4.3.2De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Aanleiding onderzoek Bruno
Op 29 maart 2019 werd door de politie een personenauto gecontroleerd met daarin [naam 1] en [naam 2] . In de rugleuning van de bijrijdersstoel werd een blok cocaïne van 500 gram aangetroffen. Na onderzoek van de telefoon van [naam 1] bleek dat deze cocaïne vermoedelijk was bestemd voor [medeverdachte 1] (verder: [medeverdachte 1] ). Naar aanleiding hiervan is een onderzoek opgestart tegen [medeverdachte 1] onder de naam Bruno. Uit de diverse BOB-middelen die hierbij zijn ingezet, bleek dat [medeverdachte 1] contacten onderhield met [medeverdachte 2] (verder: [medeverdachte 2] ). Uit die contacten rees het vermoeden dat zij zich samen bezig hielden met de handel in verdovende middelen waarbij [medeverdachte 2] mogelijk de leverancier was. Hierna is het onderzoek voornamelijk gericht op [medeverdachte 2] . Uit het verdere onderzoek bleek dat hij contacten had met [verdachte] , [medeverdachte 3] (verder: [medeverdachte 3] ) en [medeverdachte 4] (verder: [medeverdachte 4] ), vermoedelijk in het kader van verschillende overtredingen van de Opiumwet. Dit heeft in dit onderzoek voor alle voornoemde personen tot diverse verdenkingen van strafbare feiten geleid.
Identificatie versleutelde berichtendiensten en nicknames
EncroChat
Uit het onderzoek Bruno is naar voren gekomen dat diverse verdachten gebruik maakten van PGP-toestellen. Daarbij werd onder andere gebruik gemaakt van de berichtendienst van EncroChat onder nicknames. Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat [medeverdachte 2] eerst gebruik heeft gemaakt van de [nickname 1] en na inbeslagname van zijn PGP-toestel op een nieuw toestel van de [nickname 2] . Verdachte heeft gebruik gemaakt van de [nickname 3] en [medeverdachte 1] van de [nickname 4] .
Signal
Tot slot is gebruik gemaakt van de app Signal waarbij sprake is van een zogenaamde end-to-end-encryptie en waarmee versleutelde berichten kunnen worden verstuurd. Verdachte maakte gebruik van deze applicatie onder de [nickname 5] , [medeverdachte 3] van [nickname 6] , [medeverdachte 1] van [nickname 7] en [medeverdachte 4] van [nickname 8] .
Tand/tandloze
Uit de OVC- en tapgesprekken van [medeverdachte 2] bleek dat regelmatig de naam of term 'tandloze’ of ‘de tandloze’ werd gebruikt. Ook wordt daarin gesproken over ‘tand’. Uit onderzoek is gebleken dat hiermee verdachte wordt bedoeld.
Indien een EncroChat- of SkyECC-account wordt toegeschreven aan één van de verdachten, dan zal de rechtbank bij de bespreking van de aan verdachte verweten feit(en) volstaan met het vermelden van de namen van verdachten indien een EncroChat- of SkyECC-gesprek wordt aangehaald.
De rechtbank zal de tenlastegelegde feiten in chronologische volgorde behandelen.
Feit 2
Onder dit feit wordt verdachte verweten dat hij zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan het in de periode van 1 september 2019 t/m 11 november 2020 plegen van voorbereidings- en/of bevorderingshandelingen van handel in - en invoer van diverse soorten harddrugs in Nederland. De rechtbank overweegt hierover dat zich in het dossier uitgewerkte gesprekken bevinden die hebben plaatsgevonden in de periode van 1 januari 2020 tot en met 17 juni 2020 via verschillende berichtendiensten zoals EncroChat en Signal alsook tap- en OVC-gesprekken. In deze gesprekken wordt zowel door als over verdachte gesproken. In die gesprekken wordt verder onder meer gecommuniceerd over blokken, prijzen, stempels, testen/testers, geld, kok, wassen, uithalen, coke, p-olie, b-olie, a-olie, ice, apaan, een procesketel en een lasser voor een procesketel. Ook worden er foto’s gestuurd van een blok en van een deel van een procesketel.
Zo spraken [medeverdachte 2] en verdachte op 1 februari 2020 over of het nog nat is en of het nog gaat goed komen anders verliest verdachte dat ook weer omdat zijn spullen er ook in zitten.
Op diezelfde dag vraagt [medeverdachte 4] aan verdachte naar iemand die spul kon schoonmaken of uithalen uit “sistem”. Later in dit gesprek werd er een afspraak gemaakt bij [café] . Op 4 februari 2020 vroeg [medeverdachte 2] aan iemand waarom hij [verdachte] nodig heeft waarop werd geantwoord dat hij die rubbersystemen eruit kan halen. Verder spraken [medeverdachte 2] en verdachte op 4 februari 2020 over de andere tellers die nog bij verdachte liggen en dat hij ook nog in zijn schuur heeft, 12 ofzo, 4 nieuwe flesjes. Ook vroeg [medeverdachte 2] wat verdachte met die kok gaat doen waarop verdachte zei dat de kok zei dat als je er water in gooit het gewoon goed blijft. Vervolgens wordt besproken wanneer ze dat dan gaan doen en dat verdachte nog niet heeft afgesproken. [medeverdachte 2] zei dat hij er niet op ging wachten omdat die ene droog is, gewoon poeder waarop verdachte zei ze stinken naar coke toch. Later spraken ze over 150 van die testen die aan [nickname 6] ( [medeverdachte 3] ) moest worden gegeven en dat de testen uit de pot moesten worden betaald.
Op 10 april 2020 vroeg [medeverdachte 1] aan verdachte of hij er achter kan komen of die [naam 3] van [plaats 3] blokken heeft en dat hij heeft gehoord dat hij ze verkoopt voor 25. Ook zei
verdachte tegen [medeverdachte 1] op diezelfde dag dat hij nu naar een afspraak ging voor een nieuwe man bij die bedrijf.
Op 11 april 2020 vertelde [medeverdachte 2] tegen verdachte over een Pool genaamd [naam 4] van [naam 5] en [naam 6] die bij [naam 7] werkt en in [plaats 1] woont en dat hij dingen doet. Verdachte zei dat hij gaat checken.
Op 12 april 2020 zei verdachte tegen [medeverdachte 1] dat [naam 3] er 27 a 28 voor vroeg. Op 12 mei 2020 vroeg [medeverdachte 1] aan verdachte of hij wilde zetten bij [naam 8] met ananas maar met een ander bedrijf waarop verdachte vroeg wat het kostte en [medeverdachte 1] antwoordde tussen de 10 en 12 maar dan is alles betaald.
Op 7 mei 2020 zei [naam 9] tegen verdachte dat hij een kok nodig had om B en/of Amp te smelten waarop verdachte aangaf dat hij een kok heeft alleen voor wassen. Kort daarna zei verdachte tegen [naam 10] dat een vriend van hem een kok nodig had om samen te doen.
Op 18 en 20 mei 2020 werd er tussen [naam 9] en verdachte gesproken over samenwerking en investeren in “Am paan” waarop in [plaats 3] een afspraak volgde voor overdracht van geld.
Op 19 mei 2020 werd afgesproken dat [naam 11] , een contact van beiden, samen met de lasser en de materialen naar de [adres 1] te [plaats 2] zou komen, voor het maken van een procesketel. Ook werd door verdachte op 19 mei 2020 in het Engels tegen [naam 12] gezegd dat hij alles kan leveren, b-oil, p-oil. a-oil en Ice.
Duiding inhoud gesprekken
De rechtbank merkt in dit verband op dat behoedzaamheid moet worden betracht bij het duiden van de betekenis en strekking van gesprekken met verhullend taalgebruik, nu niet zonder meer kan worden aangenomen dat die gesprekken over strafbare feiten gaan. Desalniettemin is de rechtbank van oordeel dat de aangehaalde gesprekken onmiskenbaar over zaken gaan die te maken hebben met diverse soorten harddrugs. Daarbij overweegt zij dat het geen logische en gebruikelijke conversaties zijn wanneer deze over legale zaken zouden gaan. Het had ook op de weg van verdachte gelegen om een uitleg over de gesprekken te geven maar dat heeft hij niet gedaan. Hij heeft er voor gekozen om hier niets tegenover te stellen en zich op zijn zwijgrecht te beroepen. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt aldus uit de gesprekken dat hierin wordt gesproken over productie van dan wel de handel in cocaïne, (pre-)precursoren en (met)amfetamine. Het woord coke wordt notabene in een van de gesprekken met [medeverdachte 2] door verdachte zelf genoemd. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat algemeen bekend is dat cocaïne wordt verhandeld in blokken met een ingeperst logostempel. Ook is bekend dat cocaïne regelmatig wordt ingevoerd via vermenging met een andere stof waardoor deze moet worden uitgewassen. De benodigde mensen voor dit proces worden koks genoemd. Gelet op de combinatie van de genoemde stoffen p-olie, b-olie en a-olie dat het hier gaat om PMK, BMK en Apaan, hetgeen benodigde ingrediënten zijn voor de bereiding van onder meer (met)amfetamine (en MDMA) waarvoor procesketels worden gebruikt. Van de term “ice” is bekend dat hiermee crystal meth/metamfetamine wordt bedoeld.
Daarbij komt dat het algemeen bekend is dat het in de aard van de illegale cocaïnehandel ligt dat hierover niet openlijk wordt gesproken. Dat blijkt te meer uit het feit dat er voor de communicatie over de handel in cocaïne gebruik is gemaakt van PGP-telefoons. Deze telefoons maken gebruik van speciale encryptie software waardoor de berichten niet zomaar door anderen kunnen worden gelezen of worden onderschept. Desondanks is gebleken dat daarbij ook nog gebruik werd gemaakt van nicknames en werd gesproken in versluierd taalgebruik. Nu voorts niet is gebleken dat er ook normale alledaagse gesprekken met deze telefoons werden gevoerd, kan worden geconcludeerd dat het onmiskenbare doel van het communiceren via deze telefoons was om onherkenbaar en onbespied te blijven.
Voorbereidingshandelingen
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de gesprekken ook dat deze geen oriënterend karakter hadden waarbij enkel sprake was van kennis- en informatie-uitwisseling. Er kan daaruit namelijk duidelijk worden afgeleid dat de inhoud van de gesprekken ook daadwerkelijk tot uitvoering werd gebracht waardoor het voorstadium van de strafbare voorbereiding is gepasseerd. Zo blijkt namelijk onder meer uit de gesprekken dat verdachte een kok regelde voor iemand anders, afspraken maakte, ontmoetingen had met anderen, met anderen het bouwen van een procesketel in werking stelde en betalingen deed. Daarmee is onmiskenbaar sprake van daadwerkelijk concrete voorbereidingshandelingen waardoor het verweer van de verdediging op dit punt wordt verworpen.
Wapens, geld en PGP-telefoon
Onder verdachte zijn diverse goederen aangetroffen zoals wapens, geld en een PGP-toestel. De rechtbank is van oordeel dat deze goederen in het licht van de aard en inhoud van gevoerde gesprekken en het gegeven dat bij drugshandel vaak sprake is van (dreiging) met geweld door middel van wapens, zoals ook hier uit het dossier is gebleken, verband hielden met de drugsgerelateerde activiteiten.
Voor zover is aangevoerd dat dit verband niet kan worden vastgesteld met betrekking tot het aangetroffen geld en het PGP-toestel overweegt de rechtbank het volgende. Het is bekend dat deelname aan drugshandel vaak de nodige investeringen en betalingen vereist. Gelet op inhoud van de gesprekken had ook verdachte daarmee te maken. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat dat het aangetroffen geld bestemd was voor de drugshandel en passeert het verweer van de verdediging op dit punt. Voor wat betreft het PGP-toestel overweegt de rechtbank dat uit het hiervoor overwogene reeds is gebleken dat het onmiskenbare doel van het communiceren via deze toestellen was om onherkenbaar en onbespied te blijven. De rechtbank is op grond daarvan tevens van oordeel dat deze toestellen wel degelijk bestemd waren om voorbereidingshandelingen te plegen. Dit geldt temeer nu er enkel drugs-georiënteerde gesprekken met de PGP-toestellen zijn gevoerd en geen normale alledaagse gesprekken. Ook op dit punt wordt het verweer van de verdediging verworpen.
Medeplegen
Medeplegen kan worden bewezenverklaard wanneer sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking, waaraan verdachte een bijdrage van voldoende gewicht heeft geleverd. Volgens de verdediging was daarvan geen sprake. De rechtbank is echter van oordeel dat uit de gesprekken kan worden afgeleid dat verdachte als volwaardig partner meedeed met investeringen en dat hij over cruciale kennis beschikte zoals met betrekking tot het uitwassen van cocaïne waardoor hij een noodzakelijke schakel in de keten voor anderen was. Ook vonden er afspraken en ontmoetingen omtrent de drugshandel plaats met [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] maar ook andere onbekend gebleven personen. Uit de gesprekken valt omtrent dit alles een nauwe en bewuste samenwerking met anderen af te leiden. Het medeplegen en daarmee tevens het opzet is dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Conclusie
Op grond van het voorgaande is de rechtbank aldus van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen, dat verdachte strafbare voorbereidings- en bevorderingshandelingen heeft medegepleegd ten aanzien van het verrichten van voorbereidingshandelingen van de handel in cocaïne en (met)amfetamine en het binnen het grondgebied van Nederland brengen van cocaïne. Gelet op de tijdspanne waarbinnen de gesprekken hebben plaatsgevonden, gaat de rechtbank uit van een bewezenverklaarde periode van 1 januari 2020 tot 17 juni 2020.
Feit 1
Onder dit feit wordt verdachte verweten dat hij samen met anderen op 17 juni 2020 te Middelburg voorbereidingshandelingen heeft gepleegd door middel van het aanwezig hebben van een betonmixer, methanol, zwavelzuur en cafeïne. De rechtbank is van oordeel dat dit wettig en overtuigend bewezen kan worden. Uit de aangehaalde bewijsmiddelen blijkt namelijk dat er bij de doorzoeking op 17 juni 2020 van de woning en de bijbehorende schuur aan de [adres 2] te [plaats 1] in de betreffende schuur een mixer is aangetroffen, een doos met in totaal vier flessen waarvan drie flessen zwavelzuur betroffen en één fles methanol, en op zolder een diepvriestas met daarin een Albert-Heijntas met wit poeder dat 152 gram cafeïne betrof. Verder zijn er in deze schuur een vacumeermachine en 90 transparante zakken aangetroffen. [adres 2] te [plaats 1] betreft de woning van de moeder en stiefvader van verdachte. Uit hun verklaringen blijkt dat zij van sommige goederen niet wisten dat deze in de woning en schuur aanwezig waren. Over de vier flessen hebben zij verklaard dat deze afkomstig zijn uit de voormalige loods van verdachte aan [adres 3] te [plaats 1] . De verdediging heeft hiertoe nog aangevoerd dat die loods met de spullen destijds in 2018 ook is gecontroleerd, maar uit het controlerapport in het dossier is gebleken dat bij die controle enkel aceton en lege blikken hexan zijn aangetroffen en geen zwavelzuur en methanol. De vier flessen komen overigens ook in de gesprekken van 4 februari 2020 met [medeverdachte 2] aan de orde. Daarin zei verdachte dat hij in zijn schuur 4 nieuwe flesjes had. Het voorgaande vraagt om een uitleg van verdachte, maar die heeft hij niet gegeven. Hij heeft er voor gekozen om hier niets tegenover te stellen en zich op zijn zwijgrecht te beroepen. De rechtbank houdt het er dan ook voor dat de aangetroffen goederen aan verdachte toebehoorden.
De vraag is vervolgens of verdachte met deze goederen voorbereidings- en/of bevorderingshandelingen heeft gepleegd ten aanzien van de productie van amfetamine waaronder de in - en/of uitvoer daarvan. De rechtbank is van oordeel dat dit het geval was. Zo blijkt uit de bevindingen van de politie dat de aangetroffen goederen, chemicaliën en stoffen volledig passen in het productieproces van het kristalliseren van amfetamine-olie. Daarbij komt dat de drugshond niet alleen is aangeslagen op de cafeïne en de vier flessen maar ook op de betonmixer waaruit kan worden afgeleid dat deze ook daadwerkelijk is gebruikt bij een bewerkingsproces. Dat de amfetamine-olie niet is aangetroffen doet aan dat oordeel niet af. In tegendeel, uit het onder feit 2 overwogene volgt dat verdachte ook betrokkenheid had bij de handel in a-olie en daar blijkens de gesprekken over kon beschikken. Gelet hierop en bij gebrek aan een verklaring van verdachte over de aangetroffen goederen, houdt de rechtbank het er dan ook voor dat de aangetroffen spullen bestemd waren voor de productie van amfetamine-olie. De verklaringen van de moeder en stiefvader van verdachte over de herkomst en toepassing van de goederen maken dit niet anders.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het onder 1 tenlastegelegde wettig en overtuigend is bewezen.
Feit 3
Onder dit feit wordt verdachte verweten dat hij op 17 juni 2020 te Middelburg een stroomstootwapen in de vorm van een zaklamp voorhanden heeft gehad. Dit voorwerp is bij de doorzoeking op 17 juni 2020 van de woning aan de [adres 4] te [plaats 1] aangetroffen. Verdachte was op die datum samen met zijn vriendin en drie kinderen op dit adres woonachtig en was op het moment van de doorzoeking ook aanwezig. Uitgangspunt is dat een persoon wetenschap heeft van de in zijn woning aanwezige goederen en dat deze goederen zich ook in zijn machtssfeer bevinden, tenzij er omstandigheden aannemelijk zijn geworden waaruit voortvloeit dat dit in dit geval anders is. Gelet op het feit dat verdachte geen enkele verklaring heeft gegeven voor de aanwezigheid van dit wapen in zijn woning en hij zich steeds op zijn zwijgrecht heeft beroepen, is daarvan naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. Nu dit voorwerp ook aangemerkt kan worden als een wapen in de zin van de Wet wapens en munitie, acht de rechtbank het tenlastegelegde onder feit 3 wettig en overtuigend bewezen.