ECLI:NL:RBZWB:2023:6770

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 september 2023
Publicatiedatum
2 oktober 2023
Zaaknummer
02-285696-20
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor voorbereidingshandelingen in drugshandel en bezit van een stroomstootwapen

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 29 september 2023 uitspraak gedaan tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan verschillende voorbereidingshandelingen ten behoeve van de productie en handel in amfetamine en cocaïne, alsook aan het bezit van een stroomstootwapen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte betrokken was bij de georganiseerde drugshandel, waarbij hij samen met anderen voorbereidingshandelingen heeft gepleegd voor de productie van amfetamine-olie en de handel in cocaïne. De verdachte werd op 17 juni 2020 in Middelburg aangehouden, waar bij een doorzoeking diverse goederen, waaronder chemicaliën en een stroomstootwapen, zijn aangetroffen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk deze goederen voorhanden had, wetende dat ze bestemd waren voor het plegen van strafbare feiten. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 22 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn van berechting. De rechtbank heeft geen geldboete opgelegd, omdat er geen financieel gewin uit de bewezen feiten zichtbaar was in de levensstijl van de verdachte. De uitspraak benadrukt de ernst van de betrokkenheid bij de drugshandel en de impact daarvan op de samenleving.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-285696-20
vonnis van de meervoudige kamer van 29 september 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1978 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres]
raadsman mr. J.C.W.L. Grootjans, advocaat te Middelburg

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zittingen van 26 juni 2023 en 4 juli 2023, waarbij de officieren van justitie, mr. M.C. Fimerius en mr. H.G. Klootwijk, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Het onderzoek is op de zitting van 29 september 2023 gesloten.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van voorbereidingshandelingen met betrekking tot handel in en het binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van amfetamine, het medeplegen van voorbereidingshandelingen met betrekking tot handel in en het binnen het grondgebied van Nederland brengen van cocaïne en het bezit van een stroomstootwapen.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Het Openbaar Ministerie acht de drie tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen. Voor feit 1 voert zij aan dat de verklaring dat de bij de ouders van verdachte aangetroffen goederen uit de eerdere loods van verdachte afkomstig zouden zijn, voor het eerst ter zitting is gegeven waardoor het Openbaar Ministerie deze niet heeft kunnen verifiëren. Uit opgemaakte processen-verbaal volgt dat de goederen samen geschikt zijn voor de productie van amfetamine. Verder is voor een bewezenverklaring van dit feit de aanwezigheid van hoofdgrondstoffen of een productielocatie niet vereist. Voor het tenlastegelegde medeplegen wordt geen bewijs gezien. Voor feit 2 gaat zij uit van de periode van januari 2020 tot en met 17 juni 2020. De in deze periode diverse gevoerde chatgesprekken zijn voldoende concreet om te kunnen concluderen dat er sprake is van voorbereidingshandelingen van de in- en uitvoer van en de handel in verdovende middelen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit vrijspraak van het tenlastegelegde onder feit 1 en 2. Voor feit 1 wordt aangevoerd dat nog daargelaten dat deze goederen niet bij of onder verdachte zijn aangetroffen, het voorhanden hebben daarvan ook niet strafbaar is. Daarbij komt dat deze goederen afkomstig zijn uit de oude loods van verdachte, goederen die na een integrale controle op 19 juni 2018 zijn blijven staan. Bovendien ontbreekt het belangrijkste onderdeel voor het kristallisatieproces, namelijk de amfetamine-olie. De OVC- en EncroChat-gesprekken kunnen niet als steunbewijs worden gebruikt omdat deze op een andere periode zien en de inhoud ziet evenmin op dit feit. Tot slot is er geen sprake van opzet op het plegen van het feit. Voor feit 2 wordt aangevoerd dat de chats in het dossier zien op de periode van 28 januari 2020 tot en met 17 juni 2020, maar dat dit enkel algemene gesprekken zijn waaruit niet kan worden afgeleid dat er daadwerkelijk concrete plannen waren voor de tenlastegelegde feiten. Opzet van verdachte op het plegen van het feit is evenmin vast komen te staan. Voor de tenlastegelegde gedachtestreepjes ontbreekt het bewijs, waarbij voor de PGP-telefoon wordt opgemerkt dat dit geen voorwerp is, bestemd voor het misdrijf dat wordt voorbereid en daardoor niet onder de reikwijdte van een strafbare voorbereiding valt. Aan de vereisten voor medeplegen wordt evenmin voldaan. Voor feit 3 refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht, waarbij de rechtbank opmerkt dat zij hierbij niet uitputtend is geweest, nu het dossier naast de in bijlage II genoemde bewijsmiddelen vele andere bewijsmiddelen bevat. Omwille van de leesbaarheid van de opgenomen bewijsmiddelen volstaat de rechtbank met een samenvatting van de OVC- en tapgesprekken en de via de diverse berichtendiensten gevoerde chatgesprekken. Hierbij geldt dat de betreffende brondocumenten leidend zijn.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Aanleiding onderzoek Bruno
Op 29 maart 2019 werd door de politie een personenauto gecontroleerd met daarin [naam 1] en [naam 2] . In de rugleuning van de bijrijdersstoel werd een blok cocaïne van 500 gram aangetroffen. Na onderzoek van de telefoon van [naam 1] bleek dat deze cocaïne vermoedelijk was bestemd voor [medeverdachte 1] (verder: [medeverdachte 1] ). Naar aanleiding hiervan is een onderzoek opgestart tegen [medeverdachte 1] onder de naam Bruno. Uit de diverse BOB-middelen die hierbij zijn ingezet, bleek dat [medeverdachte 1] contacten onderhield met [medeverdachte 2] (verder: [medeverdachte 2] ). Uit die contacten rees het vermoeden dat zij zich samen bezig hielden met de handel in verdovende middelen waarbij [medeverdachte 2] mogelijk de leverancier was. Hierna is het onderzoek voornamelijk gericht op [medeverdachte 2] . Uit het verdere onderzoek bleek dat hij contacten had met [verdachte] , [medeverdachte 3] (verder: [medeverdachte 3] ) en [medeverdachte 4] (verder: [medeverdachte 4] ), vermoedelijk in het kader van verschillende overtredingen van de Opiumwet. Dit heeft in dit onderzoek voor alle voornoemde personen tot diverse verdenkingen van strafbare feiten geleid.
Identificatie versleutelde berichtendiensten en nicknames
EncroChat
Uit het onderzoek Bruno is naar voren gekomen dat diverse verdachten gebruik maakten van PGP-toestellen. Daarbij werd onder andere gebruik gemaakt van de berichtendienst van EncroChat onder nicknames. Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat [medeverdachte 2] eerst gebruik heeft gemaakt van de [nickname 1] en na inbeslagname van zijn PGP-toestel op een nieuw toestel van de [nickname 2] . Verdachte heeft gebruik gemaakt van de [nickname 3] en [medeverdachte 1] van de [nickname 4] .
Signal
Tot slot is gebruik gemaakt van de app Signal waarbij sprake is van een zogenaamde end-to-end-encryptie en waarmee versleutelde berichten kunnen worden verstuurd. Verdachte maakte gebruik van deze applicatie onder de [nickname 5] , [medeverdachte 3] van [nickname 6] , [medeverdachte 1] van [nickname 7] en [medeverdachte 4] van [nickname 8] .
Tand/tandloze
Uit de OVC- en tapgesprekken van [medeverdachte 2] bleek dat regelmatig de naam of term 'tandloze’ of ‘de tandloze’ werd gebruikt. Ook wordt daarin gesproken over ‘tand’. Uit onderzoek is gebleken dat hiermee verdachte wordt bedoeld.
Indien een EncroChat- of SkyECC-account wordt toegeschreven aan één van de verdachten, dan zal de rechtbank bij de bespreking van de aan verdachte verweten feit(en) volstaan met het vermelden van de namen van verdachten indien een EncroChat- of SkyECC-gesprek wordt aangehaald.
De rechtbank zal de tenlastegelegde feiten in chronologische volgorde behandelen.
Feit 2
Onder dit feit wordt verdachte verweten dat hij zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan het in de periode van 1 september 2019 t/m 11 november 2020 plegen van voorbereidings- en/of bevorderingshandelingen van handel in - en invoer van diverse soorten harddrugs in Nederland. De rechtbank overweegt hierover dat zich in het dossier uitgewerkte gesprekken bevinden die hebben plaatsgevonden in de periode van 1 januari 2020 tot en met 17 juni 2020 via verschillende berichtendiensten zoals EncroChat en Signal alsook tap- en OVC-gesprekken. In deze gesprekken wordt zowel door als over verdachte gesproken. In die gesprekken wordt verder onder meer gecommuniceerd over blokken, prijzen, stempels, testen/testers, geld, kok, wassen, uithalen, coke, p-olie, b-olie, a-olie, ice, apaan, een procesketel en een lasser voor een procesketel. Ook worden er foto’s gestuurd van een blok en van een deel van een procesketel.
Zo spraken [medeverdachte 2] en verdachte op 1 februari 2020 over of het nog nat is en of het nog gaat goed komen anders verliest verdachte dat ook weer omdat zijn spullen er ook in zitten.
Op diezelfde dag vraagt [medeverdachte 4] aan verdachte naar iemand die spul kon schoonmaken of uithalen uit “sistem”. Later in dit gesprek werd er een afspraak gemaakt bij [café] . Op 4 februari 2020 vroeg [medeverdachte 2] aan iemand waarom hij [verdachte] nodig heeft waarop werd geantwoord dat hij die rubbersystemen eruit kan halen. Verder spraken [medeverdachte 2] en verdachte op 4 februari 2020 over de andere tellers die nog bij verdachte liggen en dat hij ook nog in zijn schuur heeft, 12 ofzo, 4 nieuwe flesjes. Ook vroeg [medeverdachte 2] wat verdachte met die kok gaat doen waarop verdachte zei dat de kok zei dat als je er water in gooit het gewoon goed blijft. Vervolgens wordt besproken wanneer ze dat dan gaan doen en dat verdachte nog niet heeft afgesproken. [medeverdachte 2] zei dat hij er niet op ging wachten omdat die ene droog is, gewoon poeder waarop verdachte zei ze stinken naar coke toch. Later spraken ze over 150 van die testen die aan [nickname 6] ( [medeverdachte 3] ) moest worden gegeven en dat de testen uit de pot moesten worden betaald.
Op 10 april 2020 vroeg [medeverdachte 1] aan verdachte of hij er achter kan komen of die [naam 3] van [plaats 3] blokken heeft en dat hij heeft gehoord dat hij ze verkoopt voor 25. Ook zei
verdachte tegen [medeverdachte 1] op diezelfde dag dat hij nu naar een afspraak ging voor een nieuwe man bij die bedrijf.
Op 11 april 2020 vertelde [medeverdachte 2] tegen verdachte over een Pool genaamd [naam 4] van [naam 5] en [naam 6] die bij [naam 7] werkt en in [plaats 1] woont en dat hij dingen doet. Verdachte zei dat hij gaat checken.
Op 12 april 2020 zei verdachte tegen [medeverdachte 1] dat [naam 3] er 27 a 28 voor vroeg. Op 12 mei 2020 vroeg [medeverdachte 1] aan verdachte of hij wilde zetten bij [naam 8] met ananas maar met een ander bedrijf waarop verdachte vroeg wat het kostte en [medeverdachte 1] antwoordde tussen de 10 en 12 maar dan is alles betaald.
Op 7 mei 2020 zei [naam 9] tegen verdachte dat hij een kok nodig had om B en/of Amp te smelten waarop verdachte aangaf dat hij een kok heeft alleen voor wassen. Kort daarna zei verdachte tegen [naam 10] dat een vriend van hem een kok nodig had om samen te doen.
Op 18 en 20 mei 2020 werd er tussen [naam 9] en verdachte gesproken over samenwerking en investeren in “Am paan” waarop in [plaats 3] een afspraak volgde voor overdracht van geld.
Op 19 mei 2020 werd afgesproken dat [naam 11] , een contact van beiden, samen met de lasser en de materialen naar de [adres 1] te [plaats 2] zou komen, voor het maken van een procesketel. Ook werd door verdachte op 19 mei 2020 in het Engels tegen [naam 12] gezegd dat hij alles kan leveren, b-oil, p-oil. a-oil en Ice.
Duiding inhoud gesprekken
De rechtbank merkt in dit verband op dat behoedzaamheid moet worden betracht bij het duiden van de betekenis en strekking van gesprekken met verhullend taalgebruik, nu niet zonder meer kan worden aangenomen dat die gesprekken over strafbare feiten gaan. Desalniettemin is de rechtbank van oordeel dat de aangehaalde gesprekken onmiskenbaar over zaken gaan die te maken hebben met diverse soorten harddrugs. Daarbij overweegt zij dat het geen logische en gebruikelijke conversaties zijn wanneer deze over legale zaken zouden gaan. Het had ook op de weg van verdachte gelegen om een uitleg over de gesprekken te geven maar dat heeft hij niet gedaan. Hij heeft er voor gekozen om hier niets tegenover te stellen en zich op zijn zwijgrecht te beroepen. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt aldus uit de gesprekken dat hierin wordt gesproken over productie van dan wel de handel in cocaïne, (pre-)precursoren en (met)amfetamine. Het woord coke wordt notabene in een van de gesprekken met [medeverdachte 2] door verdachte zelf genoemd. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat algemeen bekend is dat cocaïne wordt verhandeld in blokken met een ingeperst logostempel. Ook is bekend dat cocaïne regelmatig wordt ingevoerd via vermenging met een andere stof waardoor deze moet worden uitgewassen. De benodigde mensen voor dit proces worden koks genoemd. Gelet op de combinatie van de genoemde stoffen p-olie, b-olie en a-olie dat het hier gaat om PMK, BMK en Apaan, hetgeen benodigde ingrediënten zijn voor de bereiding van onder meer (met)amfetamine (en MDMA) waarvoor procesketels worden gebruikt. Van de term “ice” is bekend dat hiermee crystal meth/metamfetamine wordt bedoeld.
Daarbij komt dat het algemeen bekend is dat het in de aard van de illegale cocaïnehandel ligt dat hierover niet openlijk wordt gesproken. Dat blijkt te meer uit het feit dat er voor de communicatie over de handel in cocaïne gebruik is gemaakt van PGP-telefoons. Deze telefoons maken gebruik van speciale encryptie software waardoor de berichten niet zomaar door anderen kunnen worden gelezen of worden onderschept. Desondanks is gebleken dat daarbij ook nog gebruik werd gemaakt van nicknames en werd gesproken in versluierd taalgebruik. Nu voorts niet is gebleken dat er ook normale alledaagse gesprekken met deze telefoons werden gevoerd, kan worden geconcludeerd dat het onmiskenbare doel van het communiceren via deze telefoons was om onherkenbaar en onbespied te blijven.
Voorbereidingshandelingen
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de gesprekken ook dat deze geen oriënterend karakter hadden waarbij enkel sprake was van kennis- en informatie-uitwisseling. Er kan daaruit namelijk duidelijk worden afgeleid dat de inhoud van de gesprekken ook daadwerkelijk tot uitvoering werd gebracht waardoor het voorstadium van de strafbare voorbereiding is gepasseerd. Zo blijkt namelijk onder meer uit de gesprekken dat verdachte een kok regelde voor iemand anders, afspraken maakte, ontmoetingen had met anderen, met anderen het bouwen van een procesketel in werking stelde en betalingen deed. Daarmee is onmiskenbaar sprake van daadwerkelijk concrete voorbereidingshandelingen waardoor het verweer van de verdediging op dit punt wordt verworpen.
Wapens, geld en PGP-telefoon
Onder verdachte zijn diverse goederen aangetroffen zoals wapens, geld en een PGP-toestel. De rechtbank is van oordeel dat deze goederen in het licht van de aard en inhoud van gevoerde gesprekken en het gegeven dat bij drugshandel vaak sprake is van (dreiging) met geweld door middel van wapens, zoals ook hier uit het dossier is gebleken, verband hielden met de drugsgerelateerde activiteiten.
Voor zover is aangevoerd dat dit verband niet kan worden vastgesteld met betrekking tot het aangetroffen geld en het PGP-toestel overweegt de rechtbank het volgende. Het is bekend dat deelname aan drugshandel vaak de nodige investeringen en betalingen vereist. Gelet op inhoud van de gesprekken had ook verdachte daarmee te maken. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat dat het aangetroffen geld bestemd was voor de drugshandel en passeert het verweer van de verdediging op dit punt. Voor wat betreft het PGP-toestel overweegt de rechtbank dat uit het hiervoor overwogene reeds is gebleken dat het onmiskenbare doel van het communiceren via deze toestellen was om onherkenbaar en onbespied te blijven. De rechtbank is op grond daarvan tevens van oordeel dat deze toestellen wel degelijk bestemd waren om voorbereidingshandelingen te plegen. Dit geldt temeer nu er enkel drugs-georiënteerde gesprekken met de PGP-toestellen zijn gevoerd en geen normale alledaagse gesprekken. Ook op dit punt wordt het verweer van de verdediging verworpen.
Medeplegen
Medeplegen kan worden bewezenverklaard wanneer sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking, waaraan verdachte een bijdrage van voldoende gewicht heeft geleverd. Volgens de verdediging was daarvan geen sprake. De rechtbank is echter van oordeel dat uit de gesprekken kan worden afgeleid dat verdachte als volwaardig partner meedeed met investeringen en dat hij over cruciale kennis beschikte zoals met betrekking tot het uitwassen van cocaïne waardoor hij een noodzakelijke schakel in de keten voor anderen was. Ook vonden er afspraken en ontmoetingen omtrent de drugshandel plaats met [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] maar ook andere onbekend gebleven personen. Uit de gesprekken valt omtrent dit alles een nauwe en bewuste samenwerking met anderen af te leiden. Het medeplegen en daarmee tevens het opzet is dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Conclusie
Op grond van het voorgaande is de rechtbank aldus van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen, dat verdachte strafbare voorbereidings- en bevorderingshandelingen heeft medegepleegd ten aanzien van het verrichten van voorbereidingshandelingen van de handel in cocaïne en (met)amfetamine en het binnen het grondgebied van Nederland brengen van cocaïne. Gelet op de tijdspanne waarbinnen de gesprekken hebben plaatsgevonden, gaat de rechtbank uit van een bewezenverklaarde periode van 1 januari 2020 tot 17 juni 2020.
Feit 1
Onder dit feit wordt verdachte verweten dat hij samen met anderen op 17 juni 2020 te Middelburg voorbereidingshandelingen heeft gepleegd door middel van het aanwezig hebben van een betonmixer, methanol, zwavelzuur en cafeïne. De rechtbank is van oordeel dat dit wettig en overtuigend bewezen kan worden. Uit de aangehaalde bewijsmiddelen blijkt namelijk dat er bij de doorzoeking op 17 juni 2020 van de woning en de bijbehorende schuur aan de [adres 2] te [plaats 1] in de betreffende schuur een mixer is aangetroffen, een doos met in totaal vier flessen waarvan drie flessen zwavelzuur betroffen en één fles methanol, en op zolder een diepvriestas met daarin een Albert-Heijntas met wit poeder dat 152 gram cafeïne betrof. Verder zijn er in deze schuur een vacumeermachine en 90 transparante zakken aangetroffen. [adres 2] te [plaats 1] betreft de woning van de moeder en stiefvader van verdachte. Uit hun verklaringen blijkt dat zij van sommige goederen niet wisten dat deze in de woning en schuur aanwezig waren. Over de vier flessen hebben zij verklaard dat deze afkomstig zijn uit de voormalige loods van verdachte aan [adres 3] te [plaats 1] . De verdediging heeft hiertoe nog aangevoerd dat die loods met de spullen destijds in 2018 ook is gecontroleerd, maar uit het controlerapport in het dossier is gebleken dat bij die controle enkel aceton en lege blikken hexan zijn aangetroffen en geen zwavelzuur en methanol. De vier flessen komen overigens ook in de gesprekken van 4 februari 2020 met [medeverdachte 2] aan de orde. Daarin zei verdachte dat hij in zijn schuur 4 nieuwe flesjes had. Het voorgaande vraagt om een uitleg van verdachte, maar die heeft hij niet gegeven. Hij heeft er voor gekozen om hier niets tegenover te stellen en zich op zijn zwijgrecht te beroepen. De rechtbank houdt het er dan ook voor dat de aangetroffen goederen aan verdachte toebehoorden.
De vraag is vervolgens of verdachte met deze goederen voorbereidings- en/of bevorderingshandelingen heeft gepleegd ten aanzien van de productie van amfetamine waaronder de in - en/of uitvoer daarvan. De rechtbank is van oordeel dat dit het geval was. Zo blijkt uit de bevindingen van de politie dat de aangetroffen goederen, chemicaliën en stoffen volledig passen in het productieproces van het kristalliseren van amfetamine-olie. Daarbij komt dat de drugshond niet alleen is aangeslagen op de cafeïne en de vier flessen maar ook op de betonmixer waaruit kan worden afgeleid dat deze ook daadwerkelijk is gebruikt bij een bewerkingsproces. Dat de amfetamine-olie niet is aangetroffen doet aan dat oordeel niet af. In tegendeel, uit het onder feit 2 overwogene volgt dat verdachte ook betrokkenheid had bij de handel in a-olie en daar blijkens de gesprekken over kon beschikken. Gelet hierop en bij gebrek aan een verklaring van verdachte over de aangetroffen goederen, houdt de rechtbank het er dan ook voor dat de aangetroffen spullen bestemd waren voor de productie van amfetamine-olie. De verklaringen van de moeder en stiefvader van verdachte over de herkomst en toepassing van de goederen maken dit niet anders.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het onder 1 tenlastegelegde wettig en overtuigend is bewezen.
Feit 3
Onder dit feit wordt verdachte verweten dat hij op 17 juni 2020 te Middelburg een stroomstootwapen in de vorm van een zaklamp voorhanden heeft gehad. Dit voorwerp is bij de doorzoeking op 17 juni 2020 van de woning aan de [adres 4] te [plaats 1] aangetroffen. Verdachte was op die datum samen met zijn vriendin en drie kinderen op dit adres woonachtig en was op het moment van de doorzoeking ook aanwezig. Uitgangspunt is dat een persoon wetenschap heeft van de in zijn woning aanwezige goederen en dat deze goederen zich ook in zijn machtssfeer bevinden, tenzij er omstandigheden aannemelijk zijn geworden waaruit voortvloeit dat dit in dit geval anders is. Gelet op het feit dat verdachte geen enkele verklaring heeft gegeven voor de aanwezigheid van dit wapen in zijn woning en hij zich steeds op zijn zwijgrecht heeft beroepen, is daarvan naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. Nu dit voorwerp ook aangemerkt kan worden als een wapen in de zin van de Wet wapens en munitie, acht de rechtbank het tenlastegelegde onder feit 3 wettig en overtuigend bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Feit 1
op 17 juni 2020 te Middelburg, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet (te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren, vervaardigen en/of binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van hoeveelheden van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde (een) middel (en) als vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I), voor te bereiden en/of te bevorderen (telkens)
- voorwerpen en stoffen voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist dat die bestemd waren tot het plegen van die feiten, immers heeft hij opzettelijk daartoe benodigdheden en chemicaliën voorhanden gehad, waaronder
- een betonmixer en methanol en zwavelzuur en cafeïne.
Feit 2
op tijdstippen in de periode van 1 januari 2020 tot 17 juni 2020 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en binnen het grondgebied van Nederland brengen van cocaïne en/of (met)amfetamine, zijnde middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen
- zich en/of een of meer anderen gelegenheid, middelen of inlichtingen tot het plegen van die feiten hebben getracht te verschaffen, en/of
- voorwerpen en gelden voorhanden heeft/hebben gehad, waarvan hij, verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en) dat zij bestemd waren tot het plegen van die delicten, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s):- een “kok” geregeld, en/of
- testers voorhanden gehad, en/of
- geld voorhanden gehad, en/of
- PGP’s/crypto telefoons voorhanden gehad, en/of
- een wapen voorhanden gehad
- contacten gezocht/gelegd met (familieleden van) medewerkers van bedrijven in de haven van Vlissingen waaronder [bedrijf 1] en/of [bedrijf 2] en/of [bedrijf 3] , en/of
- ( telefonische) contacten en ontmoetingen gehad en besprekingen gevoerd en afspraken gemaakt met een of meer (mogelijke) producenten, leveranciers, tussenpersonen, verleners van hand- en spandiensten en anderen met betrekking tot de hoeveelheid, prijs, kwaliteit, levering, betaling, opslag van een hoeveelheid cocaïne en/of (met)amfetamine.
Feit 3
op 17 juni 2020 te Middelburg één stroomstootwapen (categorie II) te weten een taser in de vorm van een zaklamp voorhanden heeft gehad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van het Openbaar Ministerie
Het Openbaar Ministerie vordert op grond van hetgeen zij bewezen acht aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 30 maanden met aftrek van voorarrest. Daarnaast vordert zij oplegging van een geldboete van € 15.000,-. Daarbij wordt rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn van berechting van ruim een jaar en de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals die ter zitting naar voren zijn gebracht.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Wanneer de gevoerde bewijsverweren voor feit 1 en 2 niet worden gevolgd, bepleit de verdediging aan verdachte een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest op te leggen met daarnaast eventueel een taakstraf per bewezenverklaard feit en/of een voorwaardelijke gevangenisstraf al dan niet met bijzondere voorwaarden. Daartoe wordt aangevoerd dat de eis van het Openbaar Ministerie ten opzichte van de aard, ernst en periode van het tenlastegelegde disproportioneel hoog is en daarmee ook niet past in de lijn van de jurisprudentie. Verder wordt erop gewezen dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor Opiumwetfeiten, hij zich aan de schorsingsvoorwaarden heeft gehouden en de redelijke termijn van berechting is overschreden. Een langere gevangenisstraf dan het voorarrest zal betekenen dat hij zijn vaste fulltime baan zal verliezen en voorts kan hij in dat geval
niet meer zorgen voor één van zijn dochters die kampt met hechtingsproblematiek ten opzichte van haar moeder. Wanneer toch een langere gevangenisstraf dan het voorarrest aan verdachte wordt opgelegd, wordt gevraagd de voorlopige hechtenis van verdachte op te heffen dan wel verdachte opnieuw te schorsen voor onbepaalde tijd.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte wordt veroordeeld voor het verrichten van voorbereidingshandelingen ten behoeve van de productie van amfetamine-olie, het medeplegen van het verrichten van voorbereidingshandelingen van de handel in cocaïne en (met)amfetamine en invoer van cocaïne en het bezit van een stroomstootwapen. Verdachte verdient hiervoor een straf en de rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Aard en ernst van de feiten
Met de bewezenverklaarde feiten heeft verdachte deel uit gemaakt van de georganiseerde en ondermijnende drugshandel, die niet zelden gepaard gaat met geweld. Zo werd cocaïne vanuit Zuid Amerikaanse landen via zeeschepen ingevoerd door deze daarin te verstoppen waarna de cocaïne veelal door geronseld havenpersoneel uit de schepen werd gehaald. Nadat de cocaïne was ingevoerd, hield verdachte zich vervolgens bezig met het voorbereiden van de bewerking en verkoop daarvan. Hij was actief betrokken bij de voorbereiding van de handel in, de productie en bewerking van (met)amfetamine en de daarvoor benodigde grondstoffen en benodigdheden. Verdachte was in de drugswereld dan ook van vele markten thuis. Door zo te handelen heeft verdachte gedurende een ruime periode een bijdrage geleverd aan de instandhouding van de criminele drugshandel. Hierbij werd getracht om uit het zicht en uit de handen van politie en justitie te blijven door het gebruik van katvangers, door zo min mogelijk over de telefoon te communiceren en vooral in persoon af te spreken, versluierd en verhullend taalgebruik in de onderlinge communicatie en door gebruik van PGP-toestellen.
De harddrugshandel op zich brengt zware criminaliteit met zich mee waarbij geweld niet wordt geschuwd en waarvoor de in dit onderzoek aangetroffen wapens naar het oordeel van de rechtbank ook een aanwijzing zijn. Daarnaast wordt corruptie in de hand gewerkt wat het vertrouwen in de rechtstaat schendt. Daarbij komt dat handel in cocaïne een gevaar voor de volksgezondheid vormt en daardoor op zijn beurt ook vermogenscriminaliteit en overlast teweegbrengt. Verder brengt de handel in dergelijke verdovende middelen mee dat een zwart-geld circuit ontstaat met alle gevolgen van dien. Dat is ook de reden dat op dergelijke feiten zware straffen zijn gesteld. Verdachte heeft zich om al deze gevolgen kennelijk niet bekommerd en slechts gehandeld uit winstbejag. Hij heeft de rechtstaat aldus ernstig ondermijnd en geen enkele verantwoordelijkheid voor zijn handelen genomen.
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte
Uit het strafblad van verdachte blijkt dat hij in het verleden niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten en hij als first offender kan worden aangemerkt.
Daarnaast heeft de rechtbank kennis genomen van de door verdachte aangevoerde persoonlijke omstandigheden. Verdachte heeft nu een vaste baan die hij wil voortzetten. Daarnaast heeft verdachte de zorg voor zijn dochter die na zijn scheiding van de moeder van zijn kinderen bij hem verblijft. Vanwege de hechtingsproblematiek van zijn dochter in relatie tot haar moeder, vreest verdachte voor een uithuisplaatsing als hij tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zou worden veroordeeld. Hoewel deze vrees invoelbaar is, geven de persoonlijke omstandigheden geen aanleiding om hiermee in strafmatigende zin rekening te houden. Deze omstandigheden hebben verdachte er immers ook niet van weerhouden om telkens bewust te kiezen voor het snelle geld en het plegen van ernstige strafbare feiten. Wel wordt met name met de problematiek rondom de dochter van verdachte rekening gehouden bij de keuze van de strafmodaliteit in die zin dat de rechtbank een deel van de op te leggen straf voorwaardelijk zal opleggen.
De strafoplegging
De rechtbank is van oordeel dat de ernst van de feiten, in het bijzonder de ondermijning van de rechtstaat en het te beschermen belang van de volksgezondheid, geen ruimte laten voor een andere straf dan een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Gelet op de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS en straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd, komt de rechtbank in beginsel tot een gevangenisstraf van twee jaar. Teneinde verdachte ervan te weerhouden op zich in de toekomst opnieuw schuldig te maken aan dergelijke strafbare feiten en gelet op de reeds genoemde persoonlijke omstandigheden, zal zij van deze straf zes maanden voorwaardelijk opleggen met een proeftijd van twee jaar.
Bij de strafoplegging dient rekening te worden gehouden met het tijdsverloop in deze zaak. De rechtbank stelt namelijk vast dat het recht op een openbare behandeling binnen een redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6, eerste lid van het EVRM, in deze zaak is geschonden. Deze termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Staat jegens verdachte een handeling is verricht waaruit verdachte heeft opgemaakt en redelijkerwijs heeft kunnen opmaken dat het Openbaar Ministerie het ernstig voornemen had tegen hem een strafvervolging in te stellen. In dit geval moet de termijn worden gerekend vanaf 11 november 2020, te weten de datum van de inverzekeringstelling van verdachte. De behandeling van deze zaak is niet afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar na aanvang van de hiervoor genoemde termijn, terwijl de rechtbank geen bijzondere omstandigheden aanwezig acht, die deze overschrijding rechtvaardigen. De redelijke termijn is hiermee met ruim tien maanden overschreden. Op grond daarvan is de rechtbank van oordeel dat een korting moet worden toegepast van twee maanden.
Rekening houdend met de korting van twee maanden komt de rechtbank tot een uiteindelijke gevangenisstraf van tweeëntwintig maanden met aftrek van voorarrest en waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.
Nu uit het dossier niet blijkt dat het financieel gewin uit de bewezenverklaarde feiten overduidelijk zichtbaar was in de levensstijl of goederen van verdachte, ziet de rechtbank geen aanleiding om aan verdachte naast de gevangenisstraf een geldboete op te leggen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
Voorlopige hechtenis
De rechtbank stelt vast dat de voorlopige hechtenis is geschorst tot de dag van de einduitspraak in eerste aanleg. Verzocht is om de voorlopige hechtenis van verdachte opnieuw te schorsen. Bij de beoordeling van dat verzoek, dient de rechtbank de belangen van de samenleving en die van verdachte af te wegen. Het belang van verdachte is onder meer ingegeven door zijn baan en de zorg voor zijn dochter die kampt met hechtingsproblematiek naar haar moeder. De rechtbank heeft daar kennis van genomen en bij de beoordeling betrokken. Verdachte kan niet voor zijn dochter zorgen op het moment dat hij de op te leggen straf moet gaan uitzitten. De rechtbank begrijpt uit de toelichting van verdachte dat het voor alle betrokkenen een onwenselijke situatie is als de dochter van verdachte in dat geval bij haar moeder zou gaan wonen. Ook begrijpt de rechtbank dat er op dit moment nog geen andere oplossing beschikbaar is en dat een uithuisplaatsing dan op de loer ligt. Wel is verdachte bezig met het organiseren van een andere plaats waar zijn dochter tijdelijk kan verblijven binnen zijn familie, maar dit heeft tijd nodig. De rechtbank ziet hierin aanleiding om de voorlopige hechtenis opnieuw te schorsen om verdachte in de gelegenheid te stellen een geschikte en veilige plek te zoeken waar zijn dochter tijdens zijn detentie kan wonen. Het verzoek van de verdediging om de voorlopige hechtenis opnieuw te schorsen wordt derhalve toegewezen. Het bevel tot schorsing wordt afzonderlijk geminuteerd.

7.Beslag

7.1
De onttrekking aan het verkeer
Onder verdachte is een speelgoedwapen, een wapenstok, een taser, een patroonhouder en een BQ-telefoon in beslag genomen. Voor de taser en de BQ-telefoon geldt dat het bewezenverklaarde feit onder 2 en 3 zijn begaan met betrekking tot deze voorwerpen. Verder zijn deze voorwerpen van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang. Voor het speelgoedwapen, de wapenstok en de patroonhouder geldt dat deze voorwerpen bij gelegenheid van het onderzoek naar de tenlastegelegde feiten zijn aangetroffen en deze voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang, terwijl de voorwerpen dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten.
Op grond van het hiervoor overwogene zijn de genoemde in beslag genomen voorwerpen vatbaar voor onttrekking aan het verkeer waartoe de rechtbank ook zal beslissen.
7.2
De verbeurdverklaring
Op de beslaglijst is vermeld dat er onder verdachte een super herbal press in beslag genomen. Hoewel dit voorwerp volgens verdachte niet onder hem in beslag is genomen, gaat de rechtbank toch uit van de juistheid van deze beslaglijst en zal daarom een beslissing nemen over dit voorwerp, nu het voorwerp moet worden geacht aan verdachte toe te behoren. Van dit voorwerp is gebleken dat het is bestemd tot het begaan van een misdrijf.
Daardoor is dit voorwerp vatbaar voor verbeurdverklaring waartoe de rechtbank ook zal beslissen.
Onder verdachte zijn ook twee geldbedragen in beslag genomen. Deze geldbedragen behoren aan verdachte toe. Gebleken is dat deze geldbedragen geheel of grotendeels door middel van het bewezen verklaarde onder 2 zijn verkregen. De geldbedragen zijn daarom vatbaar voor verbeurdverklaring waartoe de rechtbank ook zal beslissen.
7.3
De teruggave
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de Iphone aan verdachte, aangezien dit voorwerp niet vatbaar is voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder verdachte in beslag is genomen.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14, 14b, 14c, 47, 33, 33a, 36b, 36c, 36d en 57 van het Wetboek van Strafrecht, artikel 10 en 10a van de Opiumwet en artikel 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Feit 1: Een feit bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voorbereiden of bevorderen door voorwerpen en stoffen voorhanden te hebben waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit;
Feit 2: Medeplegen van een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voorbereiden of bevorderen door zich of een ander gelegenheid, middelen of inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen en voorwerpen en gelden voorhanden te hebben waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit;
Feit 3: Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, terwijl het feit is begaan met betrekking tot een wapen van categorie II;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 22 (tweeëntwintig) maanden waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- verklaart onttrokken aan het verkeer de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten:
Nummer 1: 1 STK Wapen, speelgoed (Omschrijving: G_603066);
Nummer 2: 1 STK Wapenstok (Omschrijving: G_603068, Zwart);
Nummer 3: 1 STK Wapen, Taser (Omschrijving: G_603069);
Nummer 4: 1 STK Patroonhouder (Omschrijving: G_603046, Zwart);
Nummer 6: 1 STK GSM (Omschrijving: G_603036, BQ);
- verklaart verbeurd de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten:
Nummer 5: 1 STK Gereedschap (Omschrijving: G_603089, Super Herbal press);
Nummer 8: 950 EUR, (Omschrijving: G_603038);
Nummer 9: 1600 EUR, (Omschrijving: G_603039);
- gelast de teruggave aan verdachte van het inbeslaggenomen voorwerp, te weten:
Nummer 7: 1 STK GSM (Omschrijving: G_603034, zwart, merk: Apple).
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.E. Dekker, voorzitter, mr. R.J.H. Goossens en
mr. E.G.F. Vliegenberg, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. de Jonge, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 29 september 2023.