4.3.2De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Aanleiding onderzoek Bruno
Op 29 maart 2019 werd door de politie een personenauto gecontroleerd met daarin [naam 1] en [naam 2] . In de rugleuning van de bijrijdersstoel werd een blok cocaïne van 500 gram aangetroffen. Na onderzoek van de telefoon van [naam 1] bleek dat deze cocaïne vermoedelijk was bestemd voor [medeverdachte 1] (verder: [medeverdachte 1] ). Naar aanleiding hiervan is een onderzoek opgestart tegen [medeverdachte 1] onder de naam Bruno. Uit de diverse BOB-middelen die hierbij zijn ingezet, bleek dat [medeverdachte 1] contacten onderhield met verdachte. Uit die contacten rees het vermoeden dat zij zich samen bezig hielden met de handel in verdovende middelen waarbij verdachte mogelijk de leverancier was. Hierna is het onderzoek voornamelijk gericht op verdachte. Uit het verdere onderzoek bleek dat hij contacten had met [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] (verder: [medeverdachte 3] ) en [medeverdachte 4] (verder: [medeverdachte 4] ), vermoedelijk in het kader van verschillende overtredingen van de Opiumwet. Dit heeft in dit onderzoek voor alle voornoemde personen tot diverse verdenkingen van strafbare feiten geleid.
Identificatie versleutelde berichtendiensten en nicknames
EncroChat
Uit het onderzoek Bruno is naar voren gekomen dat diverse verdachten gebruik maakten van PGP-toestellen. Daarbij werd onder andere gebruik gemaakt van de berichtendienst van EncroChat onder nicknames. Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte eerst gebruik heeft gemaakt van de [nickname 3] en na inbeslagname van zijn PGP-toestel op een nieuw toestel van de [nickname 4] . [medeverdachte 2] heeft gebruik gemaakt van de [nickname 5] en [medeverdachte 1] van de [nickname 6] .
SkyECC
Daarnaast is gebruik gemaakt van de versleutelde berichtendienst SkyECC. Verdachte maakte via deze berichtendienst gebruik van het SKY-ID [nummer 1] onder de [nickname 7] en [nickname 8] . [medeverdachte 4] maakte gebruik van het SKY-ID [nummer 2] met de nicknames [nickname 9] , [nickname 10] , [nickname 11] .
Signal
Tot slot is gebruik gemaakt van de app Signal waarbij sprake is van een zogenaamde end-to-end-encryptie en waarmee versleutelde berichten kunnen worden verstuurd. [medeverdachte 2] maakte gebruik van deze applicatie onder de [nickname 12] , [medeverdachte 3] van [nickname 13] , [medeverdachte 1] van [nickname 14] en [medeverdachte 4] van [nickname 15] .
Tand/tandloze
Uit de OVC- en tapgesprekken van verdachte bleek dat regelmatig de naam of term 'tandloze’ of ‘de tandloze’ werd gebruikt. Ook wordt daarin gesproken over ‘tand’. Uit onderzoek is gebleken dat hiermee [medeverdachte 2] wordt bedoeld.
Indien een EncroChat- of SkyECC-account wordt toegeschreven aan één van de verdachten, dan zal de rechtbank bij de bespreking van de aan verdachte verweten feit(en) volstaan met het vermelden van de namen van verdachten indien een EncroChat- of SkyECC-gesprek wordt aangehaald.
Feit 1 primair
Onder dit feit wordt verdachte het medeplegen van de invoer van zes kilo cocaïne verweten. De rechtbank is op grond van de opgenomen bewijsmiddelen van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich hieraan samen met anderen schuldig heeft gemaakt.
Op grond van de uitspraken van deze rechtbank van 26 april 2023 in de zaken van [naam 3] (EncroChat [nickname 2] ) en [naam 4] , staat vast dat zij zich schuldig hebben gemaakt aan de invoer van 6 kilogram cocaïne. Zij hebben deze cocaïne tussen 27 en 29 april 2020 in de haven van Vlissingen uit het schip de [naam schip] gehaald. Uit de in bijlage II opgenomen EncroChat-berichten blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat ook verdachte hierbij betrokken is geweest door deze invoer mede te organiseren en als tussenpersoon tussen de verzender, uithalers en ontvanger van de cocaïne te fungeren. Zij overweegt hiertoe het volgende.
Verdachte voerde gesprekken met [nickname 1] (tot op heden niet geïdentificeerd) in het Spaans. Uit deze gesprekken kan worden afgeleid dat [nickname 1] de verzender van de cocaïne was. Uit die gesprekken volgt ook dat [nickname 1] op 9 april 2020 aan verdachte vroeg hoe zij het gaan organiseren. Verdachte antwoordde hierop om 13.21 uur dat hij met de arbeiders zal gaan praten. Hierna nam hij om 13.38 uur contact op met [naam 3] met de mededeling dat er over twee weken 30 kilo aankomt en de vraag of hij die kan pakken en zo ja, hoeveel procent hij daarvan wil. Ook heeft verdachte op 13 april 2020 aan [nickname 1] de naam van de boot gevraagd en die vervolgens doorgegeven aan [naam 3] . Verdachte heeft zo de uithaal van de cocaïne mede mogelijk gemaakt.
De betrokkenheid van verdachte gaat echter nog verder. Verdachte had ook wetenschap over het verloop van de cocaïne-invoer en de betaling. Zo laat hij op 13 april 2020 aan [naam 3] weten dat het er geen 30 maar 6 zijn en dat ze hun meer zullen betalen voor deze 6. Dat de rol van verdachte groter was dan alleen die van tussenpersoon wordt ook bevestigd door het gegeven dat verdachte door [naam 3] (mede)verantwoordelijk wordt gehouden voor de betaling van [naam 3] en [naam 4] voor het uithalen van de cocaïne. Zo volgt uit de EncroChat-gesprekken tussen [naam 3] en [naam 5] ( [nickname 16] ) dat er na het uithalen van de 6 kilo cocaïne geen betaling van [naam 3] en [naam 4] heeft plaatsgevonden. [naam 3] zei hierover op 10 mei 2020 tegen [naam 5] dat ze nog niks hebben gehad maar dat dat het probleem is van [verdachte] en dat hij het dan maar uit eigen zak moet betalen.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de gesprekken dat de cocaïne niet voor verdachte was bestemd, maar voor een ander. Dit sluit zoals reeds is geoordeeld de betrokkenheid van verdachte echter niet uit. Daarnaast beschikte verdachte ook over de gegevens van deze opdrachtgever, maar wilde hij deze kennelijk niet geven. Zo vroeg [naam 3] namelijk op 14 mei 2020 aan [naam 5] of hij [naam 6] uit [plaats] kent omdat [verdachte] niet wil zeggen waar hij woont en zijn nummer niet wil geven. De rechtbank leidt hieruit af dat verdachte ervoor heeft gekozen om ook met betrekking tot de betaling van de uitvoerders niet uit zijn rol tussen [naam 3] en de ontvanger (vermoedelijk [naam 6] uit [plaats] ) te stappen en ook na de invoer contact heeft onderhouden.
Uit het voorgaande volgt dat de rol van verdachte verder strekte dan het enkel geven van een telefoonnummer en het bij elkaar brengen van personen, zoals de verdediging heeft gesteld. Verdachte had betrokkenheid vóór, tijdens en na de invoer en zijn rol was zowel bemiddelend als organisatorisch van aard. Zijn rol was daarmee van zodanige aard en gewicht dat hij een belangrijke schakel in het geheel vormde om de invoer van de 6 kilo cocaïne te kunnen bewerkstelligen. Verdachte kan daarom als medepleger worden aangemerkt. Dat hierbij nog meer personen betrokken waren, zoals een opdrachtgever, doet niet af aan de bijdrage van verdachte in dit geheel.
Feit 2
Onder dit feit wordt verdachte het medeplegen van de invoer 100 en 300 gram cocaïne verweten. Hierover staat vast dat er op 13 januari 2020 door de douane op Schiphol tenminste twee uit Suriname afkomstige pakketten zijn onderschept met in beide verpakkingen "Pasta Americana 500g Fondant", zijnde beide een substantie die indicatief positief zijn getest op cocaïne.
Betrokkenheid verdachte
Beoordeeld moet worden of verdachte een rol heeft gehad in het versturen van deze pakketten vanuit Suriname naar Nederland. De rechtbank is van oordeel dat dit het geval is.
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte op zijn twee telefoons over meerdere verzendlijsten van [bedrijf 1] beschikte. Op één van deze lijsten stonden de twee onderschepte pakketten met pakketnummers 13607 en 13617 vermeld en deze waren ook gemarkeerd. Uit deze lijst valt op te maken dat die onder [agent] vielen. Gelet op het feit dat [bedrijf 2] in Amsterdam beschikt over een lucht- en zeevracht pakkettendienst, gaat de rechtbank er vanuit dat met [agent] , [agent] van [bedrijf 2] werd bedoeld. Het is ook deze [agent] bij wie verdachte op 13 januari 2020, de dag van aankomst en onderschepping van de twee pakketten op Schiphol, informeerde naar deze twee pakketten en de betreffende pakketnummers daarbij ook werden benoemd. Verder bleek dat de afzender van het pakket met nummer ‘13617’ [naam 7] is, één van de contacten van verdachte die in een andere onder hen in beslag genomen telefoon is aangetroffen.
Daarbij komt dat uit de aangehaalde bewijsmiddelen blijkt dat verdachte op 5 februari 2020 een gesprek heeft gevoerd met een onbekende vrouw over het versturen van pakketten uit Suriname. Uit dit gesprek blijkt dat het gaat om versturen van pakketten met verdovende middelen. De vrouw vertelde hierin tegen verdachte dat er van haar eerder een pakket is onderschept in verband met verdovende middelen. Verdachte zei in dit gesprek tegen de vrouw dat hij mensen in Suriname kent die kleine hoeveelheden versturen aan wie hij een naam en adres geeft. Hij heeft een goed iemand in Suriname nodig, mensen die ook weten wat ze er in moeten doen en vraagt de vrouw of zij dat kan regelen.
Tot slot komt uit de aangehaalde bewijsmiddelen naar voren dat verdachte op 12 februari 2020 een pakket bij [bedrijf 2] heeft afgegeven dat naar cocaïne stonk.
Bij gebrek aan een verklaring van verdachte hoe bovenvermelde omstandigheden moeten worden uitgelegd, is de rechtbank van oordeel dat hieruit kan worden geconcludeerd dat het verdachte is geweest die pakketten met kleine hoeveelheden verdovende middelen, waaronder de twee pakketten in kwestie, vanuit Suriname naar Nederland stuurde. Hij liet dat in zijn opdracht door anderen doen waardoor hij zelf zo min mogelijk risico liep. Het is in de handel van verdovende middelen ook bekend dat opdrachtgevers dergelijke handelingen niet zelf verrichten maar hiervoor katvangers gebruiken. Gelet op het feit dat het versturen en ontvangen van pakketten geen eenzijdige handeling is, is er sprake van medeplegen.
Cocaïne
Ondanks het feit dat de cocaïne niet door het NFI is onderzocht en enkel positief indicatief is getest, is de rechtbank van oordeel dat vaststaat dat de twee onderschepte pakketten cocaïne bevatten. Dit volgt reeds uit de hierboven vermelde omstandigheden, waaraan verdachte geen andere uitleg heeft gegeven, terwijl dat wel op zijn weg had gelegen. Daarnaast blijkt uit het hiervoor onder feit 1 overwogene dat verdachte zich met de invoer van cocaïne bezighield. Bovendien ondersteunen de indicatieve testen van beide pakketten elkaar nu beide pakketten in opdracht van verdachte zijn verstuurd en de wijze van “inwassen” van de cocaïne hetzelfde was. Op grond hiervan is tevens zijn wetenschap hiervan een gegeven.
Hoeveelheid
Over de hoeveelheid cocaïne die de verpakkingen fondant zouden bevatten, leidt de rechtbank uit het dossier af dat de cocaïne was opgelost in de fondant waardoor het niet mogelijk was om een netto weging uit te voeren. Als gevolg hiervan is het gewicht van de cocaïne geschat. Er is echter niet inzichtelijk gemaakt waarop deze schatting is gebaseerd. Bovendien verschilt de schatting per pakket hetgeen zonder nadere toelichting tot onduidelijkheid leidt. De rechtbank is daarom van oordeel dat niet van deze schatting kan worden uitgegaan en de hoeveelheden van 100 en 300 gram cocaïne niet kunnen worden bewezen. Wel acht de rechtbank twee hoeveelheden cocaïne wettig en overtuigend bewezen.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte zich in januari 2020 schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van invoer van twee hoeveelheden cocaïne uit Suriname. Anders dan de verdediging is zij van oordeel dat het hier niet een enkel ongeoorloofd wilsbesluit betrof.
Feit 3
Onder dit feit wordt verdachte verweten dat hij zich in de tenlastegelegde periode schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van voorbereidings- en/of bevorderingshandelingen van Opiumwetfeiten waaronder invoer van cocaïne in Nederland. De rechtbank overweegt hierover dat er zich in het dossier uitgewerkte gesprekken bevinden van chatgesprekken die verdachte had met diverse contacten via verschillende berichtendiensten zoals EncroChat, SkyECC en via Signal, alsook tap- en OVC-gesprekken. In deze gesprekken wordt onder meer gesproken over prijzen, blokken, zetten, inleggen, uithalen, breken, testen, stempels, havenbedrijven in Vlissingen, pasta, diverse chemicaliën, stinken naar coke, poeder. Ook worden er foto’s gestuurd van blokken. Zo vroeg verdachte op 4 februari 2020 aan [medeverdachte 2] wat hij met die kok gaat doen waarop [medeverdachte 2] zei dat de kok zei dat als je er water in gooit het gewoon goed blijft. Vervolgens wordt besproken wanneer ze dat dan gaan doen en dat [medeverdachte 2] nog niet heeft afgesproken. Verdachte zei dat hij er niet op ging wachten omdat die ene droog is, gewoon poeder, waarop [medeverdachte 2] zei ze stinken naar coke toch. Later spraken ze over 150 van die testen die aan [nickname 13] ( [medeverdachte 3] ) moesten worden gegeven en dat de testen uit de pot moesten worden betaald. Op 5 mei 2020 werd tussen verdachte en [medeverdachte 1] gesproken over dat verdachte volgende week moet inleggen en het project € 9.000,- kost. Hij vroeg of [medeverdachte 1] die vloes (de rechtbank begrijpt: geld) kan regelen. Verder zei verdachte dat er twee partijen onderweg zijn van 30 en 15 en aan hem is gevraagd of hij kan pakken. Op 11 juni 2020 vroeg verdachte bij [naam 8] naar blokken en een foto daarvan waarop [naam 8] twee foto’s stuurde waarop een blok met een witte substantie zichtbaar is, voorzien van de tekst #85.
Duiding inhoud gesprekken
De rechtbank merkt in dit verband op dat behoedzaamheid moet worden betracht bij het duiden van de betekenis en strekking van gesprekken met verhullend taalgebruik, nu niet zonder meer kan worden aangenomen dat die gesprekken over strafbare feiten gaan. Desalniettemin is rechtbank van oordeel dat er in de gesprekken onmiskenbaar over de handel in en invoer van cocaïne wordt gesproken. Daarbij overweegt zij dat het geen logische en gebruikelijke conversaties zijn wanneer deze over legale zaken zouden gaan. Het had ook op de weg van verdachte gelegen om een uitleg over de gesprekken te geven maar dat heeft hij niet gedaan. Hij heeft er voor gekozen om hier niets tegenover te stellen en zich op zijn zwijgrecht te beroepen. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt aldus uit de gesprekken dat hierin wordt gesproken over de handel in cocaïne. Het woord coke wordt notabene in een aantal gesprekken genoemd. Verder is algemeen bekend dat cocaïne wordt verhandeld in blokken met een ingeperst logostempel en dat deze doorgaans één kilo per stuk wegen. Daarnaast komen in de gesprekken getallen terug die naar het oordeel van de rechtbank slaan op geldbedragen en meer in het bijzonder op de prijs van een kilo cocaïne. De waarde van geïmporteerde cocaïne ligt in Nederland tussen de € 25.000,- en € 27.000,-. Voor verdere bewerking en verkoop moeten de blokken worden gebroken en het resultaat van de bewerking worden getest. Ook is het een feit van algemene bekendheid dat cocaïne doorgaans uit Zuid-Amerikaanse landen wordt gesmokkeld onder andere via zeeschepen en dat deze cocaïne vervolgens in havens zoals Vlissingen in Nederland moet worden uitgehaald. Hiervoor zijn uithalers nodig dat regelmatig medewerkers van havenbedrijven zijn, zoals [bedrijf 3] , [bedrijf 4] en [bedrijf 5] in Vlissingen. Daarnaast wordt cocaïne regelmatig ingevoerd via vermenging met een andere stof waardoor deze moet worden uitgewassen. De benodigde mensen voor dit proces worden koks genoemd.
Dat de gesprekken over cocaïne gaan, wordt ondersteund door de foto’s die worden gestuurd. Op deze foto’s zijn namelijk blokken te zien met een ingeperst logostempel. Indien dit wordt bezien in het licht van de inhoud van de gesprekken, kan worden vastgesteld dat de blokken op de foto’s blokken cocaïne betreffen. Dat er geen cocaïne in beslag is genomen, doet aan het voorgaande niet af.
Daarbij komt dat het algemeen bekend is dat het in de aard van de illegale cocaïnehandel ligt dat hierover niet openlijk wordt gesproken. Dat blijkt ook in onderhavig geval zo te zijn, nu er ook door verdachte en medeverdachten voor de communicatie over de handel in cocaïne gebruik is gemaakt van PGP-telefoons. Deze telefoons maken gebruik van speciale encryptie waardoor de berichten niet zomaar door anderen kunnen worden gelezen of worden onderschept. En alsof dat niet genoeg is, is gebleken dat daarbij ook nog gebruik werd gemaakt van nicknames en werd er gesproken in versluierd taalgebruik. Nu niet is gebleken dat er ook normale alledaagse gesprekken met deze telefoons werden gevoerd, kan worden geconcludeerd dat het onmiskenbare doel van het communiceren via deze telefoons was om onherkenbaar en onbespied te blijven.
Aangetroffen goederen
Voor de beoordeling of het tenlastegelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen, zijn ook de bij de doorzoekingen aangetroffen goederen van belang zoals de lijsten van medewerkers en plattegronden van havenbedrijven, de zeekaarten, de wapens en munitie, de notities over chemicaliën, het geld en de PGP-telefoons. De rechtbank is van oordeel dat deze goederen in het licht van de gevoerde gesprekken, het gegeven dat veel cocaïne via de havens van Vlissingen wordt ingevoerd en bij cocaïnehandel vaak sprake is van (dreiging) met geweld door middel van wapens, een uitdrukkelijk verband met drugshandel hadden.
Voor zover is aangevoerd dat dit verband er niet was, zoals met betrekking tot het geld en de PGP-telefoons, overweegt de rechtbank dat uit de gesprekken is gebleken, dat er behoorlijke geldbedragen nodig zijn voor het doen van investeringen en betalingen in de drugshandel. Zo blijkt onder meer al uit het hiervoor aangehaalde gesprek met [medeverdachte 1] dat verdachte een bedrag van € 9.000,- moest inleggen en het blok dat hij bij [naam 8] kocht, € 26.500,- kostte. Zij gaat er daarom vanuit dat het aangetroffen geld daarvoor was bestemd. Voor wat betreft het PGP-toestel overweegt de rechtbank dat uit het hiervoor overwogene reeds is gebleken dat het onmiskenbare doel van het communiceren via deze toestellen was om onherkenbaar en onbespied te blijven. De rechtbank is op grond daarvan tevens van oordeel dat deze toestellen wel degelijk bestemd waren om voorbereidingshandelingen te plegen. Dit geldt temeer nu er enkel drugs georiënteerde gesprekken met de PGP-toestellen zijn gevoerd en geen normale alledaagse gesprekken. Het verweer van de verdediging wordt dan ook verworpen.
Voorbereidingshandelingen
Verder blijkt naar het oordeel van de rechtbank uit de gesprekken ook dat deze geen oriënterend karakter hadden waarbij enkel sprake was van kennis- en informatie-uitwisseling. Er kan daaruit namelijk duidelijk worden afgeleid dat de inhoud van de gesprekken ook daadwerkelijk tot uitvoering werd gebracht waardoor het voorstadium van de strafbare voorbereiding is gepasseerd. Zo blijkt namelijk uit de gesprekken dat verdachte aan [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] vroeg om voor diverse spullen te zorgen, ergens naar toe te brengen of te bewaren wat vervolgens ook gebeurde. Ook blijkt daaruit dat verdachte bij [naam 8] een afspraak maakt om een blok te kopen voor € 26.500,- en [naam 9] dit voor hem in Amsterdam is gaan ophalen. Daarmee is sprake van daadwerkelijk concrete voorbereidingshandelingen waardoor het verweer van de verdediging op dit punt eveneens wordt verworpen.
Medeplegen
Medeplegen kan worden bewezenverklaard wanneer sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking, waaraan verdachte een bijdrage van voldoende gewicht heeft geleverd. De rechtbank leidt uit de gesprekken af dat verdachte contacten had met onder meer verkopers, leveranciers en uithalers. Daarmee stond verdachte aan het begin van de invoerketen van de cocaïne in Nederland en kan daardoor als distributeur worden aangemerkt. Ook is uit de gesprekken af te leiden dat hij aan anderen zoals [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] vroeg om dingen voor hem te doen zoals het regelen van geld, het bewaren, pakken en brengen van cocaïne en andere spullen. Zo is hiervoor al aangehaald dat verdachte aan [medeverdachte 1] vroeg om “vloes” te regelen voor zijn inleg, oftewel geld. Ook valt in de gesprekken te lezen dat [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] een donnie moeten pakken of met spullen ergens naar toe moeten komen. Verdachte zegt namelijk zelf in een van de gesprekken dat hij daar niet zelf mee gaat rijden. Hieruit blijkt naar het oordeel van de rechtbank tevens dat hij met en onder gebruikmaking van anderen drugshandel bedreef waardoor hij kan worden aangemerkt als organisator en opdrachtgever. Uit de gesprekken blijkt dat dit in een nauwe en bewuste samenwerking ging met voornoemde personen maar ook met anderen ging. Het medeplegen is dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Conclusie
Op grond van het voorgaande is de rechtbank aldus van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen, dat verdachte strafbare voorbereidings- en bevorderingshandelingen heeft medegepleegd ten aanzien van de handel in en het binnen het grondgebied van Nederland brengen van cocaïne. Gelet op de tijdspanne waarbinnen de gesprekken hebben plaatsgevonden, gaat de rechtbank uit van een bewezenverklaarde periode van 1 januari 2020 tot 26 september 2020.
Feit 4
Onder dit feit wordt verdachte verweten dat hij op 16 april 2020 te Middelburg 69 patronen van het kaliber 9 mm, drie patroonmagazijnen, twee stroomstootwapens en een pepperspray gun voorhanden heeft gehad. Deze goederen zijn bij de doorzoeking op 16 april 2020 van de woning aan het [adres] te [plaats] aangetroffen. Verdachte was op dat moment niet aanwezig maar verbleef daar wel.
Uitgangspunt is dat een persoon wetenschap heeft van de in zijn woning aanwezige goederen en dat deze goederen zich ook in zijn machtssfeer bevinden, tenzij er omstandigheden aannemelijk zijn geworden waaruit voortvloeit dat dit in dit geval anders is.
De ter zitting ingenomen stelling dat verdachte geen wetenschap had van de twee stroomstootwapens en de pepperspray gun nu deze van de vader van verdachte waren en bovendien in de schuur bij de woning lagen, volgt de rechtbank niet. Dit blijkt niet uit het dossier en die stelling is verder ook niet onderbouwd. Daar komt bij dat deze verklaring niet door verdachte zelf is afgelegd maar bij monde van zijn raadsman, zodat deze verklaring niet kan worden aangemerkt als een verklaring van verdachte ter zitting. Het had op de weg van verdachte gelegen om daar zelf iets over te verklaren. Dit geldt temeer nu in de woning ook een vuurwapen (Glock) is aangetroffen met zijn DNA erop waarvoor hij eerder is veroordeeld, met daarbij de patronen en patroonhouders die eveneens worden geacht van verdachte te zijn. Hij heeft zelf echter geen enkele verklaring gegeven voor de aanwezigheid van deze goederen in de woning waar hij verbleef en heeft zich steeds op zijn zwijgrecht beroepen.
Onder deze omstandigheden ziet de rechtbank niet in dat van voornoemd uitgangspunt zou moeten worden afgeweken, zodat zij van oordeel is dat verdachte alle goederen voorhanden heeft gehad.
Nu deze voorwerpen ook aangemerkt kunnen worden als wapens en munitie in de zin van de Wet wapens en munitie, acht de rechtbank het tenlastegelegde onder feit 4 wettig en overtuigend bewezen.
De verdediging heeft nog betoogd dat bij de eerdere veroordeling van verdachte voor het voorhanden hebben van de Glock ook het voorhanden hebben van de daarbij aangetroffen patronen en magazijn zijn meegenomen, zodat sprake is van eendaadse samenloop. Dit volgt de rechtbank niet. Het vonnis ziet op de bewezenverklaring van alleen de Glock en ook in de strafoverwegingen wordt geen melding gemaakt van de patroonmagazijnen. Het feit dat is overwogen dat een vuurwapen met bijbehorende houders en patronen is aangetroffen, maakt voorgaande niet anders.
Feit 5 primair
Onder dit feit wordt verdachte verweten dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan (gewoonte)witwassen.
Beoordelingskader witwassen
De rechtbank stelt voorop dat voor een veroordeling voor witwassen zoals neergelegd in artikel 420bis, eerste lid, onder a en b, van het Wetboek van Strafrecht (Sr) dient te worden bewezen dat het tenlastegelegde geldbedrag uit enig misdrijf (gronddelict) afkomstig is. Het is voor een bewezenverklaring van het bestanddeel “afkomstig uit enig misdrijf” niet vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het tenlastegelegde geldbedrag afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf.
Het Openbaar Ministerie gaat uit van een onbekend gebleven gronddelict. De rechtbank neemt dat bij de beoordeling van het tenlastegelegde ook als uitgangspunt. In dat geval dient de rechtbank op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden te beoordelen of het niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde geldbedrag van enig misdrijf afkomstig is. Het is daarbij aan het Openbaar Ministerie om hiervoor bewijs aan te dragen.
De rechtbank zal dit beoordelen aan de hand van het hiervoor ontwikkelde toetsingskader in het 6-stappen-arrest (ECLI:NL:GHAMS:2013:BY8481). Allereerst moet worden vastgesteld of de aangedragen feiten en omstandigheden van zodanige aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen. Als dit het geval is, dan mag van verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van de gelden en/of goederen. Deze verklaring moet concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk zijn. Bij de beoordeling van deze verklaring spelen de omstandigheden waaronder en het moment en de wijze waarop deze tot stand is gekomen een rol. Zo kan het van belang zijn of de verdachte van meet af aan een tegenwicht tegen de verdenking heeft geboden of dat hij pas in een laat stadium van het onderzoek is gaan verklaren. Zodra de verklaring van verdachte voldoende tegenwicht biedt, is het aan het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar de door verdachte gestelde alternatieve herkomst van de goederen. Uit de resultaten van dat onderzoek zal dienen te blijken of met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat de goederen waarop de verdenking betrekking heeft een legale herkomst hebben en dat een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring overblijft.
Het toetsingskader toegepast op deze zaak
-
Vermoeden van witwassen
Tijdens de doorzoekingen op de diverse verblijf- en bedrijfsadressen van verdachte zijn contante geldbedragen aangetroffen van € 13.200,-, € 1.850,- en een biljet van € 500,-. Daarnaast zijn veel sieraden en merkkleding aangetroffen. De aangetroffen sieraden zijn getaxeerd op een waarde van € 97.719,- en de merkkleding op een waarde van in totaal van € 103.135,35,-. Uit onderzoek naar de vermogenspositie van verdachte en zijn toenmalige partner [naam 10] (verder: [naam 10] ) is naar voren gekomen dat zij tezamen een totaalbedrag van € 11.770,- aan contante stortingen hebben gedaan op hun bankrekeningen.
Het in huis hebben van dergelijke grote hoeveelheden contant geld brengt een (onnodig) risico met zich, in tegenstelling tot het bewaren ervan op een bankrekening. Het gebruik van grote coupures van € 500,- is ook ongebruikelijk in het reguliere betalingsverkeer. Het is daarnaast een feit van algemene bekendheid dat diverse vormen van criminaliteit gepaard gaan met grote hoeveelheden contant geld. Een van die vormen is drugscriminaliteit, ten aanzien waarvan betrokkenheid van verdachte in het voorgaande is vastgesteld. Ook acht de rechtbank het van belang dat er bij verdachte twee ‘PGP-telefoons’ zijn aangetroffen. Hiervoor is reeds overwogen dat het onmiskenbare doel van deze PGP telefoons was om onherkenbaar en onbespied te blijven.
Verder is uit het vermogensonderzoek gebleken dat in de tenlastegelegde periode bij verdachte en [naam 10] wel sprake was van legale (girale) geldstromen, maar dat deze onvoldoende waren om de aangetroffen contanten aan cash, de bankstortingen en de luxe levensstijl die zij er op na hielden, te kunnen bekostigen. Dit, terwijl ook sprake was van schulden. De rekeningen werden hoofdzakelijk gevoed door toeslagen, kinderbijslag en kind gebonden budget. Ook de bedrijfsrekening van verdachte vertoont nagenoeg geen ontvangsten.
Nu de aangetroffen geldbedragen en contante stortingen hierdoor niet kunnen worden verklaard, is er een eenvoudige kasopstelling gemaakt van de contante ontvangsten en uitgaven. Hieruit volgt een in beginsel onverklaarbaar groot verschil tussen de contante ontvangsten en de contante uitgaven. Het gaat dan om een bedrag van € 65.900,-.
De rechtbank is van oordeel dat al deze omstandigheden tezamen (meer dan) voldoende zijn om een vermoeden van witwassen te rechtvaardigen.
-
Verklaring van verdachte en onderzoek door Openbaar Ministerie
Door de verdediging is naar voren gebracht dat het verschil tussen de contante ontvangsten en contante uitgaven verklaarbaar is door de casinowinsten die [verdachte] in de periode van 2013 t/m 2017 onder andere in Suriname heeft behaald. Het gaat hierbij om een totaalbedrag van € 92.500,-. Ook heeft verdachte een schade-uitkeringen van verzekeringsmaatschappij-en gehad als gevolg van brand in 2014 voor een bedrag van € 18.162,60 en als gevolg van schade aan een Audi A6 voor een totaal bedrag van € 12.985,72. Verder had hij de diamanten uitsluitend ter bemiddeling aan doorverkoop onder zich voor iemand anders en leefde hij onder de Nibud-normen. Dit alles leidt er volgens de verdediging toe dat niet alleen het beginsaldo maar ook een aantal posten van de kasopstelling onjuist is.
De rechtbank stelt vast dat bij de kasopstelling is uitgegaan van een beginsaldo van € 0,-- per 1 januari 2018. De aanvangsdatum heeft te maken met het fiscale onderzoek/geschil door respectievelijk met de Belastingdienst dat al liep en zag op de periode van 2013 tot en met 2017.
Naar de casinowinsten van vóór 2018 is in het verleden in dat verband ook onderzoek gedaan, waarvan de resultaten zich in het dossier bevinden. De Belastingdienst heeft gesteld dat er door verdachte een aantal keer casinowinsten zijn behaald en dat deze per bank zijn uitgekeerd, maar dat het zeer de vraag is of deze behaalde speelwinsten de herkomst van de destijds onverklaarbare gelden konden verklaren. Verdachte heeft immers het casino veelvuldig bezocht maar van slechts een beperkt aantal keren is bekend geworden wat er is gewonnen en wat de inzet is geweest. Gelet op het feit dat een meer structurele winst met gokspellen onaannemelijk is, heeft de Belastingdienst deze behaalde speelwinsten buiten beschouwing gelaten. Om diezelfde redenen is de rechtbank eveneens van oordeel dat de casinowinsten ook hier bij de bepaling van het beginsaldo buiten beschouwing moeten worden gelaten. Daarbij komt dat de winsten kennelijk per bank zijn uitbetaald en gesteld noch gebleken is dat en zo ja, wanneer verdachte deze bedragen heeft opgenomen. De rechtbank gaat dan ook uit van een beginsaldo van € 0,--, nu ook overigens niet is gebleken van contante gelden per 1 januari 2018. Hetgeen hieromtrent door [boekhouder] is verklaard, doet hieraan niet af. Voor zover door verdachte is gewezen op een schade-uitkering in 2014, maakt dat het voorgaande niet anders. Deze vergoeding is per bank uitgekeerd, terwijl niet is gebleken dat dit bedrag is opgenomen en vervolgens door verdachte 4 jaar is bewaard. Dit acht de rechtbank ook niet aannemelijk.
De rechtbank overweegt verder over dat de gegeven verklaring van de zijde van verdachte over de contante inkomsten vanaf 1 januari 2018 het volgende.
Ten aanzien van de casinowinst is onder andere gewezen op de winst die verdachte in Suriname heeft behaald. Het gaat om een winst van 17.000 USD, gemaakt op 31 december 2019 in het casino in Paramaribo. Dit is concreet en verifieerbaar. Hiernaar is echter onderzoek gedaan. Gebleken is dat verdachte op 17 december 2019 op Schiphol voorgaand aan zijn vlucht naar Suriname door de Douane is gecontroleerd. Hierbij is gebleken dat hij in totaal € 6.050,-- aan contanten bij zich had, samen met een PGP-telefoon. Gelet op de hoogte van het contante geldbedrag, het gegeven dat het bedrag van € 3.050,-- in de koffer bestond uit alleen maar coupures van € 50,--, in samenhang bezien met het bezoek aan het buitenland en het bezit van de PGP-telefoon, bestaat ten aanzien van dit bedrag ook een vermoeden van witwassen. Dit vermoeden wordt bevestigd door het gegeven dat verdachte en zijn toenmalige echtgenote slechts geringe inkomsten hadden in dat jaar. Verdachte heeft voor de herkomst van dit bedrag geen verklaring gegeven, terwijl hij tegen zijn boekhouder heeft gezegd dat hij geen inkomsten had en leefde van de toeslagen en het inkomen van zijn vrouw. Gelet hierop wordt het bedrag van € 6.050,- geacht geen legale herkomst te hebben, terwijl aannemelijk is dat verdachte (een deel van) dit bedrag heeft aangewend om te spelen in het casino. De winst die hiervan het gevolg is, betreft dan zogenaamd vervolgprofijt en kan (een deel van het) bedrag dat verdachte op grond van de kasopstelling contant tot zijn beschikking heeft gehad niet verklaren.
Voor wat betreft de uitkeringen in 2018 als gevolg van schade aan een Audi A6 voor een totaalbedrag van € 12.985,72 is uit het dossier gebleken dat deze per bank zijn uitbetaald en deze daardoor geen verklaring zijn voor de herkomst van de contante gelden zoals die blijken uit de kasopstelling en waarover verdachte de beschikking had.
De verklaring die is gegeven over de diamanten en de kosten van levensonderhoud onder de Nibud-normen, is niet concreet en verifieerbaar. Zo heeft verdachte geen namen gegeven voor wie hij bemiddelde bij de doorverkoop van de diamanten. Dat er sprake zou zijn van kosten van levensonderhoud onder de Nibud-norm omdat verdachte vaak en lang bij zijn moeder verbleef die voor hem zorgde, ziet de rechtbank niet nu verdachte nog steeds getrouwd was met [naam 10] en ook geen overzicht heeft verstrekt van wat de kosten dan zouden zijn geweest. Naar het oordeel van de rechtbank is de verklaring van verdachte op deze punten dan ook onvoldoende onderbouwd. Onder die omstandigheden kan redelijkerwijs niet van het openbaar ministerie worden gevergd om nader onderzoek te doen naar de verklaring van verdachte.
Verdachte heeft ten aanzien van de andere posten van feitelijke uitgaven behorende bij de kastopstelling geen concrete en verifieerbare en op voorhand niet hoogst onwaarschijnlijke verklaring gegeven.
-
Van misdrijf afkomstig
Uit het voorgaande volgt dat het vermoeden van witwassen niet is weerlegd. Dit leidt de rechtbank tot de conclusie dat een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring overblijft.
Gelet op het feit dat elke uitgave in de tenlastegelegde periode als witwassen kan worden aangemerkt en tevens gelet op de aard, omvang en duur van het witwassen, acht de rechtbank bewezen dat verdachte van dit witwassen een gewoonte heeft gemaakt.
Medeplegen
Gebleken is dat verdachte in de tenlastegelegde periode nog gehuwd was met [naam 10] waardoor er sprake was van een economische eenheid. Uit de verklaring van [naam 10] volgt dat zij op de hoogte was van de beschikbare gelden en dat zij daarvan ook profiteerde. Ook volgen daaruit duidelijke aanwijzingen dat zij wist van de criminele activiteiten van verdachte. De rechtbank is daarom van oordeel dat verdachte zich in de tenlastegelegde periode samen met [naam 10] schuldig heeft gemaakt aan gewoontewitwassen van een totaal bedrag van € 65.900,62.