ECLI:NL:RBZWB:2023:6772

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 september 2023
Publicatiedatum
2 oktober 2023
Zaaknummer
02-217096-20
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor meerdere strafbare feiten, waaronder cocaïne-invoer en gewoontewitwassen

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 29 september 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere strafbare feiten, waaronder het medeplegen van de invoer van cocaïne, het voorbereiden van Opiumwetfeiten, wapen- en munitiebezit, en gewoontewitwassen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar, met aftrek van voorarrest, en een geldboete van € 50.000,-, te vervangen door 285 dagen hechtenis. De rechtbank overwoog dat de verdachte een actieve rol had in de georganiseerde drugshandel, waarbij hij betrokken was bij de invoer van cocaïne vanuit Zuid-Amerika en het gebruik van versleutelde communicatie om zijn activiteiten te verbergen. De rechtbank achtte de bewezenverklaring van de feiten op basis van diverse bewijsmiddelen, waaronder EncroChat-gesprekken en getuigenverklaringen. De verdachte had een luxe levensstijl, wat in contrast stond met zijn beperkte legale inkomsten. De rechtbank concludeerde dat de verdachte zich niet bekommerde om de gevolgen van zijn daden voor de volksgezondheid en de maatschappij, en dat hij geen verantwoordelijkheid nam voor zijn handelen. De rechtbank legde een zware straf op, rekening houdend met de ernst van de feiten en de overschrijding van de redelijke termijn van berechting.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-217096-20
vonnis van de meervoudige kamer van 29 september 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1975 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres]
raadsman mr. M.C. van der Want, advocaat te Middelburg

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zittingen van 26 en 27 juni waarbij de officieren van justitie, mrs. M.C. Fimerius en H.G. Klootwijk, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Het onderzoek ter terechtzitting is gesloten op 29 september 2023.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich meerdere malen in verschillende perioden schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de invoer van cocaïne en het medeplegen van voorbereidingshandelingen van Opiumwetfeiten, wapenbezit en het medeplegen van gewoontewitwassen.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Het Openbaar Ministerie acht het tenlastegelegde onder 1 primair, 2, 3, 4 en 5 primair wettig en overtuigend bewezen. Voor feit 1 baseert zij zich voornamelijk op EncroChat-gesprekken van onder meer verdachte waaruit blijkt dat er sprake is van een voltooide invoer van zes kilo cocaïne. Verder kan hieruit worden afgeleid dat verdachte de invoer van deze zes kilo cocaïne heeft mee georganiseerd met [nickname 1] . Zo is verdachte degene met contacten in het bronland, hij weet dat het zes kilo is geworden, ook weet hij de naam van het schip en hij blijft opdrachten uitzetten bij [nickname 2] . Voor feit 2 voert zij aan dat op grond van de stukken in het dossier de onderschepte pakketten te koppelen zijn aan verdachte. Dit feit bezien in de gehele context van de zaak, waaruit overduidelijk blijkt dat verdachte betrokken is bij cocaïnehandel, maakt dat de indicatieve test voldoende is om te concluderen dat de pakketten daadwerkelijk cocaïne bevatten. De pleegperiode dient wat haar betreft te worden ingekort in die zin dat deze aanvangt per januari 2020. Voor feit 3 kan op grond van chatgesprekken en OVC-gesprekken worden geconcludeerd dat het niet enkel bij praten over drugsgerelateerde activiteiten is gebleven maar dat daaraan ook daadwerkelijk uitvoering is gegeven waardoor er sprake is van voorbereidingshandelingen. Verdachte had hierin een leidende en sturende rol. De periode dient volgens haar te worden ingekort en wel dat deze eindigt op 26 september 2020, zijnde het moment dat de SKY-ECC telefoon niet meer actief was.
Voor feit 4 wordt aangevoerd dat de goederen zijn aangetroffen in de woning waar verdachte verbleef. Op grond van de jurisprudentie mag men bekend worden verondersteld met wat er zich in de woning bevindt waarin men verblijft. Bovendien heeft verdachte zich op zijn zwijgrecht beroepen, terwijl het geven van een verklaring in de rede lag.
Voor feit 5 wordt tenslotte aangevoerd dat het Openbaar Ministerie uitgaat van een onbekend gronddelict en dat op grond van het zes-stappen-arrest van het Hof niet anders kan dan dat het onverklaarbare vermogen een criminele herkomst heeft gehad. De gokwinst in Suriname valt weg door het onverklaarbare contante bedrag wat verdachte naar Suriname had meegenomen en andere winsten zijn niet aangetoond.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit vrijspraak van feit 1 omdat op grond van het dossier en dan met name de EncroChat-gesprekken niet kan worden vastgesteld dat verdachte hierin een rol in de zin van medeplegen of het plegen van voorbereidingshandelingen heeft gehad.
Met betrekking tot feit 2 wordt eveneens vrijspraak bepleit omdat uit het dossier niet is gebleken dat verdachte dit heeft georganiseerd, de cocaïne heeft gekocht dan wel vanuit Suriname heeft verstuurd. Verder was hij niet de ontvanger van deze pakketten en kon deze pakketten daardoor ook niet in ontvangst nemen. Opgemerkt wordt dat bewijs niet enkel uit omstandigheden kan worden geconstrueerd. Wanneer deze verweren worden gepasseerd, wordt aangevoerd dat nu het gelijktijdige invoer van twee pakketten betreft, er sprake was van één ongeoorloofd wilsbesluit.
Van feit 3 moet verdachte ook worden vrijgesproken omdat er weliswaar chatgesprekken in het dossier zitten waarin over diverse onderwerpen wordt gesproken, maar dat het enkel bij praten is gebleven. Verder ontbreekt het bewijs voor de tenlastegelegde gedachtestreepjes waarbij voor het aangetroffen geld wordt opgemerkt dat hiervan niet vaststaat dat dit bestemd was voor een Opiumwetdelict en dat de PGP-telefoon geen voorwerp is, bestemd voor het misdrijf dat wordt voorbereid en waardoor dit niet onder de reikwijdte van een strafbare voorbereiding valt. Tot slot wordt niet aan de vereisten voor medeplegen voldaan en het opzet van verdachte op het plegen van een concreet Opiumwetfeit is evenmin vast komen te staan.
Voor feit 4 wordt ten aanzien van de pepperspray-gun en de stroomstootwapens vrijspraak bepleit. Deze lagen in de schuur van de woning en waren van de vader van verdachte. Verdachte was van de aanwezigheid van deze goederen niet op de hoogte.
Tot slot wordt ook van feit 5 vrijspraak bepleit omdat het beginsaldo in de eenvoudige kasopstelling onjuist is. Er dient op 1 januari 2018 van een beginsaldo uit te worden gegaan van tenminste circa € 60.000,- als gevolg van de totale aantoonbare casinowinsten van
€ 92.500,-. Daarnaast heeft verdachte vóór die datum altijd bedrijven gehad en heeft zijn ex-vrouw altijd gewerkt waardoor een beginsaldo van nul onaannemelijk is. Daarnaast is nog sprake van casinowinsten en schade-uitkeringen na 1 januari 2018 en wordt ten onrechte uitgegaan van de Nibud-normen voor de kosten van levensonderhoud, waardoor geen sprake is van witwassen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht, waarbij de rechtbank opmerkt dat zij hierbij niet uitputtend is geweest, nu het dossier naast de in bijlage II genoemde bewijsmiddelen vele andere bewijsmiddelen bevat. Omwille van de leesbaarheid van de opgenomen bewijsmiddelen volstaat de rechtbank met een samenvatting van de OVC- en tapgesprekken en de via de diverse berichtendiensten gevoerde chatgesprekken. Hierbij geldt dat de betreffende brondocumenten leidend zijn.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Aanleiding onderzoek Bruno
Op 29 maart 2019 werd door de politie een personenauto gecontroleerd met daarin [naam 1] en [naam 2] . In de rugleuning van de bijrijdersstoel werd een blok cocaïne van 500 gram aangetroffen. Na onderzoek van de telefoon van [naam 1] bleek dat deze cocaïne vermoedelijk was bestemd voor [medeverdachte 1] (verder: [medeverdachte 1] ). Naar aanleiding hiervan is een onderzoek opgestart tegen [medeverdachte 1] onder de naam Bruno. Uit de diverse BOB-middelen die hierbij zijn ingezet, bleek dat [medeverdachte 1] contacten onderhield met verdachte. Uit die contacten rees het vermoeden dat zij zich samen bezig hielden met de handel in verdovende middelen waarbij verdachte mogelijk de leverancier was. Hierna is het onderzoek voornamelijk gericht op verdachte. Uit het verdere onderzoek bleek dat hij contacten had met [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] (verder: [medeverdachte 3] ) en [medeverdachte 4] (verder: [medeverdachte 4] ), vermoedelijk in het kader van verschillende overtredingen van de Opiumwet. Dit heeft in dit onderzoek voor alle voornoemde personen tot diverse verdenkingen van strafbare feiten geleid.
Identificatie versleutelde berichtendiensten en nicknames
EncroChat
Uit het onderzoek Bruno is naar voren gekomen dat diverse verdachten gebruik maakten van PGP-toestellen. Daarbij werd onder andere gebruik gemaakt van de berichtendienst van EncroChat onder nicknames. Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte eerst gebruik heeft gemaakt van de [nickname 3] en na inbeslagname van zijn PGP-toestel op een nieuw toestel van de [nickname 4] . [medeverdachte 2] heeft gebruik gemaakt van de [nickname 5] en [medeverdachte 1] van de [nickname 6] .
SkyECC
Daarnaast is gebruik gemaakt van de versleutelde berichtendienst SkyECC. Verdachte maakte via deze berichtendienst gebruik van het SKY-ID [nummer 1] onder de [nickname 7] en [nickname 8] . [medeverdachte 4] maakte gebruik van het SKY-ID [nummer 2] met de nicknames [nickname 9] , [nickname 10] , [nickname 11] .
Signal
Tot slot is gebruik gemaakt van de app Signal waarbij sprake is van een zogenaamde end-to-end-encryptie en waarmee versleutelde berichten kunnen worden verstuurd. [medeverdachte 2] maakte gebruik van deze applicatie onder de [nickname 12] , [medeverdachte 3] van [nickname 13] , [medeverdachte 1] van [nickname 14] en [medeverdachte 4] van [nickname 15] .
Tand/tandloze
Uit de OVC- en tapgesprekken van verdachte bleek dat regelmatig de naam of term 'tandloze’ of ‘de tandloze’ werd gebruikt. Ook wordt daarin gesproken over ‘tand’. Uit onderzoek is gebleken dat hiermee [medeverdachte 2] wordt bedoeld.
Indien een EncroChat- of SkyECC-account wordt toegeschreven aan één van de verdachten, dan zal de rechtbank bij de bespreking van de aan verdachte verweten feit(en) volstaan met het vermelden van de namen van verdachten indien een EncroChat- of SkyECC-gesprek wordt aangehaald.
Feit 1 primair
Onder dit feit wordt verdachte het medeplegen van de invoer van zes kilo cocaïne verweten. De rechtbank is op grond van de opgenomen bewijsmiddelen van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich hieraan samen met anderen schuldig heeft gemaakt.
Op grond van de uitspraken van deze rechtbank van 26 april 2023 in de zaken van [naam 3] (EncroChat [nickname 2] ) en [naam 4] , staat vast dat zij zich schuldig hebben gemaakt aan de invoer van 6 kilogram cocaïne. Zij hebben deze cocaïne tussen 27 en 29 april 2020 in de haven van Vlissingen uit het schip de [naam schip] gehaald. Uit de in bijlage II opgenomen EncroChat-berichten blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat ook verdachte hierbij betrokken is geweest door deze invoer mede te organiseren en als tussenpersoon tussen de verzender, uithalers en ontvanger van de cocaïne te fungeren. Zij overweegt hiertoe het volgende.
Verdachte voerde gesprekken met [nickname 1] (tot op heden niet geïdentificeerd) in het Spaans. Uit deze gesprekken kan worden afgeleid dat [nickname 1] de verzender van de cocaïne was. Uit die gesprekken volgt ook dat [nickname 1] op 9 april 2020 aan verdachte vroeg hoe zij het gaan organiseren. Verdachte antwoordde hierop om 13.21 uur dat hij met de arbeiders zal gaan praten. Hierna nam hij om 13.38 uur contact op met [naam 3] met de mededeling dat er over twee weken 30 kilo aankomt en de vraag of hij die kan pakken en zo ja, hoeveel procent hij daarvan wil. Ook heeft verdachte op 13 april 2020 aan [nickname 1] de naam van de boot gevraagd en die vervolgens doorgegeven aan [naam 3] . Verdachte heeft zo de uithaal van de cocaïne mede mogelijk gemaakt.
De betrokkenheid van verdachte gaat echter nog verder. Verdachte had ook wetenschap over het verloop van de cocaïne-invoer en de betaling. Zo laat hij op 13 april 2020 aan [naam 3] weten dat het er geen 30 maar 6 zijn en dat ze hun meer zullen betalen voor deze 6. Dat de rol van verdachte groter was dan alleen die van tussenpersoon wordt ook bevestigd door het gegeven dat verdachte door [naam 3] (mede)verantwoordelijk wordt gehouden voor de betaling van [naam 3] en [naam 4] voor het uithalen van de cocaïne. Zo volgt uit de EncroChat-gesprekken tussen [naam 3] en [naam 5] ( [nickname 16] ) dat er na het uithalen van de 6 kilo cocaïne geen betaling van [naam 3] en [naam 4] heeft plaatsgevonden. [naam 3] zei hierover op 10 mei 2020 tegen [naam 5] dat ze nog niks hebben gehad maar dat dat het probleem is van [verdachte] en dat hij het dan maar uit eigen zak moet betalen.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de gesprekken dat de cocaïne niet voor verdachte was bestemd, maar voor een ander. Dit sluit zoals reeds is geoordeeld de betrokkenheid van verdachte echter niet uit. Daarnaast beschikte verdachte ook over de gegevens van deze opdrachtgever, maar wilde hij deze kennelijk niet geven. Zo vroeg [naam 3] namelijk op 14 mei 2020 aan [naam 5] of hij [naam 6] uit [plaats] kent omdat [verdachte] niet wil zeggen waar hij woont en zijn nummer niet wil geven. De rechtbank leidt hieruit af dat verdachte ervoor heeft gekozen om ook met betrekking tot de betaling van de uitvoerders niet uit zijn rol tussen [naam 3] en de ontvanger (vermoedelijk [naam 6] uit [plaats] ) te stappen en ook na de invoer contact heeft onderhouden.
Uit het voorgaande volgt dat de rol van verdachte verder strekte dan het enkel geven van een telefoonnummer en het bij elkaar brengen van personen, zoals de verdediging heeft gesteld. Verdachte had betrokkenheid vóór, tijdens en na de invoer en zijn rol was zowel bemiddelend als organisatorisch van aard. Zijn rol was daarmee van zodanige aard en gewicht dat hij een belangrijke schakel in het geheel vormde om de invoer van de 6 kilo cocaïne te kunnen bewerkstelligen. Verdachte kan daarom als medepleger worden aangemerkt. Dat hierbij nog meer personen betrokken waren, zoals een opdrachtgever, doet niet af aan de bijdrage van verdachte in dit geheel.
Feit 2
Onder dit feit wordt verdachte het medeplegen van de invoer 100 en 300 gram cocaïne verweten. Hierover staat vast dat er op 13 januari 2020 door de douane op Schiphol tenminste twee uit Suriname afkomstige pakketten zijn onderschept met in beide verpakkingen "Pasta Americana 500g Fondant", zijnde beide een substantie die indicatief positief zijn getest op cocaïne.
Betrokkenheid verdachte
Beoordeeld moet worden of verdachte een rol heeft gehad in het versturen van deze pakketten vanuit Suriname naar Nederland. De rechtbank is van oordeel dat dit het geval is.
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte op zijn twee telefoons over meerdere verzendlijsten van [bedrijf 1] beschikte. Op één van deze lijsten stonden de twee onderschepte pakketten met pakketnummers 13607 en 13617 vermeld en deze waren ook gemarkeerd. Uit deze lijst valt op te maken dat die onder [agent] vielen. Gelet op het feit dat [bedrijf 2] in Amsterdam beschikt over een lucht- en zeevracht pakkettendienst, gaat de rechtbank er vanuit dat met [agent] , [agent] van [bedrijf 2] werd bedoeld. Het is ook deze [agent] bij wie verdachte op 13 januari 2020, de dag van aankomst en onderschepping van de twee pakketten op Schiphol, informeerde naar deze twee pakketten en de betreffende pakketnummers daarbij ook werden benoemd. Verder bleek dat de afzender van het pakket met nummer ‘13617’ [naam 7] is, één van de contacten van verdachte die in een andere onder hen in beslag genomen telefoon is aangetroffen.
Daarbij komt dat uit de aangehaalde bewijsmiddelen blijkt dat verdachte op 5 februari 2020 een gesprek heeft gevoerd met een onbekende vrouw over het versturen van pakketten uit Suriname. Uit dit gesprek blijkt dat het gaat om versturen van pakketten met verdovende middelen. De vrouw vertelde hierin tegen verdachte dat er van haar eerder een pakket is onderschept in verband met verdovende middelen. Verdachte zei in dit gesprek tegen de vrouw dat hij mensen in Suriname kent die kleine hoeveelheden versturen aan wie hij een naam en adres geeft. Hij heeft een goed iemand in Suriname nodig, mensen die ook weten wat ze er in moeten doen en vraagt de vrouw of zij dat kan regelen.
Tot slot komt uit de aangehaalde bewijsmiddelen naar voren dat verdachte op 12 februari 2020 een pakket bij [bedrijf 2] heeft afgegeven dat naar cocaïne stonk.
Bij gebrek aan een verklaring van verdachte hoe bovenvermelde omstandigheden moeten worden uitgelegd, is de rechtbank van oordeel dat hieruit kan worden geconcludeerd dat het verdachte is geweest die pakketten met kleine hoeveelheden verdovende middelen, waaronder de twee pakketten in kwestie, vanuit Suriname naar Nederland stuurde. Hij liet dat in zijn opdracht door anderen doen waardoor hij zelf zo min mogelijk risico liep. Het is in de handel van verdovende middelen ook bekend dat opdrachtgevers dergelijke handelingen niet zelf verrichten maar hiervoor katvangers gebruiken. Gelet op het feit dat het versturen en ontvangen van pakketten geen eenzijdige handeling is, is er sprake van medeplegen.
Cocaïne
Ondanks het feit dat de cocaïne niet door het NFI is onderzocht en enkel positief indicatief is getest, is de rechtbank van oordeel dat vaststaat dat de twee onderschepte pakketten cocaïne bevatten. Dit volgt reeds uit de hierboven vermelde omstandigheden, waaraan verdachte geen andere uitleg heeft gegeven, terwijl dat wel op zijn weg had gelegen. Daarnaast blijkt uit het hiervoor onder feit 1 overwogene dat verdachte zich met de invoer van cocaïne bezighield. Bovendien ondersteunen de indicatieve testen van beide pakketten elkaar nu beide pakketten in opdracht van verdachte zijn verstuurd en de wijze van “inwassen” van de cocaïne hetzelfde was. Op grond hiervan is tevens zijn wetenschap hiervan een gegeven.
Hoeveelheid
Over de hoeveelheid cocaïne die de verpakkingen fondant zouden bevatten, leidt de rechtbank uit het dossier af dat de cocaïne was opgelost in de fondant waardoor het niet mogelijk was om een netto weging uit te voeren. Als gevolg hiervan is het gewicht van de cocaïne geschat. Er is echter niet inzichtelijk gemaakt waarop deze schatting is gebaseerd. Bovendien verschilt de schatting per pakket hetgeen zonder nadere toelichting tot onduidelijkheid leidt. De rechtbank is daarom van oordeel dat niet van deze schatting kan worden uitgegaan en de hoeveelheden van 100 en 300 gram cocaïne niet kunnen worden bewezen. Wel acht de rechtbank twee hoeveelheden cocaïne wettig en overtuigend bewezen.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte zich in januari 2020 schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van invoer van twee hoeveelheden cocaïne uit Suriname. Anders dan de verdediging is zij van oordeel dat het hier niet een enkel ongeoorloofd wilsbesluit betrof.
Feit 3
Onder dit feit wordt verdachte verweten dat hij zich in de tenlastegelegde periode schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van voorbereidings- en/of bevorderingshandelingen van Opiumwetfeiten waaronder invoer van cocaïne in Nederland. De rechtbank overweegt hierover dat er zich in het dossier uitgewerkte gesprekken bevinden van chatgesprekken die verdachte had met diverse contacten via verschillende berichtendiensten zoals EncroChat, SkyECC en via Signal, alsook tap- en OVC-gesprekken. In deze gesprekken wordt onder meer gesproken over prijzen, blokken, zetten, inleggen, uithalen, breken, testen, stempels, havenbedrijven in Vlissingen, pasta, diverse chemicaliën, stinken naar coke, poeder. Ook worden er foto’s gestuurd van blokken. Zo vroeg verdachte op 4 februari 2020 aan [medeverdachte 2] wat hij met die kok gaat doen waarop [medeverdachte 2] zei dat de kok zei dat als je er water in gooit het gewoon goed blijft. Vervolgens wordt besproken wanneer ze dat dan gaan doen en dat [medeverdachte 2] nog niet heeft afgesproken. Verdachte zei dat hij er niet op ging wachten omdat die ene droog is, gewoon poeder, waarop [medeverdachte 2] zei ze stinken naar coke toch. Later spraken ze over 150 van die testen die aan [nickname 13] ( [medeverdachte 3] ) moesten worden gegeven en dat de testen uit de pot moesten worden betaald. Op 5 mei 2020 werd tussen verdachte en [medeverdachte 1] gesproken over dat verdachte volgende week moet inleggen en het project € 9.000,- kost. Hij vroeg of [medeverdachte 1] die vloes (de rechtbank begrijpt: geld) kan regelen. Verder zei verdachte dat er twee partijen onderweg zijn van 30 en 15 en aan hem is gevraagd of hij kan pakken. Op 11 juni 2020 vroeg verdachte bij [naam 8] naar blokken en een foto daarvan waarop [naam 8] twee foto’s stuurde waarop een blok met een witte substantie zichtbaar is, voorzien van de tekst #85.
Duiding inhoud gesprekken
De rechtbank merkt in dit verband op dat behoedzaamheid moet worden betracht bij het duiden van de betekenis en strekking van gesprekken met verhullend taalgebruik, nu niet zonder meer kan worden aangenomen dat die gesprekken over strafbare feiten gaan. Desalniettemin is rechtbank van oordeel dat er in de gesprekken onmiskenbaar over de handel in en invoer van cocaïne wordt gesproken. Daarbij overweegt zij dat het geen logische en gebruikelijke conversaties zijn wanneer deze over legale zaken zouden gaan. Het had ook op de weg van verdachte gelegen om een uitleg over de gesprekken te geven maar dat heeft hij niet gedaan. Hij heeft er voor gekozen om hier niets tegenover te stellen en zich op zijn zwijgrecht te beroepen. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt aldus uit de gesprekken dat hierin wordt gesproken over de handel in cocaïne. Het woord coke wordt notabene in een aantal gesprekken genoemd. Verder is algemeen bekend dat cocaïne wordt verhandeld in blokken met een ingeperst logostempel en dat deze doorgaans één kilo per stuk wegen. Daarnaast komen in de gesprekken getallen terug die naar het oordeel van de rechtbank slaan op geldbedragen en meer in het bijzonder op de prijs van een kilo cocaïne. De waarde van geïmporteerde cocaïne ligt in Nederland tussen de € 25.000,- en € 27.000,-. Voor verdere bewerking en verkoop moeten de blokken worden gebroken en het resultaat van de bewerking worden getest. Ook is het een feit van algemene bekendheid dat cocaïne doorgaans uit Zuid-Amerikaanse landen wordt gesmokkeld onder andere via zeeschepen en dat deze cocaïne vervolgens in havens zoals Vlissingen in Nederland moet worden uitgehaald. Hiervoor zijn uithalers nodig dat regelmatig medewerkers van havenbedrijven zijn, zoals [bedrijf 3] , [bedrijf 4] en [bedrijf 5] in Vlissingen. Daarnaast wordt cocaïne regelmatig ingevoerd via vermenging met een andere stof waardoor deze moet worden uitgewassen. De benodigde mensen voor dit proces worden koks genoemd.
Dat de gesprekken over cocaïne gaan, wordt ondersteund door de foto’s die worden gestuurd. Op deze foto’s zijn namelijk blokken te zien met een ingeperst logostempel. Indien dit wordt bezien in het licht van de inhoud van de gesprekken, kan worden vastgesteld dat de blokken op de foto’s blokken cocaïne betreffen. Dat er geen cocaïne in beslag is genomen, doet aan het voorgaande niet af.
Daarbij komt dat het algemeen bekend is dat het in de aard van de illegale cocaïnehandel ligt dat hierover niet openlijk wordt gesproken. Dat blijkt ook in onderhavig geval zo te zijn, nu er ook door verdachte en medeverdachten voor de communicatie over de handel in cocaïne gebruik is gemaakt van PGP-telefoons. Deze telefoons maken gebruik van speciale encryptie waardoor de berichten niet zomaar door anderen kunnen worden gelezen of worden onderschept. En alsof dat niet genoeg is, is gebleken dat daarbij ook nog gebruik werd gemaakt van nicknames en werd er gesproken in versluierd taalgebruik. Nu niet is gebleken dat er ook normale alledaagse gesprekken met deze telefoons werden gevoerd, kan worden geconcludeerd dat het onmiskenbare doel van het communiceren via deze telefoons was om onherkenbaar en onbespied te blijven.
Aangetroffen goederen
Voor de beoordeling of het tenlastegelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen, zijn ook de bij de doorzoekingen aangetroffen goederen van belang zoals de lijsten van medewerkers en plattegronden van havenbedrijven, de zeekaarten, de wapens en munitie, de notities over chemicaliën, het geld en de PGP-telefoons. De rechtbank is van oordeel dat deze goederen in het licht van de gevoerde gesprekken, het gegeven dat veel cocaïne via de havens van Vlissingen wordt ingevoerd en bij cocaïnehandel vaak sprake is van (dreiging) met geweld door middel van wapens, een uitdrukkelijk verband met drugshandel hadden.
Voor zover is aangevoerd dat dit verband er niet was, zoals met betrekking tot het geld en de PGP-telefoons, overweegt de rechtbank dat uit de gesprekken is gebleken, dat er behoorlijke geldbedragen nodig zijn voor het doen van investeringen en betalingen in de drugshandel. Zo blijkt onder meer al uit het hiervoor aangehaalde gesprek met [medeverdachte 1] dat verdachte een bedrag van € 9.000,- moest inleggen en het blok dat hij bij [naam 8] kocht, € 26.500,- kostte. Zij gaat er daarom vanuit dat het aangetroffen geld daarvoor was bestemd. Voor wat betreft het PGP-toestel overweegt de rechtbank dat uit het hiervoor overwogene reeds is gebleken dat het onmiskenbare doel van het communiceren via deze toestellen was om onherkenbaar en onbespied te blijven. De rechtbank is op grond daarvan tevens van oordeel dat deze toestellen wel degelijk bestemd waren om voorbereidingshandelingen te plegen. Dit geldt temeer nu er enkel drugs georiënteerde gesprekken met de PGP-toestellen zijn gevoerd en geen normale alledaagse gesprekken. Het verweer van de verdediging wordt dan ook verworpen.
Voorbereidingshandelingen
Verder blijkt naar het oordeel van de rechtbank uit de gesprekken ook dat deze geen oriënterend karakter hadden waarbij enkel sprake was van kennis- en informatie-uitwisseling. Er kan daaruit namelijk duidelijk worden afgeleid dat de inhoud van de gesprekken ook daadwerkelijk tot uitvoering werd gebracht waardoor het voorstadium van de strafbare voorbereiding is gepasseerd. Zo blijkt namelijk uit de gesprekken dat verdachte aan [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] vroeg om voor diverse spullen te zorgen, ergens naar toe te brengen of te bewaren wat vervolgens ook gebeurde. Ook blijkt daaruit dat verdachte bij [naam 8] een afspraak maakt om een blok te kopen voor € 26.500,- en [naam 9] dit voor hem in Amsterdam is gaan ophalen. Daarmee is sprake van daadwerkelijk concrete voorbereidingshandelingen waardoor het verweer van de verdediging op dit punt eveneens wordt verworpen.
Medeplegen
Medeplegen kan worden bewezenverklaard wanneer sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking, waaraan verdachte een bijdrage van voldoende gewicht heeft geleverd. De rechtbank leidt uit de gesprekken af dat verdachte contacten had met onder meer verkopers, leveranciers en uithalers. Daarmee stond verdachte aan het begin van de invoerketen van de cocaïne in Nederland en kan daardoor als distributeur worden aangemerkt. Ook is uit de gesprekken af te leiden dat hij aan anderen zoals [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] vroeg om dingen voor hem te doen zoals het regelen van geld, het bewaren, pakken en brengen van cocaïne en andere spullen. Zo is hiervoor al aangehaald dat verdachte aan [medeverdachte 1] vroeg om “vloes” te regelen voor zijn inleg, oftewel geld. Ook valt in de gesprekken te lezen dat [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] een donnie moeten pakken of met spullen ergens naar toe moeten komen. Verdachte zegt namelijk zelf in een van de gesprekken dat hij daar niet zelf mee gaat rijden. Hieruit blijkt naar het oordeel van de rechtbank tevens dat hij met en onder gebruikmaking van anderen drugshandel bedreef waardoor hij kan worden aangemerkt als organisator en opdrachtgever. Uit de gesprekken blijkt dat dit in een nauwe en bewuste samenwerking ging met voornoemde personen maar ook met anderen ging. Het medeplegen is dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Conclusie
Op grond van het voorgaande is de rechtbank aldus van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen, dat verdachte strafbare voorbereidings- en bevorderingshandelingen heeft medegepleegd ten aanzien van de handel in en het binnen het grondgebied van Nederland brengen van cocaïne. Gelet op de tijdspanne waarbinnen de gesprekken hebben plaatsgevonden, gaat de rechtbank uit van een bewezenverklaarde periode van 1 januari 2020 tot 26 september 2020.
Feit 4
Onder dit feit wordt verdachte verweten dat hij op 16 april 2020 te Middelburg 69 patronen van het kaliber 9 mm, drie patroonmagazijnen, twee stroomstootwapens en een pepperspray gun voorhanden heeft gehad. Deze goederen zijn bij de doorzoeking op 16 april 2020 van de woning aan het [adres] te [plaats] aangetroffen. Verdachte was op dat moment niet aanwezig maar verbleef daar wel.
Uitgangspunt is dat een persoon wetenschap heeft van de in zijn woning aanwezige goederen en dat deze goederen zich ook in zijn machtssfeer bevinden, tenzij er omstandigheden aannemelijk zijn geworden waaruit voortvloeit dat dit in dit geval anders is.
De ter zitting ingenomen stelling dat verdachte geen wetenschap had van de twee stroomstootwapens en de pepperspray gun nu deze van de vader van verdachte waren en bovendien in de schuur bij de woning lagen, volgt de rechtbank niet. Dit blijkt niet uit het dossier en die stelling is verder ook niet onderbouwd. Daar komt bij dat deze verklaring niet door verdachte zelf is afgelegd maar bij monde van zijn raadsman, zodat deze verklaring niet kan worden aangemerkt als een verklaring van verdachte ter zitting. Het had op de weg van verdachte gelegen om daar zelf iets over te verklaren. Dit geldt temeer nu in de woning ook een vuurwapen (Glock) is aangetroffen met zijn DNA erop waarvoor hij eerder is veroordeeld, met daarbij de patronen en patroonhouders die eveneens worden geacht van verdachte te zijn. Hij heeft zelf echter geen enkele verklaring gegeven voor de aanwezigheid van deze goederen in de woning waar hij verbleef en heeft zich steeds op zijn zwijgrecht beroepen.
Onder deze omstandigheden ziet de rechtbank niet in dat van voornoemd uitgangspunt zou moeten worden afgeweken, zodat zij van oordeel is dat verdachte alle goederen voorhanden heeft gehad.
Nu deze voorwerpen ook aangemerkt kunnen worden als wapens en munitie in de zin van de Wet wapens en munitie, acht de rechtbank het tenlastegelegde onder feit 4 wettig en overtuigend bewezen.
De verdediging heeft nog betoogd dat bij de eerdere veroordeling van verdachte voor het voorhanden hebben van de Glock ook het voorhanden hebben van de daarbij aangetroffen patronen en magazijn zijn meegenomen, zodat sprake is van eendaadse samenloop. Dit volgt de rechtbank niet. Het vonnis ziet op de bewezenverklaring van alleen de Glock en ook in de strafoverwegingen wordt geen melding gemaakt van de patroonmagazijnen. Het feit dat is overwogen dat een vuurwapen met bijbehorende houders en patronen is aangetroffen, maakt voorgaande niet anders.
Feit 5 primair
Onder dit feit wordt verdachte verweten dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan (gewoonte)witwassen.
Beoordelingskader witwassen
De rechtbank stelt voorop dat voor een veroordeling voor witwassen zoals neergelegd in artikel 420bis, eerste lid, onder a en b, van het Wetboek van Strafrecht (Sr) dient te worden bewezen dat het tenlastegelegde geldbedrag uit enig misdrijf (gronddelict) afkomstig is. Het is voor een bewezenverklaring van het bestanddeel “afkomstig uit enig misdrijf” niet vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het tenlastegelegde geldbedrag afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf.
Het Openbaar Ministerie gaat uit van een onbekend gebleven gronddelict. De rechtbank neemt dat bij de beoordeling van het tenlastegelegde ook als uitgangspunt. In dat geval dient de rechtbank op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden te beoordelen of het niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde geldbedrag van enig misdrijf afkomstig is. Het is daarbij aan het Openbaar Ministerie om hiervoor bewijs aan te dragen.
De rechtbank zal dit beoordelen aan de hand van het hiervoor ontwikkelde toetsingskader in het 6-stappen-arrest (ECLI:NL:GHAMS:2013:BY8481).
Allereerst moet worden vastgesteld of de aangedragen feiten en omstandigheden van zodanige aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen. Als dit het geval is, dan mag van verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van de gelden en/of goederen. Deze verklaring moet concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk zijn. Bij de beoordeling van deze verklaring spelen de omstandigheden waaronder en het moment en de wijze waarop deze tot stand is gekomen een rol. Zo kan het van belang zijn of de verdachte van meet af aan een tegenwicht tegen de verdenking heeft geboden of dat hij pas in een laat stadium van het onderzoek is gaan verklaren. Zodra de verklaring van verdachte voldoende tegenwicht biedt, is het aan het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar de door verdachte gestelde alternatieve herkomst van de goederen. Uit de resultaten van dat onderzoek zal dienen te blijken of met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat de goederen waarop de verdenking betrekking heeft een legale herkomst hebben en dat een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring overblijft.
Het toetsingskader toegepast op deze zaak
-
Vermoeden van witwassen
Tijdens de doorzoekingen op de diverse verblijf- en bedrijfsadressen van verdachte zijn contante geldbedragen aangetroffen van € 13.200,-, € 1.850,- en een biljet van € 500,-. Daarnaast zijn veel sieraden en merkkleding aangetroffen. De aangetroffen sieraden zijn getaxeerd op een waarde van € 97.719,- en de merkkleding op een waarde van in totaal van € 103.135,35,-. Uit onderzoek naar de vermogenspositie van verdachte en zijn toenmalige partner [naam 10] (verder: [naam 10] ) is naar voren gekomen dat zij tezamen een totaalbedrag van € 11.770,- aan contante stortingen hebben gedaan op hun bankrekeningen.
Het in huis hebben van dergelijke grote hoeveelheden contant geld brengt een (onnodig) risico met zich, in tegenstelling tot het bewaren ervan op een bankrekening. Het gebruik van grote coupures van € 500,- is ook ongebruikelijk in het reguliere betalingsverkeer. Het is daarnaast een feit van algemene bekendheid dat diverse vormen van criminaliteit gepaard gaan met grote hoeveelheden contant geld. Een van die vormen is drugscriminaliteit, ten aanzien waarvan betrokkenheid van verdachte in het voorgaande is vastgesteld. Ook acht de rechtbank het van belang dat er bij verdachte twee ‘PGP-telefoons’ zijn aangetroffen. Hiervoor is reeds overwogen dat het onmiskenbare doel van deze PGP telefoons was om onherkenbaar en onbespied te blijven.
Verder is uit het vermogensonderzoek gebleken dat in de tenlastegelegde periode bij verdachte en [naam 10] wel sprake was van legale (girale) geldstromen, maar dat deze onvoldoende waren om de aangetroffen contanten aan cash, de bankstortingen en de luxe levensstijl die zij er op na hielden, te kunnen bekostigen. Dit, terwijl ook sprake was van schulden. De rekeningen werden hoofdzakelijk gevoed door toeslagen, kinderbijslag en kind gebonden budget. Ook de bedrijfsrekening van verdachte vertoont nagenoeg geen ontvangsten.
Nu de aangetroffen geldbedragen en contante stortingen hierdoor niet kunnen worden verklaard, is er een eenvoudige kasopstelling gemaakt van de contante ontvangsten en uitgaven. Hieruit volgt een in beginsel onverklaarbaar groot verschil tussen de contante ontvangsten en de contante uitgaven. Het gaat dan om een bedrag van € 65.900,-.
De rechtbank is van oordeel dat al deze omstandigheden tezamen (meer dan) voldoende zijn om een vermoeden van witwassen te rechtvaardigen.
-
Verklaring van verdachte en onderzoek door Openbaar Ministerie
Door de verdediging is naar voren gebracht dat het verschil tussen de contante ontvangsten en contante uitgaven verklaarbaar is door de casinowinsten die [verdachte] in de periode van 2013 t/m 2017 onder andere in Suriname heeft behaald. Het gaat hierbij om een totaalbedrag van € 92.500,-. Ook heeft verdachte een schade-uitkeringen van verzekeringsmaatschappij-en gehad als gevolg van brand in 2014 voor een bedrag van € 18.162,60 en als gevolg van schade aan een Audi A6 voor een totaal bedrag van € 12.985,72. Verder had hij de diamanten uitsluitend ter bemiddeling aan doorverkoop onder zich voor iemand anders en leefde hij onder de Nibud-normen. Dit alles leidt er volgens de verdediging toe dat niet alleen het beginsaldo maar ook een aantal posten van de kasopstelling onjuist is.
De rechtbank stelt vast dat bij de kasopstelling is uitgegaan van een beginsaldo van € 0,-- per 1 januari 2018. De aanvangsdatum heeft te maken met het fiscale onderzoek/geschil door respectievelijk met de Belastingdienst dat al liep en zag op de periode van 2013 tot en met 2017.
Naar de casinowinsten van vóór 2018 is in het verleden in dat verband ook onderzoek gedaan, waarvan de resultaten zich in het dossier bevinden. De Belastingdienst heeft gesteld dat er door verdachte een aantal keer casinowinsten zijn behaald en dat deze per bank zijn uitgekeerd, maar dat het zeer de vraag is of deze behaalde speelwinsten de herkomst van de destijds onverklaarbare gelden konden verklaren. Verdachte heeft immers het casino veelvuldig bezocht maar van slechts een beperkt aantal keren is bekend geworden wat er is gewonnen en wat de inzet is geweest. Gelet op het feit dat een meer structurele winst met gokspellen onaannemelijk is, heeft de Belastingdienst deze behaalde speelwinsten buiten beschouwing gelaten. Om diezelfde redenen is de rechtbank eveneens van oordeel dat de casinowinsten ook hier bij de bepaling van het beginsaldo buiten beschouwing moeten worden gelaten. Daarbij komt dat de winsten kennelijk per bank zijn uitbetaald en gesteld noch gebleken is dat en zo ja, wanneer verdachte deze bedragen heeft opgenomen. De rechtbank gaat dan ook uit van een beginsaldo van € 0,--, nu ook overigens niet is gebleken van contante gelden per 1 januari 2018. Hetgeen hieromtrent door [boekhouder] is verklaard, doet hieraan niet af. Voor zover door verdachte is gewezen op een schade-uitkering in 2014, maakt dat het voorgaande niet anders. Deze vergoeding is per bank uitgekeerd, terwijl niet is gebleken dat dit bedrag is opgenomen en vervolgens door verdachte 4 jaar is bewaard. Dit acht de rechtbank ook niet aannemelijk.
De rechtbank overweegt verder over dat de gegeven verklaring van de zijde van verdachte over de contante inkomsten vanaf 1 januari 2018 het volgende.
Ten aanzien van de casinowinst is onder andere gewezen op de winst die verdachte in Suriname heeft behaald. Het gaat om een winst van 17.000 USD, gemaakt op 31 december 2019 in het casino in Paramaribo. Dit is concreet en verifieerbaar. Hiernaar is echter onderzoek gedaan. Gebleken is dat verdachte op 17 december 2019 op Schiphol voorgaand aan zijn vlucht naar Suriname door de Douane is gecontroleerd. Hierbij is gebleken dat hij in totaal € 6.050,-- aan contanten bij zich had, samen met een PGP-telefoon. Gelet op de hoogte van het contante geldbedrag, het gegeven dat het bedrag van € 3.050,-- in de koffer bestond uit alleen maar coupures van € 50,--, in samenhang bezien met het bezoek aan het buitenland en het bezit van de PGP-telefoon, bestaat ten aanzien van dit bedrag ook een vermoeden van witwassen. Dit vermoeden wordt bevestigd door het gegeven dat verdachte en zijn toenmalige echtgenote slechts geringe inkomsten hadden in dat jaar. Verdachte heeft voor de herkomst van dit bedrag geen verklaring gegeven, terwijl hij tegen zijn boekhouder heeft gezegd dat hij geen inkomsten had en leefde van de toeslagen en het inkomen van zijn vrouw. Gelet hierop wordt het bedrag van € 6.050,- geacht geen legale herkomst te hebben, terwijl aannemelijk is dat verdachte (een deel van) dit bedrag heeft aangewend om te spelen in het casino. De winst die hiervan het gevolg is, betreft dan zogenaamd vervolgprofijt en kan (een deel van het) bedrag dat verdachte op grond van de kasopstelling contant tot zijn beschikking heeft gehad niet verklaren.
Voor wat betreft de uitkeringen in 2018 als gevolg van schade aan een Audi A6 voor een totaalbedrag van € 12.985,72 is uit het dossier gebleken dat deze per bank zijn uitbetaald en deze daardoor geen verklaring zijn voor de herkomst van de contante gelden zoals die blijken uit de kasopstelling en waarover verdachte de beschikking had.
De verklaring die is gegeven over de diamanten en de kosten van levensonderhoud onder de Nibud-normen, is niet concreet en verifieerbaar. Zo heeft verdachte geen namen gegeven voor wie hij bemiddelde bij de doorverkoop van de diamanten. Dat er sprake zou zijn van kosten van levensonderhoud onder de Nibud-norm omdat verdachte vaak en lang bij zijn moeder verbleef die voor hem zorgde, ziet de rechtbank niet nu verdachte nog steeds getrouwd was met [naam 10] en ook geen overzicht heeft verstrekt van wat de kosten dan zouden zijn geweest. Naar het oordeel van de rechtbank is de verklaring van verdachte op deze punten dan ook onvoldoende onderbouwd. Onder die omstandigheden kan redelijkerwijs niet van het openbaar ministerie worden gevergd om nader onderzoek te doen naar de verklaring van verdachte.
Verdachte heeft ten aanzien van de andere posten van feitelijke uitgaven behorende bij de kastopstelling geen concrete en verifieerbare en op voorhand niet hoogst onwaarschijnlijke verklaring gegeven.
-
Van misdrijf afkomstig
Uit het voorgaande volgt dat het vermoeden van witwassen niet is weerlegd. Dit leidt de rechtbank tot de conclusie dat een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring overblijft.
Gelet op het feit dat elke uitgave in de tenlastegelegde periode als witwassen kan worden aangemerkt en tevens gelet op de aard, omvang en duur van het witwassen, acht de rechtbank bewezen dat verdachte van dit witwassen een gewoonte heeft gemaakt.
Medeplegen
Gebleken is dat verdachte in de tenlastegelegde periode nog gehuwd was met [naam 10] waardoor er sprake was van een economische eenheid. Uit de verklaring van [naam 10] volgt dat zij op de hoogte was van de beschikbare gelden en dat zij daarvan ook profiteerde. Ook volgen daaruit duidelijke aanwijzingen dat zij wist van de criminele activiteiten van verdachte. De rechtbank is daarom van oordeel dat verdachte zich in de tenlastegelegde periode samen met [naam 10] schuldig heeft gemaakt aan gewoontewitwassen van een totaal bedrag van € 65.900,62.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1. primair:
in de periode van 09 april 2020 tot en met 29 april 2020, in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, ongeveer 6 kilogram cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
2.
in de periode van januari 2020 in Nederland en/of Suriname, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, telkens opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
3.
in de periode van 1 januari 2020 tot en met 26 september 2020 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen
- zich en/of een of meer anderen gelegenheid, middelen of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft/hebben getracht te verschaffen, en/of
- voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft/hebben gehad, waarvan hij, verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en) dat zij bestemd was/waren tot het plegen van het/die delict (en), immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s):
- een of meer (cocaïne)stempel(s) voorhanden gehad en/of
- vervoer geregeld, en/of
- onderzoek gedaan naar en de aankoop van chemicaliën voor het uitwassen van cocaïne, en/of
- informatie vergaard over het uitwassen van cocaïne, en/of
- een “kok” geregeld voor het uitwassen van cocaïne, en/of
- testers voorhanden gehad, en/of
- geld voorhanden gehad, en/of
- PGP’s/cryptotelefoons voorhanden gehad, en/of
- een of meer (vuur)wapen(s) voorhanden geha
- contacten gezocht/gelegd met (familieleden van) medewerkers van bedrijven in de haven van Vlissingen waaronder [bedrijf 3] en/of [bedrijf 4] en/of [bedrijf 5] , en/of
- ( telefonische) contact(en) en/of (een) ontmoeting(en) gehad en/of (een) bespreking(en) gevoerd en/of afspra(a)k(en) gemaakt met een of meer (mogelijke) producent(en), leverancier(s), transporteur(s), financier(s), afnemer(s), tussenperso(o)n(en), verlener(s) van hand- en spandiensten en/of uithaler(s) ander (en) met betrekking tot de hoeveelheid, prijs, kwaliteit, levering, betaling, verpakking, opslag en/of het vervoer van een hoeveelheid cocaïne.
4.
op 16 april 2020 te Middelburg,
- munitie van categorie III, te weten (in totaal) 69 stuks, patro(o)n(en) (9 mm) en
- drie patroonmagazijnen en
- twee stroomstootwapens (categorie II) te weten een taser van het merk JSJ (Jing Shan Jiao) en een stroomstootwapen in de vorm van een zaklamp
en
- een pepperspray gun van categorie II voorhanden heeft gehad.
5. primair
tezamen en in vereniging met een ander, in de periode van 1 januari 2018 tot en met 23 augustus 2020, in Nederland, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers
hebben zijtelkens een voorwerp te weten een geldbedrag (in totaal EUR 65.900,62) verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of gebruik van gemaakt, terwijl zij wisten dat dit
geldbedrag- onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van het Openbaar Ministerie
Het Openbaar Ministerie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van zes jaar met aftrek van voorarrest en een geldboete van € 50.000,-. Daarbij wordt rekening gehouden met het strafblad van verdachte waaruit blijkt dat artikel 63 Sr van toepassing is door de veroordeling van 28 januari 2021 voor de Glock die in onderhavig onderzoek is aangetroffen. Verder blijkt uit het strafblad dat verdachte in het verleden al eerder in aanraking is gekomen met politie en justitie voor Opiumwet- en geweldsfeiten.
Daarnaast wordt rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn van berechting van ruim een jaar. Voor wat betreft de aangevoerde persoonlijke omstandigheden merkt het Openbaar Ministerie op dat het jammer is dat daaraan pas wordt gedacht wanneer verdachte in het verdachtenbankje zit. Gelet op de eis vraagt het Openbaar Ministerie de schorsing van de voorlopige hechtenis per datum uitspraak op te heffen.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Wanneer de gevoerde bewijsverweren niet worden gevolgd, bepleit de verdediging aan verdachte een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest op te leggen en daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf met een proeftijd van drie jaar en bijzondere voorwaarden. Daartoe wordt aangevoerd dat de eis van het Openbaar Ministerie ten opzichte van de aard, ernst en periode van de tenlastegelegde feiten disproportioneel hoog is en daarmee ook niet past in de lijn van de jurisprudentie. In het voordeel van verdachte moet rekening worden gehouden met artikel 63 Sr, de overschrijding van de redelijke termijn van berechting en het feit dat verdachte zich aan de schorsingsvoorwaarden heeft gehouden. Bij een langere gevangenisstraf dan het voorarrest wordt gewezen op de gevolgen die dit zal hebben voor zijn baan, verzorging van zijn moeder, zijn huidige gezin en het contact met zijn kinderen. Tevens wordt aandacht gevraagd voor de reclasseringsrapportage over het verloop van het toezicht, hetgeen een positief en stabiel beeld geeft van de leefsituatie van verdachte.
Wanneer toch een langere gevangenisstraf dan het voorarrest aan verdachte wordt opgelegd, wordt gevraagd de voorlopige hechtenis van verdachte op te heffen dan wel verdachte opnieuw te schorsen voor onbepaalde tijd.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte wordt veroordeeld voor het meerdere malen medeplegen van de invoer van cocaïne, het medeplegen van het voorbereiden van Opiumwetfeiten, wapen- en munitiebezit en het medeplegen van gewoontewitwassen van een bedrag van € 65.900,62,-. Verdachte verdient hiervoor een straf en de rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Aard en ernst van de feiten
Met de bewezenverklaarde feiten voldoet verdachte aan alle aspecten van de georganiseerde en ondermijnende drugshandel die niet zelden gepaard gaat met geweld. Zo werd cocaïne vanuit Zuid Amerikaanse landen via zeeschepen ingevoerd door deze daarin te verstoppen, waarna de cocaïne veelal door geronseld havenpersoneel uit de schepen werd gehaald dan wel werd door verdachte via postpakketten cocaïne het land ingevoerd. Verdachte was medeorganisator van een transport, stuurde mensen aan en gaf opdrachten die verband hielden met de handel in cocaïne. Door op deze wijze te handelen heeft verdachte gedurende langere tijd een bijdrage geleverd aan de instandhouding van de criminele drugshandel en speelde een rol van betekenis. Daarbij werd getracht om uit het zicht en uit de handen van politie en justitie te blijven door het gebruik van katvangers, door zo min mogelijk over de telefoon te communiceren en vooral in persoon af te spreken, versluierd en verhullend taalgebruik in de onderlinge communicatie en door gebruik van PGP-toestellen. Door het illegaal verdiende geld kon verdachte er een zeer luxe levensstijl op nahouden wat onder meer blijkt uit de hoge getaxeerde waarde van de aangetroffen sieraden en merkkleding. Verdachte heeft zo op illegale wijze een (in bepaalde kringen) oneerlijke en onterechte maatschappelijke en financiële status verworven.
Verdachte heeft daarbij geen oog gehad voor het gevaar wat harddrugs voor de volksgezondheid met zich meebrengt en de vermogenscriminaliteit en overlast die harddrugsgebruik op zijn beurt teweegbrengt. Verder brengt de handel in verdovende middelen mee dat een zwart-geld circuit ontstaat met alle gevolgen van dien. Dat is ook de reden dat op dergelijke feiten zware straffen zijn gesteld. Verdachte heeft zich om al deze gevolgen niet bekommerd en slechts gehandeld uit winstbejag. Hij heeft de rechtstaat aldus ernstig ondermijnd en geen enkele verantwoordelijkheid voor zijn handelen genomen.
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte
Uit het strafblad van verdachte blijkt dat hij in het verleden eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten. Deze feiten dateren echter van meer dan vijf jaar geleden waardoor deze niet als recidive zullen worden meegewogen. Wel zal de rechtbank rekening houden met artikel 63 Sr naar aanleiding van de veroordeling van 28 januari 2021.
Daarnaast heeft de rechtbank kennis genomen van de door verdachte aangevoerde persoonlijke omstandigheden. Hoewel zij begrijpt dat verdachte nu een normale baan heeft die hij wil voortzetten, hij wil zorgen voor zijn moeder, betrokken wil zijn bij zijn nieuwe gezin en de contactopbouw met zijn kinderen wil voortzetten, geven deze persoonlijke omstandigheden geen aanleiding om hiermee in strafmatigende zin rekening te houden. Deze omstandigheden hebben verdachte er immers ook niet van weerhouden om telkens bewust te kiezen voor het snelle geld en het plegen van ernstige strafbare feiten.
De strafoplegging
De rechtbank is van oordeel dat de ernst van de bewezenverklaarde feiten, in het bijzonder het ondermijnende karakter daarvan en het te beschermen belang van de volksgezondheid, geen ruimte laten voor een andere straf dan een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Gelet op de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS en straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd, komt de rechtbank in beginsel tot een gevangenisstraf van vijf en een half jaar. Hierbij geldt als een zwaarwegende factor de rol die verdachte heeft ingenomen met betrekking tot de door hem gepleegde feiten, zoals deze met name is gebleken uit de chatberichten. Ten opzichte van medeverdachten (en andere onbekend gebleven personen) nam hij veelal een leidende en sturende rol in en was hij actief in en bij meerdere facetten van de drugshandel.
Bij de strafoplegging dient rekening te worden gehouden met het tijdsverloop in deze zaak. De rechtbank stelt namelijk vast dat het recht op een openbare behandeling binnen een redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6, eerste lid van het EVRM, in deze zaak is geschonden. Deze termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Staat jegens verdachte een handeling is verricht waaruit verdachte heeft opgemaakt en redelijkerwijs heeft kunnen opmaken dat het Openbaar Ministerie het ernstig voornemen had tegen hem een strafvervolging in te stellen. In dit geval moet de termijn worden gerekend vanaf 11 november 2020, te weten de datum van de inverzekeringstelling van verdachte. De behandeling van deze zaak is niet afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar na aanvang van de hiervoor genoemde termijn, terwijl de rechtbank geen bijzondere omstandigheden aanwezig acht, die deze overschrijding rechtvaardigen. De redelijke termijn is hiermee met ruim tien maanden overschreden. Op grond daarvan is de rechtbank van oordeel dat een korting moet worden toegepast van zes maanden.
Rekening houdend met de korting van zes maanden komt de rechtbank tot een uiteindelijke gevangenisstraf van vijf jaar met aftrek van voorarrest.
Daarnaast acht de rechtbank oplegging van een geldboete passend en geboden. Geldelijk gewin was immers het enige doel van verdachte om de bewezenverklaarde feiten te plegen. Het plegen van die feiten was ook zichtbaar lucratief gelet op de luxe levensstijl die verdachte er op nahield en de vele waardevolle sieraden, kleding en luxe goederen die zijn aangetroffen. De rechtbank legt daarom een geldboete van € 50.000,- te vervangen door 285 dagen hechtenis aan verdachte op. Daarnaast zal een groot deel van de aangetroffen en inbeslaggenomen (luxe) goederen worden verbeurdverklaard.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
Voorlopige hechtenis
De rechtbank stelt vast dat de voorlopige hechtenis is geschorst tot de dag van de einduitspraak in eerste aanleg. Verzocht is om de voorlopige hechtenis van verdachte opnieuw te schorsen. Bij de beoordeling van dat verzoek, dient de rechtbank de belangen van de samenleving en verdachte af te wegen. Het belang van verdachte is onder meer ingegeven door zijn baan, de verzorging van zijn moeder, zijn huidige gezin en de contactopbouw met zijn kinderen. Daartoe zijn ook stukken overgelegd. De rechtbank heeft daar kennis van genomen en bij de beoordeling betrokken. Echter, nu is de situatie aldus dat de inhoudelijke behandeling heeft plaatsgevonden en verdachte schuldig wordt verklaard aan ernstige strafbare feiten. De ernst van de bewezen verklaarde feiten en de duur van de op te leggen gevangenisstraf nopen tot het oordeel dat het strafvorderlijk belang bij herleving van de voorlopige hechtenis zwaarder weegt dan de persoonlijke belangen van verdachte. Het verzoek van de verdediging om de voorlopige hechtenis opnieuw te schorsen wordt derhalve afgewezen. Dat verdachte zich gedurende de schorsing aan alle voorwaarden heeft gehouden, maakt deze weging niet anders.

7.Het beslag

7.1
De onttrekking aan het verkeer
Onder verdachte is een katapult in beslag genomen. Voor deze katapult geldt dat deze van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang. De katapult is bij gelegenheid van het onderzoek naar de door verdachte begane feiten, dan wel de feiten waarvan hij wordt verdacht, aangetroffen. Verder kan de katapult dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten, dan wel tot de belemmering van de opsporing daarvan. Hierdoor is ook de katapult vatbaar voor onttrekking aan het verkeer waartoe de rechtbank zal beslissen.
7.2
De verbeurdverklaring
Onder verdachte zijn 24 diamanten in beslag genomen. Verdachte heeft hierover verklaard dat hij deze diamanten voor iemand anders onder zich hield maar daarvan heeft hij geen bewijs geleverd. De rechtbank houdt het er daarom voor dat deze diamanten aan verdachte toebehoorden. Nu de feiten ook zijn begaan met betrekking tot deze diamanten, zijn deze vatbaar voor verbeurdverklaring. De rechtbank zal daartoe dan ook beslissen.
Onder verdachte is verder een groot aantal goederen in beslag genomen waaronder kledingstukken, schoenen, zonnebrillen, tassen, sieraden, horloges etc. De officieren van justitie hebben gevorderd dat deze voorwerpen terug worden gegeven aan verdachte. De verdediging heeft zich eveneens op het standpunt gesteld dat deze voorwerpen moeten worden teruggegeven aan verdachte. Uit de e-mailcorrespondentie tussen de raadsman van verdachte en de officier van justitie leidt de rechtbank af dat de inbeslaggenomen goederen zoals vermeld op de beslaglijst nog niet zijn teruggegeven en dat er evenmin een daartoe strekkende last is afgegeven. Dit betekent dat de rechtbank ten aanzien van het strafvorderlijk beslag nog een beslissing dient te nemen.
Zoals de rechtbank onder 6.3 reeds heeft overwogen heeft verdachte de bewezenverklaarde feiten gepleegd met het enkele doel om er financieel op vooruit te gaan. Dat dit ook zo heeft uitgepakt, volgt onder andere uit de vele waardevolle sieraden, kleding en andere (luxe) goederen die bij hem, zijn ex-vrouw [naam 10] en zijn vriendin [naam 11] zijn aangetroffen. Dit heeft geresulteerd in een zeer lijvige beslaglijst. Naar het oordeel van de rechtbank is een groot deel van de daarop vermelde voorwerpen verkregen met gelden uit de opbrengst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten. Dit leidt de rechtbank tot het oordeel dat ten aanzien van deze goederen geen teruggave aan verdachte kan volgen.
Verdachte heeft over een aantal van deze goederen in de brief van 16 juli 2021 een verklaring gegeven, onder andere over aan wie de goederen toebehoren, wanneer deze zijn aangeschaft en op welke wijze dit is gebeurd. Deze brief is aan dit vonnis gehecht. Voor de beoordeling van het beslag op deze goederen neemt de rechtbank deze verklaring van verdachte als uitgangspunt voor de vraag aan wie deze goederen toebehoren. Zij constateert daarbij dat de volgorde en nummering in deze brief niet overeenkomt met de beslaglijst. In deze verklaring zijn echter wel de goednummers vermeld die herleidbaar zijn tot de goederen op de beslaglijst. Gelet op de zeer grote hoeveelheid goederen is de rechtbank van oordeel dat daarmee kan worden volstaan en ook de rechtbank zal niet per afzonderlijk goed een beslissing nemen.
Voor zover verdachte over deze goederen heeft verklaard dat deze aan hem toebehoren of voor zover hij niets heeft verklaard ten aanzien van de op de beslaglijst vermelde voorwerpen, is de rechtbank van oordeel dat van deze goederen is gebleken dat deze geheel of grotendeels door middel van de bewezen verklaarde strafbare feiten onder 1, 2 en 3 zijn verkregen. Daardoor zijn deze goederen vatbaar voor verbeurdverklaring waartoe de rechtbank ook zal beslissen.
7.3
De bewaring ten behoeve van de rechthebbende
Voor zover verdachte over de in beslag genomen goederen heeft verklaard dat deze aan anderen toebehoren dan aan verdachte, overweegt de rechtbank dat het te ver voert om ten aanzien van alle voorwerpen te onderzoeken of die stelling klopt, zodat zij van de juistheid daarvan zal uitgaan. Nu dit betekent dat er vanuit dient te worden gegaan dat deze voorwerpen niet aan verdachte toebehoren, gelast de rechtbank de bewaring van deze goederen ten behoeve van de rechthebbende aangezien op dit moment onbekend is aan wie deze goederen toebehoren en niemand als rechthebbende kan worden aangemerkt.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 23, 24c, 33, 33a, 36b, 36c, 36d, 47, 57, 63 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2, 10 en 10a van de Opiumwet en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 primair:Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 2:Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
feit 3:Medeplegen van een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voorbereiden of bevorderen door zich of een ander gelegenheid, middelen of inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen en voorwerpen, vervoermiddelen, gelden en andere betaalmiddelen voorhanden te hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit;
feit 4:Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, terwijl het feit is begaan met betrekking tot munitie van de categorie III en met betrekking tot een wapen van categorie II, meermalen gepleegd;
feit 5 primair:Medeplegen van gewoontewitwassen;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van vijf jaar;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
- veroordeelt verdachte tot
betaling van een geldboete van € 50.000,=;
- beveelt dat bij niet betaling van de geldboete,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
285 dagen;
Beslag
- verklaart
onttrokken aan het verkeerde inbeslaggenomen voorwerpen, te weten:
Nummer 104: 1 STK Katapult (Omschrijving: G_594191, katapult);
-
verklaart verbeurdde in beslag genomen voorwerpen, te weten:
Nummer 89: 1 STK Diamant, G_594349 500;
Nummer 90: 1 STK Diamant, G_596224 75;
Nummer 91: 12 STK Diamant, G_596225 150;
Nummer 93: 1 STK Diamant, G_596227 200;
Nummer 94: 2 STK Diamant, G_596228 150;
Nummer 95: 1 STK Diamant, G_596229 75;
Nummer 96: 5 STK Diamant, G_596230 100;
Nummer 97: 1 STK Diamant, G_596231 250;
- de in de brief van 16 juli 2021 genoemde goederen die aan verdachte toebehoren;
-
gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbendenvan de voorwerpen waarvan in de brief van 16 juli 2021 is gezegd dat deze aan anderen toebehoren dan verdachte.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.E. Dekker, voorzitter, mr. R.J.H. Goossens en mr. E.G.F. Vliegenberg, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. de Jonge, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 29 september 2023.