voorbereidings-handelingen van Opiumwetfeiten en het bezit van cocaïne en diverse (vuur)wapens.

3.De voorvragen

3.1
De geldigheid van de dagvaarding
Onder feit 1 is aan verdachte tenlastegelegd dat hij zich in de periode van 19 juni 2019 tot en met 16 juni 2020 schuldig heeft gemaakt aan de handel in en/of het vervaardigen van en/of de in-en/of uitvoer van cocaïne dan wel het opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne. De tenlastelegging bevat een omschrijving van diverse strafbare feiten ingevolge de Opiumwet, namelijk artikel 2 onder A, B, C en D van de Opiumwet. Ook de tenlastegelegde periode waarin feiten zouden zijn gepleegd, is ruim. De verdediging heeft subsidiair het standpunt ingenomen dat de dagvaarding ten aanzien van dit feit nietig dient te worden verklaard. Hiertoe is gewezen op het feit dat bijna alle gedragingen zijn opgenomen in de tenlastelegging, de periode lang is en de feiten niet nader zijn geconcretiseerd. Het openbaar ministerie refereert zich aan het oordeel van de rechtbank.
Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de tenlastelegging ruim is in die zin dat verdachte meerdere verwijten kunnen worden gemaakt evenals de daarin opgenomen periode. Op zichzelf leidt dit niet noodzakelijkerwijs tot een nietige dagvaarding voor dit feit, te meer nu in het licht van het dossier bezien een van die opgenomen gedragingen mogelijk bewezen zou kunnen worden verklaard, namelijk het verkopen van cocaïne aan gebruikers. Op zichzelf is de dagvaarding daarmee voldoende duidelijk.
Uit de toelichting van de officier van justitie ter zitting blijkt echter dat het niet haar bedoeling was om verdachte met het tenlastegelegde voor het dealen van cocaïne te vervolgen, maar enkel voor de in- en/of uitvoer van cocaïne. Hiermee is onduidelijkheid gecreëerd en wel zodanig dat de rechtbank van oordeel is dat uit de tenlastelegging met de daarop ter zitting gepresenteerde bedoeling daarvan onvoldoende duidelijk blijkt waartegen verdachte zich moet verweren. De dagvaarding voldoet daardoor niet aan de eisen van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank verklaart de dagvaarding ten aanzien van feit 1 dan ook nietig.
3.2
De bevoegdheid van de rechtbank
De rechtbank is bevoegd.
3.3
De ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
Het Openbaar Ministerie is ontvankelijk in de vervolging.
3.4
De schorsing van de vervolging
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Het Openbaar Ministerie vordert vrijspraak van het primair onder 3 tenlastegelegde feit de invoer van cocaïne omdat niet vaststaat dat de 25 pakketten daadwerkelijk in Nederland zijn aangekomen. Zij acht wel het onder feit 2, het onder feit 3 subsidiair en het onder de feiten , 4, 5 en 6 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen. Voor feit 2 wordt aangevoerd dat de indicatieve test voldoende is om vast te stellen dat het daadwerkelijk cocaïne betrof nu verdachte in zijn verklaring bij de politie heeft erkend dat de in de woning aangetroffen cocaïne van hem was. Voor de bewezenverklaring van zowel feit 3 subsidiair als feit 4 wijst het Openbaar Ministerie met name naar de inhoud van diverse gevoerde gesprekken met onder meer [naam 1] (feit 3 subsidiair) en het contact van verdachte ‘ [naam 2] ’ (feit 4). Gelet op de inhoud daarvan is geen sprake van dubbelzinnigheid, temeer nu er door verdachte geen andere uitleg wordt gegeven. Ook blijkt uit de inhoud van de gesprekken dat deze niet van oriënterende aard waren maar voldoende concreet. De bijdrage van verdachte was ook van voldoende gewicht en zelfs van doorslaggevend belang waardoor er sprake is van medeplegen.
Voor de feiten 5 en 6 acht zij de verklaringen van verdachte bij de politie en de categorisering van de wapens voldoende om tot een bewezenverklaring te komen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit vrijspraak van feit 2 omdat niet vaststaat dat er daadwerkelijk cocaïne in de aangetroffen ponypacks zat. Verdachte heeft dat zelf niet verklaard in zijn verhoor bij de politie en andere redengevende feiten en omstandigheden ontbreken voor de vaststelling daarvan, waardoor de indicatieve test onvoldoende is. Van het primair onder 3 tenlastegelegde wordt eveneens vrijspraak bepleit omdat er voor de invoer van drugs dan wel het opzettelijk aanwezig hebben daarvan geen wettig en overtuigend bewijs aanwezig is. Van het subsidiair onder 3 en onder 4 tenlastegelegde wordt vrijspraak bepleit omdat niet voldaan is aan het bewijsminimum. Er is namelijk slechts sprake van één potentiële bewijsbron, te weten de chats met [naam 1] (feit 3 subsidiair) en de chats met [naam 2] (feit 4). Verder moet er door het ondubbelzinnig versluierd taalgebruik behoedzaamheid worden betracht bij de interpretatie van de chatgesprekkenwaardoor er een verband met andere bewijsmiddelen moet zijn om daaraan voldoende duiding te kunnen geven en daarvan is geen sprake. Verder geldt voor feit 3 subsidiair dat de rol van verdachte niet als medeplegen kan worden aangemerkt. Voor feit 4 wordt nog aangevoerd dat de gesprekken te weinig concreet en slechts oriënterend van aard zijn waardoor er geen sprake is van voorbereidingshandelingen. Ten aanzien van feit 5 en 6 refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht, waarbij de rechtbank opmerkt dat zij hierbij niet uitputtend is geweest, nu het dossier naast de in bijlage II genoemde bewijsmiddelen vele andere bewijsmiddelen bevat. Omwille van de leesbaarheid van de opgenomen bewijsmiddelen volstaat de rechtbank met een samenvatting van de OVC- en tapgesprekken en de via de diverse berichtendiensten gevoerde chatgesprekken. Hierbij geldt dat de betreffende brondocumenten leidend zijn.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Aanleiding onderzoek Bruno
Op 29 maart 2019 werd door de politie een personenauto gecontroleerd met daarin [naam 3] en [naam 4] . In de rugleuning van de bijrijdersstoel werd een blok cocaïne van 500 gram aangetroffen. Na onderzoek van de telefoon van [naam 3] bleek dat deze cocaïne vermoedelijk was bestemd voor [medeverdachte 1] (verder: [medeverdachte 1] ). Naar aanleiding hiervan is een onderzoek opgestart tegen [medeverdachte 1] onder de naam Bruno. Uit de diverse BOB-middelen die hierbij zijn ingezet, bleek dat [medeverdachte 1] contacten onderhield met [medeverdachte 2] (verder: [medeverdachte 2] ). Uit die contacten rees het vermoeden dat zij zich samen bezig hielden met de handel in verdovende middelen waarbij [medeverdachte 2] mogelijk de leverancier was. Hierna is het onderzoek voornamelijk gericht op [medeverdachte 2] . Uit het verdere onderzoek bleek dat hij contacten had met [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] (verder: [medeverdachte 4] ) en verdachte, vermoedelijk in het kader van verschillende overtredingen van de Opiumwet. Dit heeft in dit onderzoek voor alle voornoemde personen tot diverse verdenkingen van strafbare feiten geleid.
Identificatie versleutelde berichtendiensten en nicknames
EncroChat
Uit het onderzoek Bruno is naar voren gekomen dat diverse verdachten gebruik maakten van PGP-toestellen. Daarbij werd onder meer gebruik gemaakt van de berichtendienst van EncroChat onder nicknames. De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat [medeverdachte 2] eerst gebruik heeft gemaakt van de [nickname 1] en na inbeslagname van zijn PGP-toestel op een nieuw toestel van de [nickname 2] . [medeverdachte 3] heeft gebruik gemaakt van de [nickname 3] en [medeverdachte 1] van de [nickname 4] .
SkyECC
Daarnaast is gebruik gemaakt van de versleutelde berichtendienst SkyECC. [medeverdachte 2] maakte via deze berichtendienst gebruik van het SKY-ID [nummer 1] onder de [nickname 5] en [nickname 6] . Verdachte maakte gebruik van het SKY-ID [nummer 2] met de nicknames [nickname 7] , [nickname 8] en [nickname 8] .
Signal
Tot slot is gebruik gemaakt van de app Signal waarbij sprake is van een zogenaamde end-to-end-encryptie en waarmee versleutelde berichten kunnen worden verstuurd. [medeverdachte 3] maakte gebruik van deze applicatie onder de [nickname 9] , [medeverdachte 4] van [nickname 10] , [medeverdachte 1] van [nickname 11] en verdachte van [nickname 12] .
Tand/tandloze
Uit de OVC- en tapgesprekken van [medeverdachte 2] bleek dat regelmatig de naam of term ‘tandloze’ of ‘de tandloze’ werd gebruikt. Ook wordt daarin gesproken over ‘tand’. Uit onderzoek is gebleken dat hiermee [medeverdachte 3] wordt bedoeld .
Feit 2
Onder dit feit wordt verdachte verweten dat hij op 17 juni 2020 te Middelburg opzettelijk 16,7 gram cocaïne aanwezig heeft gehad. Op 17 juni 2020 heeft er een doorzoeking van de woning aan de [adres] te [plaats] plaatsgevonden waar verdachte samen met zijn toenmalige vriendin [naam 5] (verder: [naam 5] ) en dochter woonachtig was. Verdachte was op het moment van de doorzoeking ook aanwezig. Bij deze doorzoeking is in de keuken in een verborgen ruimte van een keukenkast een blik babyvoeding aangetroffen met daarin 25 ponypacks met daarin een wit poeder. In de woonkamer werd een portemonnee aangetroffen met hierin vijf dezelfde ponypacks met wit poeder. De inhoud van de ponypacks is indicatief positief getest op cocaïne en leverde een netto gewicht op van 16,7 gram.
Beoordeeld moet worden of voldoende vaststaat dat de inhoud van de aangetroffen ponypacks cocaïne betrof. De rechtbank is van oordeel dat dat het geval is. Anders dan de verdediging meent, volgt naar haar oordeel uit het politieverhoor van verdachte van 18 november 2020 namelijk wel dat verdachte heeft bevestigd dat de ponypacks cocaïne bevatten. Zo blijkt daaruit namelijk dat wanneer hij gevraagd wordt naar de aangetroffen ponypacks, hij verklaart dat die van hem zijn. Het feit dat iemand bevestigt dat iets van hem is, laat zien dat diegene weet waarover het gaat. Op de vraag waarom verdachte dit in bezit had, verklaart hij vervolgens dat dit nog een voorraadje was wat hij had en het ook gewoon geld is. Hij had het verborgen omdat hij niet wilde dat zijn vriendin het wist. Het feit dat verdachte concreet benoemt dat het een voorraadje was en dat het geld waard was, maakt onmiskenbaar duidelijk dat hij er zelf ook vanuit gaat dat het cocaïne was en hij dus precies wist waarover het ging. Dat geldt temeer nu verdachte in datzelfde verhoor ook verklaart dat hij cocaïne heeft gebruikt en het moeilijk is om daarmee te stoppen.
Ten overvloede merkt de rechtbank nog op dat ponypacks vaak worden gebruikt voor het verpakken van gebruikershoeveelheden cocaïne en het dossier diverse bewijsmiddelen bevat dat verdachte ook dealde in cocaïne.
Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat de positief indicatieve test voldoende wordt ondersteund door overige bewijsmiddelen, zodat deze bruikbaar is voor het bewijs. Hiermee staat vast dat de inhoud van de aangetroffen ponypacks cocaïne betreft. De rechtbank acht dan ook het onder 2 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
Feit 3
Primair
Onder dit feit wordt aan verdachte de invoer van 25 pakketten cocaïne in Nederland vanuit Colombia verweten. Ondanks dat het dossier sterke aanwijzingen bevat dat de 25 pakketten daadwerkelijk vanuit Colombia in Nederland zijn ingevoerd, is de rechtbank van oordeel dat het dossier onvoldoende concreet bewijs bevat om tot een bewezenverklaring hiervan te komen. De rechtbank spreekt verdachte daarom hiervan vrij.
Subsidiair
Subsidiair wordt aan verdachte verweten het medeplegen van strafbare voorbereidings- en/of bevorderingshandelingen van Opiumwetfeiten ten aanzien van met name de invoer van cocaïne vanuit Colombia in Nederland. De rechtbank overweegt hierover dat zich in het dossier chatgesprekken bevinden die verdachte in de tenlastegelegde periode had met het contact [naam 1] via de berichtendienst Signal op zijn Huawei-telefoon. In die chatgesprekken werd informatie gedeeld over vluchtschema’s, waaronder vluchtnummers, vertrek- en aankomsttijden van vliegtuigen, contacten van verdachte op Schiphol, inspecties die door de douane zouden plaatsvinden en hoe deze omzeild konden worden en voorschotten die waren betaald. Daarnaast werd informatie gedeeld over de werkwijze, onder meer via video’s van een laboratorium en van het inpakken van gesealde pakketten in dozen met daar overheen een deklading van bloemen. Ook werd er in de gesprekken gesproken over het maken van afspraken voor ontmoetingen, te betalen percentages, 25 pakketten/los cosos die gereed waren, waarvan foto’s werden gestuurd, en over de wijze van plaatsen in het vliegtuig, waarbij een foto werd gestuurd van een tekening van een vrachtlading waarop met een rode cirkel een plaats is gemarkeerd. Verder zijn er ook foto’s verzonden van witte rechthoekige blokken met verschillende logostempels en wit poeder.
Bewijsminimum
De rechtbank volgt de verdediging niet in het gevoerde verweer dat het bewijs voor dit feit slechts op één bron berust, namelijk het uitgewerkte Signal-gesprek met [naam 1] dat is aangetroffen op de Huawei telefoon van verdachte. Deze gesprekken vinden plaats in de periode van 26 maart 2020 tot en met 7 juni 2020. Hoewel deze gesprekken als één geheel zijn opgenomen in het dossier, is de rechtbank van oordeel dat dit niet als één bewijsmiddel heeft te gelden. Deze complete uitdraai van alle gesprekken levert meerdere bewijsmiddelen en bronnen op. Het zijn namelijk meerdere gesprekken, gevoerd op meerdere dagen en op verschillende tijdstippen en hierin werden verschillende onderwerpen besproken. Ook komt erin deze chats input van derden aan bod en valt dit ook terug te lezen, zoals het gedeelde bericht van [naam 6] “We zijn klaar” met daarbij een foto van pakketten, het bericht “het moet gaan zoals [bijnaam] ons zei in Rotterdam” en het bericht “die ouwe wil alleen met de scanner werken”. De inhoud van de gesprekken wordt ook bevestigd door feitelijke omstandigheden zoals de ontmoetingen die hebben plaatsgevonden naar aanleiding van de gemaakte afspraken, de voorschotten die zijn betaald en de pakketten die gereed zijn en waarvan foto’s zijn gestuurd.
Afgezien van het voorgaande worden de gesprekken ondersteund door het op de Motorola telefoon van verdachte aangetroffen gesprek met [naam 1] dat is gevoerd in de periode 12 februari 2020 tot en met 16 april 2020 waarin eveneens over vluchten vanuit Colombia naar Nederland wordt gesproken en waarin werd gezegd dat het nummer dat werd doorgeven zonder problemen is binnengekomen. Uit de combinatie van deze gesprekken valt op te maken dat de Motorola telefoon de voorganger was van de Huawei telefoon van verdachte.
Duiding inhoud gesprekken
De rechtbank stelt in dit verband voorop dat behoedzaamheid moet worden betracht bij het duiden van de betekenis en strekking van gesprekken met verhullend taalgebruik, nu niet zonder meer kan worden aangenomen dat die gesprekken over strafbare feiten gaan. Desalniettemin is de rechtbank van oordeel dat er in de chatgesprekken met [naam 1] onmiskenbaar over de handel in en invoer van cocaïne wordt gesproken. Daarbij overweegt zij dat het geen logische en gebruikelijke conversaties zijn wanneer deze over legale zaken zouden gaan. Zo is algemeen bekend dat cocaïne doorgaans uit Zuid-Amerikaanse landen wordt gesmokkeld en dat dit niet alleen via zeeschepen gaat maar ook via de luchtvaart. Dat de gesprekken over cocaïne gaan, wordt bovendien ondersteund door de foto’s en video’s die in de gesprekken worden gestuurd en waarnaar in de gesprekken wordt verwezen. Op deze foto’s zijn namelijk witte blokken te zien met een ingeperst logostempel bestaande uit letters of tekens waarvan ook algemeen bekend is dat cocaïne op deze wijze wordt verhandeld, zodat de rechtbank er vanuit gaat dat dit blokken cocaïne betreffen. Ook werden er foto’s gestuurd waarop gesealde pakketten zijn te zien en waarbij werd gezegd “wij zijn klaar”. Op grond hiervan alsmede het hiervoor overwogene verwerpt de rechtbank dan ook het verweer dat er geen sprake is van een verband met andere bewijsmiddelen om voldoende duiding aan de inhoud van de gesprekken te kunnen geven. Dat geldt te meer nu verdachte in zijn verhoor bij de politie op de vraag wat er werd vervoerd als antwoord gaf dat er bloemen werden vervoerd en daarbij in de lach schoot, hij verder geen inhoudelijke verklaring heeft afgelegd en zich op zijn zwijgrecht heeft beroepen. Dat het woord cocaïne niet wordt gebruikt doet aan het voorgaande niet af. Het is immers algemeen bekend dat het in de aard van de illegale handel ligt dat hierover niet openlijk wordt gesproken. Om tot de conclusie te komen dat de gesprekken over cocaïne gaan, is evenmin vereist dat er ook daadwerkelijk cocaïne in beslag is genomen.
Medeplegen
Medeplegen kan worden bewezenverklaard wanneer sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking, waaraan verdachte een bijdrage van voldoende gewicht heeft geleverd. De rechtbank stelt op grond van de chatgesprekken vast dat verdachte degene was die communiceerde met de persoon die verantwoordelijk was voor de te versturen cocaïne vanuit Colombia, namelijk [naam 1] . Voorts blijkt dat verdachte de verantwoordelijke persoon was voor de ontvangst van de cocaïne op Schiphol en alles wat daarbij kwam kijken. Zo had hij contacten op Schiphol en controle over een scanner van de douane. Verder blijkt uit de gesprekken dat hij zowel met [naam 1] als de contacten op Schiphol onderhandelde over de te betalen percentages en voorschotten betaalde. Anders dan de verdediging heeft betoogd, is de rechtbank van oordeel dat verdachte daarmee een essentiële rol in de gehele keten van de invoer van cocaïne vervulde, waarmee hij een significante bijdrage heeft geleverd. Hierbij heeft hij nauw en bewust samengewerkt met anderen en van het enkel bemiddelen was geen sprake. Het medeplegen is aldus wettig en overtuigend bewezen.
Conclusie
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen, dat verdachte in de periode van 26 maart 2020 tot en met 16 juni 2020 strafbare voorbereidings- en/of bevorderingshandelingen heeft medegepleegd ten aanzien van de handel in en het binnen het grondgebied van Nederland brengen van cocaïne vanuit Colombia.
Feit 4
Onder dit feit wordt aan verdachte verweten dat hij strafbare voorbereidings- en/of bevorderingshandelingen van Opiumwetfeiten ten aanzien van met name de invoer van cocaïne vanuit Ecuador in Nederland heeft medegepleegd. De rechtbank overweegt hierover dat het dossier uitgewerkte chatgesprekken bevat, die hebben plaatsgevonden in de periode van 1 februari 2020 tot en met 7 juni 2020 via de berichtendienst Signal met onder meer een contact genaamd ‘ [naam 2] ’. Deze zijn aangetroffen in zowel de Motorola als de Huawei telefoon van verdachte. In deze gesprekken liet verdachte onder meer weten dat hij bij KLM Cargo mensen heeft die voor hem willen werken. Hij heeft daar een scanner, een coördinator en drie ploegendiensten. Hij laat verder weten ook via de zee te werken. Er wordt gesproken over dat het nu via water gaat omdat de vliegvelden zijn gesloten, over het uithalen van aantallen in de haven van Antwerpen, het betalen van een schadevergoeding door de Albanees die is vergeten om uit te halen, over [bedrijf 1] in Vlissingen, over het werken met deklading zoals cacao, bananen, met een hout- of champignonbedrijf en het regelen van handel en connecties daarvoor. Verder wordt door verdachte gezegd dat hij contact heeft met wet/wetgeving die tegen betaling de doos/kist laat doorgaan. De man vraagt anderhalf miljoen wat hier neerkomt op 50 cosos maar je kunt erin stoppen wat je wilt.
Bewijsminimum
Op grond van het feit dat de rechtbank zich voor het bewijs baseert op de uitgewerkte gesprekken uit beide telefoons die bij verdachte zijn aangetroffen, wordt het verweer van de verdediging met betrekking tot het bewijsminimum reeds verworpen. Er is daarenboven geen sprake van één bron omdat de inhoud van de chatgesprekken op zichzelf al meerdere bewijsmiddelen oplevert, nu het gaat om meerdere gesprekken die zijn gevoerd op meerdere dagen en verschillende tijdstippen en waarin over verschillende onderwerpen werd gesproken. Daarnaast zijn er niet alleen chatgesprekken gevoerd met [naam 2] , maar ook met anderen, waaronder met de persoon die gebruik maakt van [telefoonnummer 1] .
Duiding inhoud gesprekken
Voor het duiden van de betekenis en strekking van de gesprekken met verhullend taalgebruik, stelt de rechtbank evenals bij feit 3 voorop dat behoedzaamheid moet worden betracht. Desondanks is de rechtbank ook voor dit feit van oordeel dat er in de gesprekken met [naam 2] en met het [telefoonnummer 2] over de handel in en invoer van cocaïne wordt gesproken. Evenals voor feit 3 geldt hier dat het geen logische en gebruikelijke conversaties zijn wanneer deze over legale zaken zouden gaan. Ook hier had het op de weg van verdachte gelegen om een uitleg over de gesprekken te geven maar dat heeft hij niet gedaan. Hij heeft er voor gekozen om hier niets tegenover te stellen en zich op zijn zwijgrecht te beroepen. Hiervoor heeft de rechtbank al overwogen dat het bekend is dat cocaïne doorgaans uit Zuid-Amerikaanse landen wordt gesmokkeld, niet alleen via de luchtvaart maar vooral ook via zeeschepen die vervolgens in de havens in onder andere in Nederland en België moet worden uitgehaald waarvoor uithalers of uithaalgroepen nodig zijn. Bekend is ook dat hiervoor deklading zoals cacao, bananen en andere importgoederen wordt gebruikt. Ook is bekend dat hiervoor mensen worden omgekocht en schadevergoeding moet worden betaald wanneer gemaakte afspraken niet worden nagekomen. Daarbij komt dat in deze gesprekken niet alleen dezelfde mogelijkheden voor de drugssmokkel worden genoemd als die onder feit 3 aan de orde zijn, maar ook gelijkluidende bewoordingen worden gebruikt zoals “cosos” waarover door de rechtbank reeds is geoordeeld dat die gesprekken over cocaïne gingen.
Voorbereidingshandelingen
Verder blijkt naar het oordeel van de rechtbank uit de gesprekken ook dat deze niet slechts een oriënterend karakter hadden waarbij enkel sprake was van kennis- en informatie-uitwisseling. Er kan daaruit namelijk duidelijk worden afgeleid dat er afspraken zijn gemaakt en toezeggingen zijn gedaan waaraan ook daadwerkelijk uitvoering en opvolging is gegeven. Zo blijkt uit de gesprekken dat wanneer [naam 2] zei dat het uithalen in de haven van Antwerpen niet is gelukt, verdachte zei dat ze het opnieuw kunnen sturen en hij een groep mensen heeft die verdovende middelen uit de schepen in de havens kan halen. Ook blijkt daaruit dat [naam 2] het [bedrijf 2] heeft voorgesteld om mee te werken waarop verdachte later in een gesprek terugkwam en aangaf dat hij het aan het regelen is voor het [bedrijf 2] . Verder blijkt ook dat verdachte contacten met wet/wetgeving heeft die tegen betaling lading laat doorgaan. Op grond hiervan is er dan ook geen sprake meer van informeren maar van organiseren en dus van daadwerkelijk concrete voorbereidingshandelingen waardoor het verweer van de verdediging op dit punt wordt verworpen.
Conclusie
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen, dat verdachte in de periode van 1 februari 2020 tot en met 7 juni 2020 strafbare voorbereidings- en/of bevorderingshandelingen heeft medegepleegd ten aanzien van de handel in en het binnen het grondgebied van Nederland brengen van cocaïne vanuit Ecuador.
Feiten 5 en 6
Onder deze feiten wordt verdachte verweten dat hij op 17 juni 2020 te Middelburg een vuurwapen van het merk Colt, type Governement, met 8 kogelpatronen, een alarmpistool van het merk Bruni, model 92, en een ploertendoder voorhanden heeft gehad. Deze voorwerpen zijn bij de doorzoeking op 17 juni 2020 van de woning aan de [adres] te [plaats] aangetroffen. Zoals hiervoor al overwogen was verdachte op die datum samen met zijn toenmalige vriendin [naam 5] en dochter op dit adres woonachtig en was daar op het moment van de doorzoeking ook aanwezig. Verdachte heeft zich ter terechtzitting op zijn zwijgrecht beroepen maar heeft zowel in zijn verklaring van 17 juni 2020 als in zijn verklaring van 18 november 2020 bij de politie bekend dat deze voorwerpen van hem waren. Tijdens zijn verhoor bij de rechter-commissaris op 20 november 2020 in verband met de toetsing rechtmatigheid inverzekeringstelling en vordering tot bewaring is verdachte bij zijn eerder afgelegde verklaringen gebleven. Nu [naam 5] bovendien heeft verklaard dat zij niets afwist van de aangetroffen voorwerpen in de woning en zij vermoedt dat deze van verdachte zijn, staat voor de rechtbank genoegzaam vast dat de aangetroffen voorwerpen van verdachte waren. Omdat deze voorwerpen aangemerkt kunnen worden als (vuur)wapens en munitie in de zin van de Wet wapens en munitie acht de rechtbank het tenlastegelegde onder feit 5 en 6 wettig en overtuigend bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
2
op 17 juni 2020 te Middelburg, opzettelijk aanwezig heeft gehad, 16,7 gram cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
3 subsidiair
in de periode van 26 maart 2020 tot en met 16 juni 2020 in Nederland en/of in Colombia tezamen en in vereniging met anderen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of bewerken en/of verwerken en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen, dan wel aanwezig hebben van 25 pakketten cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen, (telkens)
- één of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) mede te plegen, en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen en/of
- zich en/of (een) ander(en) gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen en/of
- voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist dat zij bestemd waren tot het plegen van het/de hierboven bedoelde feit(en),
hebbende verdachte en/of (een of meer van) verdachtes mededader(s) (telkens):
- in persoon, telefonisch en/of via chatberichten contact met één of meer mededaders(s) en/of contactperso(o)n(en) onderhouden en/of informatie uitgewisseld en/of afspraken gemaakt over het transporteren en/of afleveren en/of
controleren en/of scannen en/of uithalen en/of verstrekken en/of vervoeren van voornoemde cocaïne (middels deklading) en/of
- ontmoetingen gehad in Nederland, met betrekking tot het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren van (een deklading met daarbij) voornoemde handelshoeveelheden cocaïne en/of
- geld in het vooruitzicht gesteld (gekregen en verstrekt (gekregen).
4
in de periode van 01 februari 2020 tot en met 07 juni 2020 in Nederland en/of in België en/of Ecuador tezamen en in vereniging met anderen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of bewerken en/of verwerken en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen, dan wel aanwezig hebben van cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen, (telkens)
- één of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat feit mede te plegen en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen en/of
- zich en/of (een) ander(en) gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen en/of
- telefonisch en/of via chatberichten contact met één of meer mededaders(s) en/of contactpersonen onderhouden en/of informatie uitgewisseld over het transporteren en/of afleveren en/of controleren en/of scannen en/of uithalen en/of verstrekken en/of vervoeren van een deklading (bananen en/of champignons) met daarbij cocaïne en/of
- personen en/of bedrijven benaderd en/of laten benaderen om zich ter beschikking te stellen als dekmantel en/of (ver)koper voor de deklading en/of voor de ontvangst en/of opslag van voornoemde handelshoeveelheden cocaïne en/of
- de logistiek geregeld voor het (zee- en/of landtransport van (een) lading(en) met daartussen cocaïne.
5
op 17 juni 2020 te Middelburg twee, vuurwapens van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten:
- een pistool, van het merk Colt, type Governement en
- een alarmpistool van het merk Bruni, model 92 en
munitie van categorie III, te weten 8 kogelpatronen van het merk Geco voorhanden heeft gehad.
6
op 17 juni 2020 te Middelburg een slagwapen van categorie I van de Wet wapens en munitie, te weten een ploertendoder voorhanden heeft gehad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
Het Openbaar Ministerie vordert op grond van hetgeen zij bewezen acht aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van vier jaar met aftrek van voorarrest. Daarnaast vordert zij oplegging van een geldboete van € 15.000,-. Daarbij wordt rekening gehouden met het feit dat verdachte geen relevante documentatie heeft, de overschrijding van de redelijke termijn van berechting van ruim een jaar en de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals die ter zitting naar voren zijn gebracht.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Indien de gevoerde bewijsverweren niet worden gevolgd, bepleit de verdediging om verdachte niet meer, dan wel slechts voor korte tijd, terug te sturen naar de gevangenis, eventueel aangevuld met een voorwaardelijke straf en een (maximale) taakstraf. Daartoe wordt aangevoerd dat gelet op het verstrijken van de tijd vergelding als strafdoel niet meer voorop moet staan, maar de speciale preventie. Met het oog op dat strafdoel zou een lange gevangenisstraf de huidige persoonlijke omstandigheden van verdachte in negatieve zin doorkruisen. Het niet relevante strafblad van verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn van berechting pleiten ook voor oplegging van een dergelijke straf. Voor wat betreft de gevorderde geldboete wordt betoogd deze niet aan verdachte op te leggen nu niet is gebleken van geldelijk gewin en deze straf in het licht van de persoonlijke omstandigheden van verdachte niet passend is. Tot slot wordt verzocht om verdachte per datum uitspraak opnieuw te schorsen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte wordt veroordeeld voor het tot twee maal toe medeplegen van het verrichten van voorbereidingshandelingen ten behoeve van Opiumwetfeiten, het bezit van cocaïne en het voorhanden hebben van wapens en munitie. Verdachte verdient hiervoor een straf en de rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Aard en ernst van de feiten
Met de bewezenverklaarde feiten heeft verdachte deel uitgemaakt van de georganiseerde en ondermijnende drugshandel. Daarbij hield verdachte zich bezig met het voorbereiden van handel in en de invoer van cocaïne vanuit Zuid Amerikaanse landen, zowel via het luchtverkeer als door middel van zeeschepen. Hierover werden door verdachte gesprekken gevoerd en afspraken gemaakt, onder meer over dekladingen en over het ronselen van (haven)personeel en het omkopen van luchthaven- en douane personeel. Door op deze wijze te handelen heeft verdachte gedurende langere tijd een bijdrage geleverd aan de instandhouding van de criminele drugshandel. Daarbij werd getracht om uit het zicht en uit de handen van politie en justitie te blijven door het gebruik van katvangers, door zo min mogelijk over de telefoon te communiceren en vooral in persoon af te spreken, versluierd en verhullend taalgebruik in de onderlinge communicatie en door gebruik van PGP-toestellen.
De harddrugshandel op zich brengt zware criminaliteit met zich mee waarbij geweld niet wordt geschuwd en waarvoor de aangetroffen wapens naar het oordeel van de rechtbank ook een aanwijzing zijn. Daarnaast wordt corruptie in de hand gewerkt wat het vertrouwen in de rechtstaat schendt. Daarbij komt dat cocaïne een gevaar voor de volksgezondheid vormt en daardoor op zijn beurt ook vermogenscriminaliteit en overlast teweegbrengt. Verder brengt de handel in harddrugs mee dat een zwart-geld circuit ontstaat met alle gevolgen van dien. Dat is ook de reden dat op de dergelijke feiten zware straffen zijn gesteld. Verdachte heeft zich om al deze gevolgen kennelijk niet bekommerd en slechts gehandeld uit winstbejag. Hij heeft de rechtstaat aldus ernstig ondermijnd en bijzonder weinig verantwoordelijkheid voor zijn handelen genomen.
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte
Uit het strafblad van verdachte blijkt dat hij in het verleden niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten en hij als first offender dient te worden aangemerkt. Daarnaast heeft de rechtbank kennis genomen van de door verdachte aangevoerde persoonlijke omstandigheden. Hoewel zij begrijpt dat verdachte nu een normale baan heeft die hij wil voortzetten, hij de (financiële) zorg heeft voor zijn kinderen, en hij zijn schulden wil afbetalen, geven deze persoonlijke omstandigheden geen aanleiding om hiermee in strafmatigende zin rekening te houden. Deze omstandigheden hebben verdachte er immers ook niet van weerhouden om telkens bewust te kiezen voor het snelle geld en het plegen van ernstige strafbare feiten.
De strafoplegging
De rechtbank is van oordeel dat de ernst van de feiten, in het bijzonder de ondermijning van de rechtstaat en het te beschermen belang van de volksgezondheid, geen ruimte laten voor een andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Gelet op de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS en straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd, komt de rechtbank in beginsel tot een gevangenisstraf van vier jaar. Hierbij geldt als een zwaarwegende factor de rol die verdachte heeft ingenomen met betrekking tot de door hem gepleegde feiten, zoals deze met name is gebleken uit de chatberichten. Ten opzichte van medeverdachten (en andere onbekend gebleven personen) nam hij veelal een organiserende rol in en was hij actief in en bij meerdere facetten van de drugshandel. Daar komt bij dat bij feit 3 weliswaar voorbereidingshandelingen voor de handel en invoer van drugs uit Colombia bewezen zijn verklaard, maar deze voorbereidingen zich in een zodanig vergevorderd stadium bevonden dat ze qua strafwaardigheid die van daadwerkelijke invoer dicht genaderd waren.
Bij de strafoplegging dient rekening te worden gehouden met het tijdsverloop in deze zaak. De rechtbank stelt namelijk vast dat het recht op een openbare behandeling binnen een redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6, eerste lid van het EVRM, in deze zaak is geschonden. Deze termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Staat jegens verdachte een handeling is verricht waaruit verdachte heeft opgemaakt en redelijkerwijs heeft kunnen opmaken dat het Openbaar Ministerie het ernstig voornemen had tegen hem een strafvervolging in te stellen. In dit geval moet de termijn worden gerekend vanaf 18 november 2020, te weten de datum van de inverzekeringstelling van verdachte. De behandeling van deze zaak is niet afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar na aanvang van de hiervoor genoemde termijn, terwijl de rechtbank geen bijzondere omstandigheden aanwezig acht, die deze overschrijding rechtvaardigen. De redelijke termijn is hiermee met ruim tien maanden overschreden. Op grond daarvan is de rechtbank van oordeel dat een korting moet worden toegepast van zes maanden.
Rekening houdend met de korting van zes maanden komt de rechtbank tot een uiteindelijke gevangenisstraf van tweeënveertig maanden met aftrek van voorarrest.
Nu uit het dossier niet blijkt dat het financieel gewin uit de bewezenverklaarde feiten zichtbaar was in de levensstijl of goederen van verdachte, ziet de rechtbank geen aanleiding om aan verdachte naast de gevangenisstraf een geldboete op te leggen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
Voorlopige hechtenis
De rechtbank stelt vast dat de voorlopige hechtenis is geschorst tot de dag van de einduitspraak in eerste aanleg. Verzocht is om de voorlopige hechtenis van verdachte opnieuw te schorsen. Bij de beoordeling van dat verzoek, dient de rechtbank de belangen van de samenleving en verdachte af te wegen. Het belang van verdachte is onder meer ingegeven door zijn baan, de (financiële) zorg voor zijn kinderen en het afbetalen van schulden. De rechtbank heeft daar kennis van genomen en bij de beoordeling betrokken.
Echter, nu is de situatie zo dat de inhoudelijke behandeling heeft plaatsgevonden en verdachte schuldig wordt bevonden aan het plegen van ernstige strafbare feiten. De ernst van de bewezen verklaarde feiten en de opgelegde gevangenisstraf nopen tot het oordeel dat het strafvorderlijk belang bij herleving van de voorlopige hechtenis zwaarder weegt dan de persoonlijke belangen van verdachte. Het verzoek van de verdediging om de voorlopige hechtenis opnieuw te schorsen wordt derhalve afgewezen. Dat verdachte zich gedurende de schorsing aan alle voorwaarden heeft gehouden, maakt deze weging niet anders.

7.Het beslag

7.1
De onttrekking aan het verkeer
Onder verdachte zijn een ploertendoder en drie holsters voor vuurwapens in beslag genomen. Voor de ploertendoder geldt dat een van de bewezenverklaarde feiten is begaan met betrekking tot dit voorwerp. Verder is dit voorwerp van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang. Voor de holsters geldt dat deze voorwerpen bij gelegenheid van het onderzoek naar de tenlastegelegde feiten zijn aangetroffen en deze voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang, terwijl de voorwerpen dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten. Hierdoor zijn de ploertendoder en de holsters vatbaar voor onttrekking aan het verkeer waartoe de rechtbank ook zal beslissen.
7.2
De verbeurdverklaring
Onder verdachte is ook een Iphone in beslag genomen. Gebleken is dat deze telefoon aan verdachte toebehoorde en gelet op de andere telefoon van verdachte was ook deze Iphone er kennelijk op gericht en bestemd tot het plegen van het bewezenverklaarde onder feit 3 subsidiair. Daaruit volgt dat deze Iphone een voorwerp betreft met betrekking tot welke het bewezenverklaarde feit onder 3 subsidiair is begaan. De Iphone is daardoor vatbaar voor verbeurdverklaring waartoe de rechtbank ook zal beslissen.
Onder verdachte is tot slot een geldbedrag in beslag genomen. Dit geldbedrag behoort aan verdachte toe. Gebleken is dat dit geldbedragen geheel of grotendeels door middel van de bewezen verklaarde feiten onder 3 subsidiair en onder 4 zijn verkregen. De geldbedragen zijn daarom vatbaar voor verbeurdverklaring waartoe de rechtbank ook zal beslissen.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 33, 33a, 36b, 36c, 36d, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2, 10 en 10a van de Opiumwet en de artikelen 13, 26, 54 en 55 en van de Wet wapens en Munitie.

9.De beslissing

De rechtbank:
Voorvragen
- verklaart ten aanzien van het tenlastegelegde onder 1 de dagvaarding nietig;
Vrijspraak
- verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder feit 3 primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 2:Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 3 subsidiair:Medeplegen van een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voorbereiden of bevorderen door een ander trachten te bewegen om dat feit mede te plegen en/of behulpzaam te zijn en/of gelegenheid/middelen/inlichtingen te verschaffen en zich of een ander gelegenheid, middelen of inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen en voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden en andere betaalmiddelen voorhanden te hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit;
feit 4:Medeplegen van een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voorbereiden of bevorderen door een ander trachten te bewegen om dat feit mede te plegen en/of behulpzaam te zijn en/of gelegenheid/middelen/inlichtingen te verschaffen en zich of een ander gelegenheid, middelen of inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen;
feit 5:Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, terwijl het feit is begaan met betrekking tot een (vuur)wapen van categorie III, meermalen gepleegd, en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, terwijl het feit is begaan met betrekking tot munitie van categorie III;
feit 6:Handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van tweeënveertig maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- verklaart onttrokken aan het verkeer de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten:
1. STK Wapen, Ploertendoder (Omschrijving: G_642401, Zwart);
3 STK Holster voor vuurwapen (Omschrijving: G_602974);

Beslag

- verklaart verbeurd de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten:
1. STK GSM (Omschrijving: g_602968, i phone);
605 EUR, (Omschrijving: G_603016 ).
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.E. Dekker, voorzitter, mr. R.J.H. Goossens en mr. E.G.F. Vliegenberg, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. de Jonge, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 29 september 2023.